Een reis naar de Oostzee in 2004 - Te oud of niet te oud voor een platbodem dat is de kwestie

Tjerk van der Zijpp schrijft in de Spiegel der Zeilvaart van augustus-september 2006:
Nog eenmaal een lange tocht over het wad maken met een eigen platbodem. Het lijkt mij schitterend. De beelden van lang geleden: ankeren in een knus prieltje, droogvallen, in de avondzon nog net over het wantij komen. Beelden van toen het nog altijd mooi weer was. Nu, met alle tijd van de wereld om altijd goed weer af te wachten, moet het helemaal zondagsvaren zijn. Mijn vrouw, Sjouk, en ik hebben al vele omzwervingen gemaakt in allerlei schepen. Wij bespreken het nieuwe plan. Het moet, nu we beide in de zeventig zijn, natuurlijk wel op onze maat en mogelijkheden worden gesneden. Van nature heb ik meer oog voor mogelijkheden en Sjouk meer voor de grenzen en beperkingen. Ik lever een meter scheepslengte in en we zijn beiden enthousiast.
Wij willen een schouw, een mooie schouw, waar je op gezien wilt worden. Ons plan doet hier en daar een wenkbrauw vragend omhoog gaan. Een aak houdt op termijn beter zijn waarde wordt ons gezegd. Maar ja, welke termijn. Een boot kopen, daar ben je nooit te oud voor. Dat feestelijke gevoel, geld op zak en een schip kopen. Het valt trouwens niet mee. Schouwen zat natuurlijk, maar niet om te willen hebben. Soms stap je op een mooi teakdek en dan spuit het regenwater een eindje verder er onderuit, een botte kop of een te recht hok er op, of de betimmering is aangepast aan zes kinderen. Ook is er hier en daar met veel liefde over de roest heen geschilderd. Wij geven het al bijna op als we in de buurt van De Kaag, toevallig op doorreis, ons schip vinden. We kopen het binnen een kwartier. De verblufte eigenaar, hij is al een jaar bezig met de verkoop, kunnen we niet eens goed uitleggen waarom dit het is. Het is al laat in het seizoen als we het ophalen, november, de dagen zijn kort en koud.
Eerste ervaringen
Op een heldere zonnige dag zeilen het IJsselmeer over. Ver voor de sluis in Stavoren zien we dat de sluismeester het licht al op groen zet en de deuren opent. Later in de sluis doet hij zijn raampje open en roept: "Mooi skip!" Wij voelen ons allebei jaren jonger. Je eigen schip moet natuurlijk anders. Bij het wegvaren van de Kagerplassen, net uit zicht van de vorige eigenaar, heeft Sjouk de gordijntjes er al afgerukt. Werk aan de winkel. Schip aan de tuin achter ons huis. Koeling inbouwen, kombuis uitbreiden en dat soort zaken. Op de werf wordt het schip geschilderd en wordt er beige TBS op het dek geplakt. We richten het in voor ons samen. Een schip van 9,50 meter is riant voor twee personen. Vaak zijn platbodems op flinke gezinnen ingesteld, maar de meeste tijd vaar je toch samen. Achteraf bezien, varen kinderen maar korte tijd mee. Eerst moet de jongste kunnen zwemmen en een paar jaar later wil de oudste liever zelf op vakantie.

In juni is het zover, zomer 2004
In juni is het zover, zomer 2004, de dagen lang, de havens nog niet druk. Enige oefentochtjes hebben ons het vertrouwen gegeven dat we het schip wel baas kunnen. Op de mast twee vallieren voor grootzeil en fok, met een staaldraad. Sjouk krijgt de zwaarden goed omhoog. De sprenkel is een roestvrij stalen buis die in een pot in de mastvoet past. Ik voeg nog een Bruce anker van 15 kilo toe, gevoerd op een rol op de boeg, zo te vieren en zo in te halen. We beloven elkaar: geen haast, niet te lange dagen en blijven liggen als het te hard waait. Na een paar korte tripjes vertrekken we van Ameland, oostwaarts en voor het lapje. We zijn te vroeg op het wantij. Ik heb nog de waterdiepten van vorig jaar, die zijn inmiddels zo cm minder. Een vloot komt achter ons aan, ook te vroeg. Op naar Noordpolderzijl. Mooi varen, maar het kronkelige pad dwingt wel tot veel gijpen. We doen over de 32 mijl wel zeven uur. 's Avonds zijn we allebei moe. Dat we minder sterk zijn nu, dat wisten we wel, maar na zo'n dagje al moe, dat is nieuw. Enfin, we kunnen goed uitslapen. We liggen toch in de modder tot de volgende middag. Achteraf heb ik er spijt van dat we naar binnen zijn gegaan. Buiten kun je prachtig ankeren.
Bij windkracht zes of meer, als het fluiten in het want mooi vast van toonhoogte is, wordt er alleen nog op de fok en voor het lapje gevaren.
Te harde wind?
Met onstabiel depressieweer oostwaarts. Onder klein zeil, twee eilanden per dag. We krijgen zo voor en na complimentjes over het schip. Dat horen we graag. Op het voordek staande nemen we die buigend in ontvangst. Maar ook wordt ons gezegd dat wij moedig zijn, of dapper. Daar klinkt in door, al zo oud en dan nog met een platbodem naar de Oost¬zee. Eigenlijk niet helemaal leuk. Daar zijn we nog niet oud genoeg voor. Uit Sneek vertrokken we met een dieseltank nog halfvol. Overal is te tanken, dacht ik. Op Nordeney helpt de schipper van de schouw Jonge Jan mij uit de droom. Verder oostwaarts is er nauwelijks nog te tanken. Zodra het kan, topt hij op tot 130 liter. Op zijn vraag wat wij kunnen hebben, moet ik het antwoord schuldig blijven. Ik heb de tank natuurlijk heel vaak gezien en hij leek mij ruim bemeten voor een zeilboot. Duimstok erbij, ruim 50 liter. Onverantwoord zorgeloos, kwalificeert Sjouk. In de regel kan ik zulke dingen wel relativeren met te zeggen dat ik even een senior moment had, maar een senior halfjaar is natuurlijk wat anders.
De vraag komt aan de orde wanneer de wind te hard is. We spreken af, bij windkracht zes of meer, als het fluiten in het want mooi vast van toonhoogte is, wordt er alleen nog op de fok en voor het lapje gevaren. Zo komen we toch nog redelijk snel op Wangerooge. Daar moet worden besloten hoe we verder gaan, over het wad naar de Elbe of via Bremerhaven binnendoor. Het wad was eigenlijk de hele tijd vanzelfsprekend, maar met dit weer, toch even niet. De kans dat we met een mooi briesje in de rug, stroom mee en glad water de Elbe op kunnen gaan, lijkt miniem. Op naar Bremer¬haven dus. De voorspelling is west tot noordwest 6-7. Sjouk mag kiezen. Gaan dus. De Jade gaat prima, volgens afspraak, op de fok. Dan over het wad naar de Weser. Daar komt er veel water over. Een robuuste motorbarkas komt ons tegemoet. Hij stuitert tegen de wind in; het water stuift een meter of zes omhoog. Wij liggen een nacht in Ferwerdersiel, een heel knus haventje tegen de hoge dijk van de Weser. In de verte kun je de zeeschepen op de Weser zien. Daarvoor een zandvlakte zover het oog reikt, maar vlak onder de dijk loopt een mooie diepe priel, waar de haven aan ligt. De ingang van het haventje valt droog, aan de drijvende steigers blijft water staan. De volgende dag naar Bremerhaven, waar we moeten strijken. Het ziet er niet zo mooi uit.

Bremerhaven
Het is al bijna hoogwater als we aankomen en bij de harde wind staat er een flinke deining in de haven en in het toegangskanaal naar de Geeste. De eerste vaste brug ligt zo'n 150 meter voorbij de aanleg plaats waar haven-veerboten af en aan varen. Die zorgen nog voor wat extra deining. Een grote lemmeraak ligt aan de drijvende steiger voorde brug. Die maakt al flink wilde bewegingen. Wij varen doelloos wat rondjes. Er is wel een jachthaven, maar dan moet je door een sluis en later weer terug. Sjouk en ik kijken elkaar aan. Daar hebben wij geen zin in.
Aan de linker oever is een vijf meter hoge kade, waar het duidelijk rustiger lijkt. Een omstander helpt de lijnen door de ringen op de kade te halen. Om de mast in bedwang te houden, breng ik de bakstagen naar voren. Sjouk, tenminste zelf veilig op het voordek, kan dan mooi gelijkmatig over één bolder de talies laten vieren. Tussen twee landingen van de veerboten gaat de mast naar beneden. Achter de brug is ook een steiger, waar we de boel kunnen oprui¬men. Het geeft een tevreden gevoel. We hebben het hem mooi gelapt, vinden we. En we zou¬den niet eens beledigt zijn als iemand zou hebben toegevoegd: "En dat op jullie leeftijd". Binnendoor via Geeste en het afwateringskanaal Weser-Elbe varen we naar Otterndorf. Je komt daar op de Elbe door een sluisje dat onder de dijk is aangelegd. Alleen bij laagwater kun je schutten. In alle rust kan de boel ook weer overeind. Als ik daarmee bezig ben, legt er een motorboot aan de andere kant van de steiger aan. Op centimeters nauwkeurig, het meerpaaltje precies voor de tenen van mevrouw die bij de middenbolder staat. Zij moet nog wel even bukken. "Zal ik U even helpen?" biedt de schipper aan. "Ik heb ook lang een platbodem gehad." Mensen vertellen ons vaak dat ze vroeger een platbodem hadden. Ik proef haast nooit dat ze spijt hebben dat het nu niet meer zo is, meer opluchting en ook meewarigheid met de tobbers die nog steeds met zo'n boot varen. Op de Elbe gaat het mooi snel. Anderhalf uur doen we over de ruim acht mijl naar het Kielerkanaal.
Blessure
Nog éénmaal wordt ik hardhandig herinnerd aan mijn leeftijd. Dat is in de grote zeesluis aan het eind van het kanaal. Ik ben een beetje verkleumd van het urenlang stil zitten sturen en onderweg hebben we een paar fikse hagelbuien gehad. Bij het schutten moet je vastmaken aan de op het water drijvende balken, die bedoeld zijn om zeeschepen van de wand te houden. Een hele stap. En naar blijkt te groot voor mijn verkleumde spieren. Een pijnscheut vertelt mij dat het wel eens een gescheurde spier zou kunnen zijn. Een hamstring blessure vertelt de fysiotherapeut later in Sneek. Aan boord kun je met drie van de vier ledematen nog redelijk uit de voeten, ik kan alleen niet meer de wal op. Sjouk moet nu dus al het loopwerk doen. Het is buiig en erg druk in de Kieler Fjörde met Kielerwoche 2004. In de splinternieuwe marina van Laboe vinden we uiteindelijk een ligplaats.

Echt oud
Voor de verandering is het prachtig weer de volgende dag. 's Middags maken we een tochtje, tot Lippe, twintig mijl naar het oosten. Maar het is toch niet echt fleurig. Mijn been kleurt door de bloeduitstortingen van enkel tot de lies mooi paars. Rust is eigenlijk wel geboden. Hanzesteden bekijken is uit den boze. Bovendien ontdekken we nu dat we geen laddertje aan boord hebben. Liggend tussen de palen met de kop naar de steiger kom je niet van boord, vindt Sjouk. Als dan de volgende dag, de weersvoorspelling weer depressieweer belooft voor zowat een week vooruit, besluiten wij terug te gaan naar Sneek.

Terug naar Sneek
Binnendoor over de kanalen motoren we zo'n 45 uren naar Delfzijl. Als je eenmaal hebt geaccepteerd dat het motoren wordt, is het niet eens onaardig. Onderweg doen we Oldenburg aan en vanaf het Küstenkanaal gaan we door het Elisabethfehn-Kanal. Je waant je in die omgeving in de kop van Overijssel. Vier sluisjes en zeven bruggen zijn er, over een afstand van 15 kilometer. Een soort privé-sluismeester gaat met z'n auto met je mee. Het gaat mooi vlot, behalve bij een brug die vlak voor een kerk ligt en het is dan net tegen half tien op zondagochtend.
Nog één keer speelt harde wind ons parten. Op de Leda, een eindje voor de Berns, schreeuwt iemand dat het Leda-Sperrwerk gesloten is en dat we niet verder kunnen. Bij windkracht 8 in Borkum wordt dat Sperrwerk gesloten. Tussen dukdalven langs de rivieroever liggen luxe motorboten aan steigertjes. We hoeven niet te betalen; het bonnenboekje is kwijt. Op het Bergumermeer zetten we de boel weer overeind. Je wilt tenslotte ook weer netjes thuiskomen.
Onderweg mijmert Sjouk over als we echt oud zijn. We zouden dan best met de schouw kunnen varen en het tuig thuis laten, als motorboot dus. Voor vrouwen tellen zeiljaren misschien ook wat zwaarder dan voor mannen. Gelukkig is het gemijmer niet echt bedreigend. Pas als we echt oud zijn komt dat aan de orde. Voorlopig zijn we niet te oud voor een platbodem. Alhoewel, ik moet dan wel zorgen dat het lijf goed op temperatuur blijft en ik moet me wat meer bewegen als een oude man.