Staveren, o Staveren

Een geschiedenis van Stavoren

De oudste stad van Friesland heeft een rijke en lange historie. Stavoren is ontstaan nabij de Vliestroom en heeft in de loop der eeuwen hoogtij, maar ook rampspoed en armoede gekend. Een stad aan het IJsselmeer die bloeide door de handel, scheepvaart en visserij en tot over de grenzen bekend is door de legende van Het Vrouwtje van Stavoren.
Een geschiedenisboek over Stavoren schrijf je niet zomaar. Dat is een project dat al gauw een aantal jaren in beslag neemt. Toch heeft Stavers Belang in 1998 het voortouw genomen een boek over deze stad te maken.
Natuurlijk is de immens lange en rijke historie van deze stad niet in één boek samen te vatten en zullen we niet alle wetenswaardigheden kunnen achterhalen, toch is het streven geweest een thematisch beeld te geven van de stad die al meer dan
2000 jaar geschiedenis kent. Het is geen 'droog' wetenschappelijke uitgave, maar ook 'geen praatje bij een plaatje'. Het is een uniek boek geworden met een bijzondere formule omdat het is geschreven door een aantal eigen inwoners. De hoofdstukken zijn geschreven door enthousiaste Staversen die op vrijwillige basis uren, dagen, maanden, ja zelfs jaren bezig zijn geweest met het maken van (een) hoofdstuk(ken). Vanwege dit bijzondere karakter hebben wij gemeend de stijl van de schrijver zoveel mogelijk te respecteren. In de tekst staat bij voorbeeld zowel Stavoren als Staveren. In de jaren '80 heeft de toenmalige gemeenteraad de naam gewijzigd in 'Stavoren'. Als belangrijkste argument werd gegeven dat de legende Het Vrouwtje van Stavoren heet. Hoewel de naam is veranderd, spreekt men in de volksmond nog steeds van 'Staveren'. Het geharrewar over de naam van de stad deed de commissie Het Staverse Boek besluiten de titel van het boek 'Staveren, o Staveren' te geven. Niet alleen is dit de Staverse hymne, maar de 'o' geeft meteen aan waar het probleem zit. De voortgang van het boek is bewaakt door de commissie. Vele mensen hebben ons geholpen met het boek. Allen die hun medewerking verleenden willen wij bedanken. In het bijzonder wil de commissie noemen: Pieter de Boer, Sandra van Dijk, Goitzen Eenling, Egbert van Hijum, Joop Steensma en Klaas Zwaan. Bovendien wil zij enkele ondernemers in Stavoren, de gemeente Nijefurd en de Rabobank danken voor hun financiële ondersteuning.
Ten slotte willen we alle schrijvers enorm danken voor de waardevolle bijdragen. Zonder hen was dit boek nooit tot stand gekomen.

Stavoren, voorjaar 2002

Commissie 'Het Staverse Boek'

Voorwoord

Lange tijd is er weinig belangstelling geweest voor het verleden van Staveren. Na de desastreuze Franse tijd leek alle veerkracht verdwenen. In de eerste helft van de negentiende eeuw verscheen af en toe een artikel in De Vrije Fries, het nog altijd bestaande jaarboek van het Fries Genootschap, maar dan waren het belangstellenden van buiten.
Aan het eind van de eeuw, in 1893, publiceerde K. Heeringa zijn proefschrift met de titel: Het oude Staveren. Hij beschreef daarin de geschiedenis van de stad tot 1581 en gaf een voortreffelijke samenvatting van wat in zijn tijd uit de bronnen bekend was. Aan de zeventiende en de achttiende eeuw, toen Staveren een periode van relatieve bloei doormaakte, besteedde hij geen aandacht. Die tijd was voor de negentiende-eeuwer waarschijnlijk minder interessant. Nog altijd is voor wie zich in de geschiedenis wil verdiepen het werk van Heeringa onmisbaar.
De tweede helft van de twintigste eeuw gaf een paar belangwekkende impulsen te zien die leidden tot een hernieuwde belangstelling voor het verleden van Staveren. De aanleg van het Johan Willem Frisokanaal met de bouw van het Hooglandgemaal leidde in de jaren '60 tot opzienbare opgravingen van het twaalfde- en dertiende-eeuwse Staveren waaraan de naam van de befaamde Friese archeoloog dr. H. Halbertsma is verbonden. In de jaren '90 herleefde door de ontdekking van de funderingen van het zestiende-eeuwse blokhuis bij de haven de belangstelling. Het baanbrekende onderzoek naar de middeleeuwse geschiedenis van Friesland door de Fryske Akademy leidde tot een nieuwe beschrijving van de lotgevallen van het Sint-Odulphusklooster, terwijl ook op de slag bij Staveren in 1345 nieuw licht werd geworpen. Thans, ruim honderd jaar na de studie van Heeringa, ziet een samenvattend boek over de geschiedenis van Staveren het licht. Het is breed opgezet en tal van aspecten worden door een groot aantal schrijvers belicht. De uiteenlopende bijdragen en de zo gevarieerde inhoud daarvan leggen getuigenis af van een grote betrokkenheid bij en kennis van de geschiedenis van Staveren. Het is een bijzonder voorrecht wanneer een stad zoveel geïnteresseerde belangstellenden in zijn geschiedenis heeft als met Staveren in onze tijd het geval is. Dat is dan ook hèt moment om die kennis in een boek vast te leggen.
De schrijvers komt lof toe voor wat zij, vaak na jarenlange studie, hebben gepresteerd en bijeengebracht. Ik hoop dat het boek in de handen van velen zal komen die zich met de stad verbonden voelen en in de geschiedenis van Staveren belang stellen, dat het de kennis van de geschiedenis van de stad zal doen groeien en dat het zal leiden tot een verdere studie van de geschiedenis van wat in rechtshistorische zin de oudste stad van Nederland is: Staveren.

Leeuwarden, april 2002
B. van Haersma Buma

Inhoudsopgave

Voorwoord

Het Volkslied van de stad Staveren

Verantwoording

  1. Het ontstaan van Staveren Gerlof Mebius
  2. Kloosters Jan Mulder 
  3. Middeleeuwse handel en de Hanze Goitzen Eenling
  4. Het Vrouwtje van Stavoren Klaas Zwaan
  5. Centrum van bestuur Joop Steensma
  6. De bisschop en het graafschap Staveren Joop Steensma
  7. De slag bij Staveren Joop Steensma
  8. Staveren als Hollandse voorpost Joop Steensma
  9. Vestingwerken Henk Stoelhorst
  10. Scheepvaart en de handel in de 17e en 18e eeuw Goitzen Eenling
  11. Visserij Jan A. Visser
  12. Nijverheid voor 1800 Durk Strikwerda
  13. Hellingen Durk Strikwerda
  14. Zeilvaart Henk de Groot
  15. Kerken Goitzen Eenling
  16. Onderwijs tot 1860 Goitzen Eenling
  17. Scholen na 1860 Jan Otter
  18. De Franse Tijd: 1795-1815 Goitzen Eenling
  19. Veerdienst en het spoor Henk Stoelhorst
  20. Bezetting en verzet Auke de Groot
    Indiëgangers Tjepko van Keimpema
  21. Bebouwing Sjouke Lemstra en Henk Stoelhorst
  22. Waterbeheer Durk Strikwerda
  23. Herbergen en cafés Goitzen Eenling en Joop Steensma
    De huidige horeca Tjepko van Keimpema
  24. Agrarische bedrijven in en om de stad Dorie de Vries-van der Wal
  25. Hedendaagse industrie Hubert Wim Pruis en Jan A. Visser
  26. Enkele nutsvoorzieningen Lolke Bergsma
  27. Toerisme en recreatie Ymkje van Dijk en Fransje Smit
  28. Maatschappelijk en verenigingsleven Jan Otter (coördinatie)
  29. Skûtsjesilen Petra de Haan
  30. Het Stavers Petra de Haan

Hoofdstuk 11 Visserij

Staveren is een plaats waar sinds mensenheugenis visserij en scheepvaart bestond en nog bestaat. Tot aan het begin van de 17e eeuw waren de inwoners van Staveren omgeven door het water. Aan de westkant stroomde in vroeger tijden een rivier 't Vlie richting Noordzee en aan de oostkant, niet ver van de stad, lagen twee grote meren: de Noordermeer en de Zuidermeer.

Er was in die tijd, de periode vóór de Middeleeuwen, nog geen sprake van een Zuiderzee. We vinden op die plaats voor een groot deel droogvallende veeneilanden met in het midden een meer, 't Flevomeer, het latere Almaere. Omdat de Vliestroom bij Staveren langs liep had de plaats een goede verbinding met de open zee en zo konden de schepen met hun handel goed wegkomen. De Staverse schippers brachten deze handel met hun koggen naar landen in het Oostzeegebied en ook zeilden ze in westelijke richting naar Engeland. In die jaren hebben ze hier in Staveren een smak geld verdiend en dat lieten ze ook zien. Staveren werd steeds mooier en machtiger. Dat het hier een rijke boel was, kwamen ze in het verre Noorden ook aan de weet. Het duurde dan ook niet lang of er verschenen vreemd uitziende schepen voor de kust met aan boord woest uitziende bebaarde mannen, de Noormannen. Wanneer die Noormannen hier kwamen? 't Moet in 991 geweest zijn, zegt men, toen ze Staveren aanvielen. Onder ons zullen er vast zijn die zich van school de vaderlandse geschiedenisles met jaartallen nog herinneren, waarin de klas dan zong: '800 tot 1000 invallen der Noormannen'. We weten maar al te goed wat die Noormannen hier kwamen doen. Ze roofden alles wat ze pakken konden en staken daarna de boel in brand. Menig inwoner uit Staveren vond bij deze roofovervallen de dood.

In die vroege tijd is hier ook visserij geweest. Vis is belangrijk voedsel en zo lang de wereld bestaat eten mensen vis. Maar het was vreemd, haring werd hier in deze tijd niet gevangen en dat kwam omdat het water hier in de buurt van Staveren min of meer brak was. Het water in het Flevomeer was zoet. En in zoet water kan een haring nu eenmaal niet leven, dat visje moet zout water om zich heen voelen. Het zoute zeewater dat van buiten door de zeegaten kwam had toen nog weinig invloed. Maar dat zou later wel veranderen?. Toch hebben ze hier toen in Staveren haring gegeten. Hoe dat nou kon? Wel, dat kwam nu juist door de handel. We hebben het dan over de tijd van de 'Hanze', dat machtige handelsverbond waarin de stad Staveren jarenlang een belangrijke rol speelde. Als de Staverse schippers met hun koggen naar het noorden zeilden en hun handelswaar in de Scandinavische landen aan de markt brachten, namen ze ook weer vracht mee terug en een deel daarvan was... haring. In het noorden bij het Zweedse schiereiland Skonen werd enorm veel haring gevangen. Er waren visgronden in de buurt van Skanor en Falsterbo die veel weg hadden van de latere visrijke Zuiderzee. In de maanden juli, augustus en september visten daar bij Skonen duizenden schepen op haring. Ook het inzouten gebeurde daar. En die 'skonenharing' was van goede kwaliteit, misschien wel te vergelijken met de Zuiderzeeharing.

Natuurlijk waren de Staverse schippers daar niet alleen, o nee: er waren meer 'kapers' op de kust. Als in het voorjaar de koggen de haven van Staveren uitvoeren,

zeilden ze al gauw tussen schepen van de Oostwal zoals Elburgers, Harderwijkers, lui uit Kampen en anderen. Dat moet in die tijd een prachtig gezicht zijn geweest als die koggevloot het Vlie uitzeilde op weg naar het noorden.

Is het nu zo geweest dat men daar zelf aan het vissen was? Sommigen willen dat wel beweren, maar anderen zeggen dat de Denen nooit zoveel visserslui zo dicht onder hun kust zouden hebben toegelaten. Maar voor het zover was dat haring dichter bij huis werd gevangen, zou er in de natuur heel wat veranderen. Sinds het ontstaan van het meer Flevo, zo rond 1100 Almere genoemd, is het waterpeil steeds maar hoger geworden. Enorme stormvloeden, vooral na 1200, zorgden er voor dat veel land verloren ging en waar land verdween ontstond water: viswater. Van noord naar zuid verdwenen hele kuststroken en zo ontstond een binnenzee die open lag voor eb en vloed. Een grillige binnenzee met diepten, geulen, verraderlijke droogten en met een verscheidenheid aan grondsoorten. Een binnenzee, waarvan men in 1340 voor het eerst de naam 'Zuiderzee' tegenkomt en die naam zal houden tot 1932.

Visserij op de Zuiderzee

De visserij ontwikkelde zich voornamelijk in het zuidwestelijk gedeelte van de Zuiderzee, de Oostwal en bij de monding van de IJssel met als centrale plaats van handel: de stad Kampen. In dat vroege bestaan van de Zuiderzee was er al aalhandel op Engeland vanuit de Zaanstreek. De aal werd ingezouten afgeleverd in Engeland. Later werd op de Londense vismarkt verse paling afgeleverd, aangevoerd door de bekende aalaken, welke duizenden ponden paling overbrachten naar Engeland. In de 14e en 15e eeuw komen de schippers uit verschillende plaatsen rond de Zuiderzee waaronder ook Staveren wordt genoemd. Natuurlijk zijn er in die periode ook Staverse vissers geweest. Met zoveel water in de buurt kan dat niet anders. In die tijd werd veel in de nabijheid van sluizen gevist op paling en vooral ook in binnen­wateren. In Staveren gebeurde dat ook en het lag voor de hand dat er werd gevist in de twee grote meren: de Noorder- en de Zuidermeer. Ze lagen wel anderhalve meter beneden de zeespiegel. Het zullen voornamelijk vissers zijn geweest die met aalfuiken de meren en binnenwateren bevisten. Dan komt er een moment dat men dijken gaat leggen rond beide meren. Sinds een aantal jaren waren er plannen om ze droog te maken en omstreeks 1624 was het zover, de meren vielen droog. Dat zal voor de vissers niet zo leuk zijn geweest. Zouden we hier toen al, ten gevolge van inpoldering, te maken gehad hebben met het inkrimpen van het aantal vissers? De oude aalhandel aan de overkant van de Zuiderzee, in de Zaanstreek, werd in de tweede helft van de 17e eeuw steeds minder. Enkele van de redenen waren de onveiligheid op zee door de Eerste Engelse Oorlog waardoor de vaart kwam stil te liggen. Ook worden droogmakingen genoemd waar binnenvissers de dupe van werden. In het begin van de 19e eeuw was van deze handel niet veel meer over. Dr. Ypma (Geschiedenis Zuiderzeevisserij) veronderstelde dat in de periode van de 17e eeuw de aalhandel zich verplaatst heeft naar de Friese Zuidwesthoek, al zijn daar zo vroeg geen gegevens van bewaard gebleven.

Gedeputeerde Staten van Friesland wilden echter de belangen van de eigen consu­ment beschermen en verbood de uitvoer van vis. Maar zoals het met verboden en geboden dikwijls het geval is, ze worden overtreden of niet nageleefd en dat gebeurde in die tijd ook. Dan begint het in de Zuidwesthoek te 'broeien'. De vissers hadden schoon genoeg van die steeds maar strenger wordende bepalingen. In 1680, onder aanvoering van een zekere Haye Jans in de Gaastmeer sturen de aalvissers (ook zeevissers) uit Stavoren, Hindeloopen en Laaksum een rekest naar Gedeputeerde Staten van Friesland waarin zij verzoeken dat in Workum en Gaastmeer 'respective een Aack publijckelijk mag worden toegelaten, om Meervisch daer mede buiten de provincie elders te vervoeren ende te verkopen'. (Res. GS Friesl. 29-5-1680). Het verzoek werd toegestaan en men kon nu onbelemmerd aalaken in de vaart brengen naar Londen.

Ook die uit Staveren ter walvisvangst

Het moet geweest zijn in de tijd dat Nederlandse schippers 'om de Noord' voeren op zoek naar een zeeweg richting Indonesië, toen ze de walvis ontdekten. Heel bekend is de ontdekkingsreis van Willem Barentsz en zijn overwintering op Nova Zembla aan het eind van de 16e eeuw. Hij ontdekte de walvisrijkdom bij Spitsbergen en mede door hem kwam daar toen een traankokerij. Het was 'bar' hoeveel walvissen er waren, de schepen liepen er soms in 'vast'. In 1614 werd een Groenlandse of Noordse Compagnie opgericht. Het waren vaak moeilijke reizen die men maakte en daar was een goed uitgerust schip voor nodig met aan boord prima zeelui. En warempel onder die walvisvaarders bevonden zich ook schippers uit Staveren. Op een oude naamlijst uit 1683 stonden vier walvisvaarders vermeld die Staveren als thuishaven hadden. len fan dy mannen, Gale Hamkes, mut un fijlekaan weest hewwe.' Hij ontdekte aan de oostkust van Groenland een nieuwe visbaai. De baai werd later naar hem genoemd. Een andere keer redde hij twintig andere walvis­vaarders bij een ongeluk in de buurt van Spitsbergen. 't Is dan ook niet zonder reden dat er een gedenkplaat van deze man in de leugenbank op de haven hangt. Een reden temeer, vinden we, dat die plaat heel moet blijven.

Het Vissersgilde van Stavoren

We kunnen in het algemeen zeggen dat de gilden ontstonden vanaf de Middel­eeuwen. Het waren organisaties van personen die hetzelfde beroep uitoefenden en de belangen van dat beroep moesten beschermen. Zij vormden een besloten kring waar geen buitenstaanders tussen konden komen. Het Visschersgilde van Stavoren is ongetwijfeld een instelling uit de oude tijd. Jammer is het, dat wij nog weinig weten omtrent de oorsprong. Het Visschersgilde was niet in bezit van oorkonden of welke documenten dan ook waaruit een en ander zou kunnen blijken. Een aantal nog aanwezige voorwerpen, een vaandel en twee gildenbaren, vertellen ons over de ouderdom van het gilde. Op het vaandel staat duidelijk 1659 en op één van de gildenbaren is het jaar 1688 geschilderd. Jaartallen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat we te maken hebben met eeuwenoude voorwerpen van een eeuwenoud gilde. Het vaandel is echter niet zo oud, de stof is van rond 19.00. Daarentegen zijn de gildenbaren wel veel ouder en ze kunnen dan ook in de 17e eeuw gemaakt zijn. Het zou dan ook best eens kunnen zijn dat de aalvissers van Stavoren die in 1680 het rekest aan Gedeputeerde Staten van Friesland mede ondertekenden, de eerste gildenvissers zijn geweest. Ruim honderd jaar later in 1798, in de dagen van de Franse Revolutie, valt het doek van het Gildewezen in Nederland. Ook het Visschersgilde van Stavoren zal daarbij hebben gehoord. De leuze was toen immers: ' Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap'. Het is best mogelijk dat in die tijd eveneens waardevolle documenten van het Gilde zijn verdwenen. In 1812 zucht Nederland nog onder de Franse bezetting. Wij hebben hier in Stavoren een maire, een burgemeester, en aan het hoofd van het Departement Vriesland staat een prefect. Deze prefect stuurt in oktober van het jaar 1812 aan de burgemeesters uit de kustplaatsen een lijst met vragen over de visserij. Waarnemend burgemeester van Stavoren was toen de heer Jac. Aukes Lootsma en bij het beantwoorden van deze vragen schrijft hij onder meer: 'de visserij bestaat hier enkel uit aalvisserij met fuiken; men vist met deze fuiken direct aan de strand- of zeepalen. Er zijn in totaal 12 aalvissers en zij vissen met schuitjes'.

Voor het eerst sinds 1680 komen we hier de aalvissers weer tegen en weten we ook meteen het type vaartuig waarmee ze vissen, namelijk een 'schuitje'. Er wordt dus niet gesproken van een 'jol'. Dan is er sprake van twaalf aalvissers. Zijn het deze twaalf vissers die dan deel uitmaken van het Visschersgilde van Stavoren? Vrij zeker wel. Hoewel, er is geen lijst met namen uit 1812 bekend en ook geen document waaruit blijkt dat zij binding hebben met een gilde. Maar in 1859, bijna vijftig jaar later, is het gilde voor het eerst in haar geschiedenis duidelijk aanwezig. Een perkamenten omslag met het opschrift, 'Vissersgilde te Stavoren 1859' herinnert aan een geschiedenis. Tot de afsluiting van de Zuiderzee in mei 1932 een feit was, zou het Visschersgilde bestaan en de vissersleden hun aalfuiken langs de kust bij Staveren bevissen.

Het verdere verloop van de visserij vanaf 1850

In het zuidelijk deel van de Zuiderzee of de 'kom' werd het steeds drukker. Aan de Zuidwal groeide langzamerhand een prachtige vloot botters, schokkers en andere typen vaartuigen die voornamelijk met het sleepnet en de kuil visten. Zij vingen haring, ansjovis, bot en spiering.
Om de Noord bleef het nog 'stil'. Daar kwam verandering in toen omstreeks 1883 machinaal gebreide netten, waarmee men op de Noordzee al een aantal jaren viste, ook op de Zuiderzee werden ingevoerd. De visserij in Staveren was echter in die jaren nog van weinig betekenis.
In augustus 1882 moest elk vissersvaartuig een verplicht letterteken met nummer voeren van de gemeente waarin het thuishoorde. De gemeente Staveren stuurde op 23 april 1884 de volgende opgaaf naar het College van Zeevisserijen in Amsterdam: 'er zijn geen andere vissersvaartuigen aanwezig dan die waarmee de palingvisserij langs de kust wordt uitgeoefend. Het zijn 11 opene jollen; 2 platboomvaartuigjes en 1 blazer -een open visschuit, die ook nu en dan gebruikt wordt voor het vissen van gebben'. Al deze 14 vaartuigen liggen in de regel van November tot September stil en zijn alzoo slechts in de maanden September en October in gebruik.'
Sinds 1812 komen we nu weer een document tegen waarin opgaaf wordt gedaan van het aantal aanwezige vissersvaartuigen in Staveren. Het zijn dan nog steeds de 12 aalvissers die in de herfstmaanden met hun fuiken de aalvisserij uitoefenen. Nu vissen zij echter niet meer in schuitjes maar in... jollen.

De eerste Staverse jol, een Herfstjol

Die eerste jollen werden gebruikt door de aalvissers. Deze vissers gaven aan de jol de naam 'herfstjol', genoemd naar de visserij waarvoor hij werd gebruikt, namelijk het vissen met fuiken op aal in de herfst, de zogeheten herfstvisserij. Het bijzondere van de jol was, dat hij geen zwaarden had maar wel een lange, rechte, diepe kiel. Die eerste jollen waren ook niet groot, de lengte was 18 voet (± 6 meter). Een groter vaartuig had de aalvisser voor zijn visserij niet nodig, maar het moest wel een degelijk en sterk vaartuig zijn, omdat hij in een herfstseizoen van tijd tot tijd te maken had met ruw weer en bijna altijd op lager wal zat. In een periode van zestig, zeventig jaar verdween de houten kustbescherming, daarvoor in de plaats kwam de stenenglooiing. Om de kust tegen de felle stroom te beschermen werd het aantal stenen zeehoofden uitgebreid. Een belangrijke verandering in de tachtiger jaren was de aanleg van de nieuwe spoorhaven voor de veerdienst Stavoren Enkhuizen. Voor de fuikenvisser die zijn fuiken haaks vanuit de kust en aan de zeehoofden had staan en die fuiken meestal op lager wal moest bevissen, betekende dat 'faak un drege mar ok un natte boël'. Met deze visserij werd de jol dan ook op zijn waarde en sterkte beproefd. Vrij zeker werden deze jollen gebouwd door de jollenbouwers Douwe Roosjen en Gerben Strikwerda. Zij waren sinds 1860 werkzaam op de werf, gelegen op 't Noordoost van Staveren, waar nu de werf van A.T. van der Werf is.

Zuiderzeevereniging 1886

Plannen om de Zuiderzee af te sluiten waren er al in 1848. Daarna verschenen nog verschillende andere ideeën. De plannen bleven echter jarenlang in de kast, maar in 1886 werd het toch allemaal wat serieuzer. In het begin van 1886 werd in Amsterdam een vergadering gehouden van vertegenwoordigers van provincies, gemeenten, waterschappen, verenigingen e.a. Die vereniging zou moeten onderzoeken of het mogelijk was de Zuiderzee af te sluiten en droog te leggen. In april van dat jaar werd de Zuiderzeevereniging opgericht.

Onze aalvissers hebben natuurlijk ook wel van die afsluitingsplannen gehoord en ze zullen vast en zeker van dit bericht op de hoogte zijn geweest. We zien ze dan hun hoofden schudden en horen reacties als: 'Wat seisto? De Si:idersee dicht? Niks erfan, dát bestaat niet! Hoe krije se 't in 'e kop I

Ansjovissen met de Herfstjol

De invoering van machinaal gebreide netten was voor de visserij een hele veran­dering. Voor de vissers om de Noord was er nu de mogelijkheid om met staande netten te vissen. De vissers uit Staveren gebruikten de 'opene' herfstjol bij de ansjovisvisserij. De uiterst fijne ansjovisnetten werden vrij gemakkelijk binnen­boord gehaald want de jol had geen obstakels zoals zwaarden of berghouten waar­achter het net kon hechten. Aan het einde van de dag, als de netten weer in zee stonden, kon het gebeuren dat het anker overboord ging en men bij de netten bleef liggen. De nacht werd doorgebracht in de jol en men sliep onder de fok. Het jaar 1890 werd een geweldig rijk ansjovisjaar en ook de jaren die volgden, het ene jaar wel wat minder dan het andere, maar het ging door tot 1903. Toen was het voorlopig uit. Langs de hele Zuiderzeekust werd in die jaren goed verdiend. Ook Staveren profiteerde van deze rijke ansjovisjaren. De ansjovis, een zeer speculatief visje, werd ingezouten om soms na jaren weer verkocht te worden. Het waren in die jaren handelaren buiten Staveren, zoals Groen uit IJmuiden en Kolster uit Nieuwediep, die de ansjovis opkochten. Zij zorgden voor zouterijen, één aan de zuidkant van Staveren en één tegenover de werf op 't Noord. Een flink aantal inwoners uit Staveren en omgeving vond werk in de zouterij en verdienden goed geld. In de zouterij werd de ansjovis schoongemaakt, gezouten, ingekuipt in vaatjes of ankers en verzonden naar Amsterdam om daar aan de beurs verhandeld te worden. Was er geen handel dan werden ze opgeslagen in de Amsterdamse vemen.

Toename visserij, een tweede werf om 'e Zuid

Eén van de gevolgen van deze vooruitgang was dat reeds in 1880 Ids Strikwerda ­zoon van Gerben Strikwerda-, eigenaar werd van een strook grond op de Stads-fenne, gelegen aan de zuidkant van Staveren. Hij begon daar een aantal jaren later een tweede jollenwerf. Op deze werf werden tot omstreeks 1905 jollen gebouwd voor zowel Staverse als voor Laaksumer vissers. Rond de eeuwwisseling schaffen verschillende Staverse vissers ook haringnetten aan. Willem Fr. Smits, wonend aan de Schans, leverde een ansjovis- en een haringbeug. Hij had naast zijn visserij ook een nettenhandel. In 1904 begon Meindert de Groot aan de Schans een zeilmakerij en later verkocht ook hij haring- en ansjovisnetten. Naarmate de visserij toenam, werden de haring- en ansjovisbeugen ook steeds groter. Viste men voorheen onder de kust waar minder stroom liep, nu zocht men meer de ruimte op. Tussen Staveren en Enkhuizen liep altijd een felle stroom en om de netten op hun plaats te houden moest men zware ankers gebruiken. De 18-voets-jol werd te klein om dit zware materiaal te bergen. Veel vissers lieten daarom een grotere jol bouwen. Op beide werven werden toen jollen gebouwd van 20 tot 25 voet en zelfs 26 voet groot. De Staverse jollenbouwers hadden inmiddels geduchte concurrentie gekregen van Wildschut in Gaastmeer. Wildschut bouwde een mooier model jol. Zo bouwde hij in 1902 voor de broers Klaas en Jan Jac.Visser, respectievelijk de ST 18 van 24 voet en de ST 31 van 25 voet groot voor de gezamenlijke prijs van 1100 gulden. De opene jol kreeg nu een beweegbare 'harmonicatent' waaronder de visser kon slapen. Na een aantal jaren werd de 'tent' vervangen door een vast voordek. Jelmer W. Smits (1897-1992) viste tot zijn twintigste bij zijn vader in de ST 58 en vertelde:'Oans jol is hier in Staveren maakt op 'e helling fan Roosjen. Dy andere werf war omme Suud, dat weet ik noch wel. Dy stond helendal appart an 'e andere kant fan 't Hoge Bruchy. Je begonnen in febrewary earst te hearingfisken nou. Dat war faak koud werk hoar! Dan war 't hast n6ch winter as we nar see gingen. Je moesten soms ni5ch wel sneeskeppel Froeger war dy fiskerij lang so swaar nyt. In 't begin hadden se ni5ch drêgen an board mar later wurdden dat sware ankers'. Door ruimere verdiensten uit goede ansjovisjaren was het dus voor de visserman mogelijk een grotere jol aan te schaffen. Maar ook de bouw van een eigen huis kwam binnen bereik. Aan de oude Schans werden aan het einde van de negentiende eeuw nieuwe woningen bijgebouwd en begin 1900 kwamen er nieuwe woningen in de Dwinger.

De visserman werd niet rijk in die jaren maar 'skarrelde aardech'. Sjoerd J Zwaan (1907-1992), Sjoerd fan Kleine Jêle vertelde: 'In dy negenteger jaren doe mut 't ráák weest hewwe. Hier waren gi:idzen dy hewwe hier hazen sette laten. Dat hils fan Jotsy Bakker sal 'k mar sêge en n(5ch mear. Dat binne allegar híizen dy binne fan 't ikken op 'e foeten komen. Ah jonge, in un jaar hadden se doe soms un htís lyk nou. Mar jaah, dat waren doe gin kapitalen. Mar dítzend gulden war in dy tiid héél wat!'.

Verdere plannen ter afsluiting van de Zuiderzee

Intussen gaat de heer C. Lely, chef van het technisch onderzoek tot afsluiting van de Zuiderzee, door met plannen maken. Over deze afsluitingsplannen maakten onze vissers zich echter nog geen zorgen.

Visschersbond en haringrokerij

In Staveren werd op 3 januari 1900 de Visschersbond opgericht.

Enige jaren later, in 1904, werd aan de haven een cooperatieve haringrokerij `de Hang' in werking gesteld. Deze rokerij was eigendom van de cooperatieve vereniging de ZWH Friesche Coo5peratieve Vishandel. Hier werkten gedurende vier maanden zeven vaste krachten en tijdens het haringseizoen een flink aantal haringspeetsters. Het zat de cooperatie in die eerste jaren niet mee. Duitsland wilde verse haring in plaats van bokking en het resultaat was lagere prijzen voor de bokking. In 1908 besloot de cooperatie de rokerij te verhuren aan de J. Lichtendal uit Harlingen. In 'de Hang' bleef men haring roken maar er kwam ook een ansjoviszouterij bij. In 1912 viel het besluit om de rokerij te verkopen en werd de cooperatie ontbonden. Het jaar daarop werd De Jager uit Lemmer eigenaar van 'de Hang'. Dit zou zo blijven tot 1932.

Periode 1903-1914

Het jaar 1903 was een slecht jaar voor de ansjovisvisserij. Het visje bleef weg en de jaren die volgden waren niet veel beter. Er bleven jollen voor de wal liggen en een flink aantal vissers trok naar de Noordzee en viste op een logger. De achteruitgang in de visserij betekende voor de werven minder werk. De werf op 't Zuid lag al enige tijd stil. In 1908 werd de schuur gebruikt als wierschuur. Ook bij de werf op het Noord werd het steeds stiller. Aan de stormachtige tijd van jollenbouw was een einde gekomen. Er was bijna geen nieuwbouw meer. Wat overbleef was onderhouds-en reparatiewerk. Jan Valk, een man van Hindelooper afkomst, ook werkzaam geweest op de Roosjenwerf, begon een eigen onderhoudswerfje aan de Achterdelft bij de hervormde kerk. Hij kocht jollen op, maakte er een plezierjacht van en verkocht ze weer. Ook maakte hij een nieuwe sloep. Inmiddels was sinds enige jaren de zouterij op 't Zuid van Staveren overgenomen door de gebroeders Sjoerd en Siete Kuperus. Beide broers waren bij de Staversen bekend als 'Bas' en

'Krisjeman'. De handel zat hen gewoon in het bloed. Naast de ansjoviszouterij handelden zij in steenkool, aardappelen, groenten en fruit, Siete in de Smidstraat en Sjoerd aan de Schans. Bovendien had hun broer Andries Kuperus een handel in zeegras -zeewier- en was tevens mosselexporteur. Kuperus deed deze handel enige jaren in combinatie met Meindert de Groot. De mossels verwerkte men- koken en pellen- in de voormalige zouterij die tegenover de werf stond. Ook het wier werd in deze schuur in pakken geperst met behulp van een wierpers. Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) mislukte de ansjovisserij enkele jaren, maar was er wel grote aanvoer van mossels. Visserman en handel verdienden behoorlijk aan de mossels. Een bepaalde soort mossels werd als mest gebruikt voor de landbouw­gronden en vervoerd naar Groningen. Er werden echter ook mossels aangevoerd die bestemd waren voor de consumptie. Niet alleen in de mosselpellerij werden ze verwerkt, maar ook in veel huisgezinnen kookte en pelde men mossels. Op deze manier kon men een goed loon bijverdienen. Maar, o wee wat stonken die mossels! De hele stad was vergeven van de stank.

Jan K. Visser, Jan Poepys (1903-1993) vertelde van die tijd: 'Ik war koetsier bij Siete Kuperus. Jonge ja, in dy Mobbelesasy war dy slachterij tèch niks nou en wij hadden mar un paar beesten, dus dat kon heit wel rêde. Siete kwam bij heit en hij sei: "Ik mut dy jonge fan dy brUkeI". Ik war doe fytien, sestien jaar. Ik moest met 'e wagen met 'e Kêde der foar fis ophale fan bUten fan 'e haven en ok fan Laaksum. So wurd 'k koetsier bij Siete. Ik had fyftien gulden in 'e week. Dat war best jonge, ik war un bitsy sjef hè. Dan moest ik sOrge foar 't ferfoer nar 't stasjon en eh: "Ja jongens, even un paar mannetjes hier", op so'n menier nou, met lOssen Of dit ,M dat. "Do skreeuwst mar at se dy helpe mutte", sei Siete dan, "want krisjeman 't mut deurgaap how!" En dan jukt 'r em altiid so even an 't besgroëntsy. Sies 't em nOch lopen, jah. Och, Och, Och, jonge wat war dat tèch machtech moai man.'

In 1911 was de hele Zuiderzeevloot opnieuw geregistreerd. De Staverse jollenvloot telde toen 57 vaartuigen. Enkele jaren later gebeurde er iets in de vloot wat onder de Staverse vissers stof tot praten gaf. Drie visserlui lieten achtereenvolgens een ijzeren jol bouwen. Het waren Fedde Y. de Boer van de ST 26, Gerrit G. Mulder van de ST 49 en Popke B. Bleeker van de ST 56. Bovendien liet Popke Bleeker de boegen, in tegenstelling tot de traditionele bouw waarvan de boegen overnaads van boven naar beneden liepen, nu omgekeerd aan de jol bevestigen. Bij het binnenhalen zouden de netten niet meer hechten, het waren nu 'allegar metgangers wurden'. In de jaren die volgden werd een aantal jollen verkocht bijvoorbeeld aan vissers van Urk en Marken. De Marker visserman gebruikte de jol als fuikenboot bij de haringvisserij. Ook werden in die tijd al jollen verkocht en omgebouwd als pleziervaartuig.

Het boek - Staveren, o Staveren - een geschiedenis van Stavoren

Eindredactie: Petra de Haan
Beeld: Klaas Zwaan
Vormgeving: Jelna Bosma
Druk: Drukkerij Van der Eems, Easterein
Uitgave: Commissie Het Staverse Boek, Stavoren
Oplage: 1.000 exemplaren
ISBN: 90-74628-16-8

Omslag
Het Staverse wapen zoals dit in de 20ste eeuw de voorgevel van het stadhuis sierde. (Foto: H. Wolthuis)

Terug naar vorige pagina