Stokanker

De schacht gaat onderaan over in twee armen, met ieder een hand of vloei. Om zeker te zijn dat één van de twee handen zich in de bodem zal ingraven, is door een oog in de schacht, dwars daarop, de stok gestoken. Is het ene uiteinde van deze stok gebogen, dan spreken we van een admiraliteitsanker. Aan het uiteinde van de schacht bevindt zich de roerring, waaraan de ankertros of -ketting bevestigd kan worden. De vloeien dienen scherp en speervormig te zijn en niet breder dan een derde van de lengte. Als regel wordt voor de lengte van de schacht, ongeveer 1.5 tot 1.75 maal de afstand tussen beide vloeien genomen. Stokankers zijn relatief zwaar en groot. Om de handelbaarheid en de bergingsmogelijkheden te vergroten, hebben de meeste stokankers tegenwoordig een losse stok, die geborgd wordt door een wig. Er zijn ook totaal uitklapbare stokankers te verkrijgen, die evenwel minder sterk zijn. Voor de meeste grondsoorten is het Hollandse stokanker een betrouwbaar anker.