Aanpassingen SSRP Criteria maart 2013
Het bestuur van de Stichting Stamboek Ronde en Platbodemjachten heeft besloten om de criteria op een tweetal punten aan te passen. Deze wijzigingen betreffen de oppervlakteverhouding tussen grootzeil en botterfok van Zeeschouwen en de maximale lengte van het onderlijk van het grootzeil van de grote Lemsteraken.
De volledige tekst van de meest recente criteria kunt u hier downloaden. In de criteria worden laatste wijzigingen of aanvullingen in kleur aangegeven.
Wat is er in Maart 2013 aangepast?
Grote Lemsteraken
6.2 Zeilen
6.2a.1 Tot de standaard zeiluitrusting behoren een grootzeil, een botterfok en/of stagfok en een kluiver. Naast bovengenoemde zeilen kunnen een halfwinder, een aap of broodwinner en, onder het grootzeil en fok, waterzeilen worden gevoerd. De halshoek van de halfwinder dient op de loopring om de kluiverboom gevoerd te worden of middels een halstalie via een blok op het oog van de nok van de kluiverboom.
De lengte van het onderlijk van het grootzeil (GOL) dient ten minste 54% van de lengte van het voorlijk van het grootzeil te zijn.
Aanpassing zeilplan bij Zeeschouwen
Er is niet een echt “vaste” verhouding tussen fok en grootzeil. De bestaande regel 5:4 moet als een minimum geïnterpreteerd moet worden, bedoeld om genua-achtige botterfokken tegen te gaan. Daarnaast willen we ook geen zeeschouwen met een tjalkachtig tuig (groot grootzeil - kleine fok), dus wordt er ook een maximum opgenomen: 6,5:4.
De grootte van het zeiloppervlak van de fok (zo u wilt botterfok; d.w.z. een fok die in de oude vissermans uitvoering is gemaakt) mag niet groter zijn dan 4/5e van het zeiloppervlak van het grootzeil, en niet kleiner dan 4/6,5e. Dus een schip met een grootzeil van 50 m2, mag daarbij een fok voeren van 40 m2 (4 x 10 m2), maar moet er voor zorgen dat die botterfok niet kleiner is dan 30,77 m2 (50 : 6,5 x 4).
Zeeschouwen
4 ROMP
Toen rond de eeuwwisseling de wagenmaker Wierda te Lemmer aan de behoefte aan een goedkoop en doelmatig schip voor de visserij op de Zuiderzee wilde voldoen was de basis voor zijn ontwerp de schouw, zoals hij die in de omgeving van Akkrum, zijn vorige domicilie, had gezien. De "spekbak", zoals de door hem ontwikkelde zeeschouw al gauw werd genoemd, heeft dezelfde hoekige spantvorm met dien verstande, dat het vlak relatief smaller is, het grootspant breder en een berghout aanwezig terwijl de knik in de zijde, zoals die bij de grote Friese schouw voorkomt, ontbreekt.
De over de hele lengte vallende boeisels hebben smalle zetboorden, immers, er is bij een werkschip met zijn grote stabiliteit en relatief klein tuig geen behoefte aan de brede zetboorden van de Friese schouw, gebouwd als wedstrijdschip met een zeer groot tuig. Zij versterken de rustige lijn van dit typische vissersschip. Later, bij de ijzeren zeeschouwen, worden boeisels en zet boord één geheel.
De sterkere kromming van de gangen bij de houten schouwen wordt verkregen door voorzichtig buigen: elke dag een beetje meer. Daardoor kan het tijdrovende branden achterwege blijven. Ondanks het feit, dat de vorm ontstond uit de behoefte aan een eenvoudig te bouwen en daardoor goedkoop schip bleek de zeeschouw zeewaardig en uitermate geschikt voor de visserij op de Zuiderzee.
Door de hiervoor beschreven bouwwijze hebben alle waterlijnen, verticalen en senten tot daar, waar zij door de knik van de huid met het vlak gaan, een vloeiend verloop.
Veel zeeschouwen hebben een valse steven of stevenklos op het voorbord.
Het zeilplan vertoont overeenkomst met dat van de botter, met een oppervlakteverhouding tussen grootzeil en botterfok van ten minste 5:4 en een verhouding van ten hoogste 6,5:4.
Zeeschouwen voerden oorspronkelijk een rechte gaffel; later als jacht gebouwde zeeschouwen hebben een licht gebogen gaffel.
Archief versie: SSRP Criteria 2013 maart