De criteria in 1973

In het jaarverslag van 1973 komt het onderwerp, wanneer kan een schip worden geweigerd voor het Stamboek, uitgebreid aan bod.
Wanneer kan een schip in het Stamboek worden opgenomen en wanneer wordt dit geweigerd? Deze tweeledige vraag kwam in het afgelopen jaar meer dan eens aan de orde en het vinden van het goede antwoord bleek dikwijls verre van eenvoudig. Onze Statuten spreken enkel in algemene bewoordingen van „ronde en platbodemjachten en in het bijzonder van die welke door hun bouw. sierlijkheid, dan wel uit historisch oogpunt als monument kunnen worden beschouwd". In de praktijk werd aanvankelijk als voorwaarde voor inschrijving gesteld dat het schip in uiterlijke vorm en gedaante moet overeenstemmen met het betreffende type, zoals dit tot aan het einde van de zeiltijd in binnenvaart en visserij werd gebruikt.

Spoedig bleek echter een verdere uitwerking nodig en werden door een daartoe ingestelde commissie bestaande uit de heren ds Matzer van Bloois, de Vries Lentsch en Zwier inschrijvingscriteria geformuleerd. Daarbij werd met name een voorwaarde ingevoerd ten aanzien van het materiaal waarvan een Stamboekschip moet zijn gebouwd, nl. hout of ijzer resp. staal, terwijl ook de constructie zelve in de beschouwingen werd betrokken. Voorts werd getracht de toelaatbaar geachte vorm en afmetingen van de opbouw - die immers gewoonlijk een toevoeging is aan de oorspronkelijke vissersschepen of binnenvaartuigen - nader te omschrijven.
Dat vele schepen aan de criteria geacht werden te voldoen, blijkt voldoende uit de steeds grotere omvang van de schepenlijst. Er zijn echter ook schepen geweigerd, voornamelijk op grond van de overweging dat zij in vorm en constructie - hoe verdienstelijk dikwijls ook op zichzelf niet konden worden teruggevoerd op een vroeger bestaand hebbend oud vaderlands jacht.
Zo is bijvoorbeeld de zogenaamde zeegrundel, ook wel genaamd grundelschouw, niet toegelaten. De overweging daartoe was, dat we hier weliswaar te doen hebben met een knappe ontwikkeling van een platbodemjacht, maar dat niet kan worden gesproken van een echt historisch verantwoord platbodemschip of een directe afleiding daarvan met slechts geringe wijzigingen.
Eveneens behoort een scheepstype dat met de naam van „Dordtse hoogaars" wordt aangeduid, naar onze mening niet in het Stamboek thuis. De grootste breedte van de romp achter het midden van de lengte en de afwijkende dwarsdoorsneden van de romp vormen hier de motivering van de afwijzing.
De naam is bovendien misleidend omdat er vroeger een Dordtse hoogaars heeft bestaan die wel degelijk een hoogaars was, gelijkend op de meer bekende Kinderdijkse hoogaars. Zouden wij het nieuwe type authentieke Dordtse hoogaars aanvaarden, dan zou daarmee de historie geweld worden aangedaan, hetgeen nu juist weer in strijd is met de doelstellingen van de Stichting.
Dat geen plastic schepen worden geaccepteerd, zal wel niemand verbazen. Maar ook restauratie van oude schepen door het aanbrengen van een plastic laag om de huid, achten wij een aantasting van het originele karakter en kenmerk van een oud vaderlands schip.
En dan die opbouw. De afmetingen daarvan doen soms de indruk ontstaan dat de betreffende schepen door een geslacht van reuzen worden bewoond, of dat de bevolkingsaanwas van Nederland nog in versneld tempo doorgaat. Tjalken, zeeschouwen en dikwijls ook botters zijn naar onze indruk de grootste slachtoffers van deze ruimteziekte. Maar hoe dan ook, het is telkens een moeilijke en ook een vervelende zaak om een schip dat voor de eigenaar veel betekent en waaraan dikwijls veel tijd, geld en moeite is besteed, te moeten afwijzen. Zulks temeer omdat een rond of platbodemjacht nu eenmaal geen eenheidstype Is en binnen iedere soort heel wat variaties mogelijk zijn.
Het Bestuur heeft besloten dit gehele probleem verder te laten uitwerken door een kleine commissie gevormd door de heren ir Stapel. Gipon en Lunstroo die met name ook de constructie van nieuwe schepen, nieuwe ontwerpen en toelaatbare variaties onder ogen zullen zien.
Deze commissie zal ook aandacht dienen te geven aan het toepassen van steeds krachtiger motoren in de ronde en platbodemjachten. Door het grote gewicht daarvan wordt enerzijds de ligging van het schip nadelig beïnvloed, terwijl anderzijds daarvoor compensatie wordt gezocht door de lijnen van het achterschip te wijzigen. Maar aldus wordt dan weer afbreuk gedaan aan de historisch verantwoorde lijnen van het schip.
De Heer Gipon, die dit onderwerp bij de Stichting aanroerde, heeft de suggestie gedaan het motorvermogen te binden aan de waterverplaatsing en wel aldus dat per iedere ton waterverplaatsing een maximumvermogen toelaatbaar is van 4 din-pk's voor motoren die niet sneller lopen dan 2500 toeren per minuut, en 5 din-pk's voor sneller lopende motoren. Het gewicht van de motoren zou daarbij dienen te worden beperkt tot 5% van de waterverplaatsing.