Bruine teer
Bruine teer kwam uit Noord-Europese landen. Naar plaats van herkomst noemde men die Zweedse teer, Stockholmer, Umea, Uleaborger, Russische of Moscovische teer. Dit conserveringsmiddel bevatte bederfwerende zuren; behalve op hout werd het ook op touw toegepast. Het grote voordeel van deze uit naaldhout gewonnen vloeistof was dat het vocht weerde maar uitwazeming door de houtporiën mogelijk maakte. Goede bruine of gele teer was vernisachtig oranjegeel, een mindere soort ('baanderteer') zwartbruin. Dit verklaart de beschrijving door Postma van een nieuw houten schip als 'blank glimmend eiken', terwijl we op oude afbeeldingen ook wel bruinkleurige schepen zien.
Bij deze goedkopere bruin-zwarte uitvoering werd een 'halve maan' rond de ruitvormige of ovalen raampjes in de kont in lichte kleur geschilderd. In de kooi had men daardoor geen last van de teergeur, die bij opwarming van het schip door de zon nogal doordringend kon zijn.