Langs de Oostwal van de Zuiderzee

Dirk Huizinga

Dirk Huizinga schrijft:
N
a de voorspoed ten tijde van de Hanze en de Gouden Eeuw is vooral de Oostwal van de Zuiderzee in versukkeling geraakt. In dit boek wordt beschreven hoe de periode van 1850 tot 1950 de zeilende Zuiderzeevisserij economische activiteit bracht in de armoedige wereld van de kustbewoners: van Harlingen tot de IJssel.
In 1960 werd ik als jongen van vijftien gefascineerd door de lijnen van een grote Volendammer kwak die in Leeuwarden aan het Noordvliet bij Schilkampen lag. Vlak bij de scheepswerf `De Nijverheid' van de fa. Drijver. Ik kon die schuit een plaats geven dank%ij het boek `Wijkend Water' van Fred Thomas, dat ik in die tijd bijna van buiten kende. Het jaar daarop ging ik met m'n die winter gemaakte hechthouten kano op vakantie van Hengelo naar Friesland en kon daar met eigen ogen de restanten van de oude Zuiderzeevisserij aanschouwen. De kano werd dat%elfde jaar vervangen door een Akkrumerjeugdjol, nu een `zeldzame klasse', waarmee ik vanuit Hengelo lange vakanties doorbracht op de Friese meren, langs de oostelijke IJsselmeerkust tot aan Elburg en Harderwijk toe. Vanaf 1968 bevaren we het gehele IJsselmeer met onze Staverse jol `Volharding'. In de jaren zestig was het nog mogelijk in de IJsselmeerhavens de restanten te ontdekken van de bedrijvigheid die er dertig jaar eerder nog was ten tijde van de Zuiderzee. Van dat recente leven rond die Zuiderzee geef ik hier een selectie van historische beelden, voorzien van toelichtende tekst. Het gaat over de periode van eind 1800 tot ongeveer 1960, waarbij ik me beperk tot de Oostwal.

Achteraf kan je vaststellen, dat de jaren zestig van de vorige eeuw de laatste mogelijkheid bood om rechtstreeks iets van die voorbije Zuiderzeecultuur te ervaren. Vanaf die periode komen de vernieuwingen en veranderingen in een stroomversnelling. Wat na de oorlog aan Zuiderzeecultuur is blijven liggen in de wat passieve jaren vijftig, dat wordt in snel tempo opgeruimd in de jaren zestig.De stilte in de voormalige Zuiderzeehaventjes (die ik overigens helemaal niet onaangenaam vond), verdween volledig in de jaren daarna, als in die havensteden niet alleen massatoerisme over land op gang komt, maar ook over het water, omdat men zich dankzij de toegenomen welvaart stalen- en polyesterjachten kon veroorloven die zeewaardig genoeg zijn voor het IJsselmeer. Die stormachtige ontwikkeling, die overigens uniek is in de Nederlandse geschiedenis, nog nooit was er zoveel welvaart en rijkdom, overspoelde de laatste sporen van het Zuiderzeetijdperk en maakte die periode tot voltooid verleden tijd. Tegelijkertijd zijn daardoor voor mij de ervaringen uit de jaren zestig meer dan persoonlijke jeugdbelevenissen. Even heb ik flarden van een voorbije tijd concreet mogen meemaken, als een historisch moment, voordat deze echt geschiedenis werden.

Zuiderzee, kaart uit Bosatlas, 1929
Zuiderzee, kaart uit Bosatlas, 1929

De stille kant van de Zuiderzee

De Zuiderzee is op dit moment iets van "heel lang geleden". Toen ik in 1961 het water op ging, was het echter nog heel normaal dat schippers, vissers en watersporters deze voormalige binnenzee niet IJsselmeer noemden, maar Zuiderzee. De afsluiting was op dat moment nog geen dertig jaren oud. Die wat oudere generatie varensgasten had de Zuiderzee ook meegemaakt en bleef dat water na de afsluiting gewoon zo noemen. Bovendien dwong ook dat grote IJsselmeer bij iedereen nog geruime tijd respect af. De Wieringermeerpolder, de Noordoostpolder en de helft van Flevoland waren op dat moment klaar, maar je kon in 1960 nog altijd zo van Amsterdam naar Friesland varen, zonder belemmerende dijken en sluizen. Ook waren de schepen in die tijd zowel voor de vrachtvaart, de visserij als de pleziervaart aanzienlijk kleiner en vaak minder zeewaardig dan veertig jaren later. De scheepsmotoren minder betrouwbaar. Er waagden zich daarom maar weinig watersporters op het IJsselmeer en men werd ook van diverse kanten gewaarschuwd voor maritieme overmoed. Het idee van een binnenzee was in die tijd zo gek nog niet.

Ruim veertig jaren later ligt dat anders. De schepen zijn groter en zeewaardiger geworden, het IJsselmeer kleiner. Er wordt nu massaal op het IJsselmeer gevaren door watersporters. De communicatiemiddelen en de veiligheidsvoorzieningen hebben zich daarbij aangepast. Nu rukt de KNRM uit voor iedere plankzeiler die uit zicht raakt. Toen maakte je een oversteek en werd je aangesproken op een goede voorbereiding. Van de generatie die zelf nog gevaren heeft op de oude Zuiderzee, is op dit moment natuurlijk ook vrijwel niemand meer over. In 1960 was het niet moeilijk in de havensteden vissers en schippers te spreken die dat wel hadden gedaan. Die vonden het ook interessant om een praatje te maken met een plezierzeiler die voor het eerst het grotere water op ging met een bootje zoals zij vroeger gebruikten om te vissen. Voor de huidige generatie watersporters is er echter geen reden om nog over `Zuiderzee' te spreken, waar IJsselmeer wordt bedoeld.

Aanleg van de Afsluitdijk. Na de afsluiting van de Zuiderzee is het water ten noorden van de dijk eerst "het nog niet afgesloten deel van de Zuiderzee" en later gewoon Waddenzee' gaan heten. (Foto: Tresoar)
Aanleg van de Afsluitdijk. Na de afsluiting van de Zuiderzee is het water ten noorden van de dijk eerst "het nog niet afgesloten deel van de Zuiderzee" en later gewoon Waddenzee' gaan heten. (Foto: Tresoar)

Een nauwelijks voorstelbare leefwereld

Het is vanuit het heden gedacht bijna onvoorstelbaar, hoe gewone mensen slechts enkele generaties geleden leefden en aan de kost moesten komen. Het door Fred Thomas bezongen vissersnest Laaksum krijgt in 1912 een eigen haventje. Tot die tijd liggen deze vissers met hun scheepjes in een natuurlijke inham aan de oostkant van Laaksum. Bij ruw weer was die plek te weinig beschut en probeerden de vissers de haven van Stavoren te bereiken. Dat was wel eens moeilijk of zelfs onmogelijk. De gemeente Hemelumer 0ldephaert en Noordwolde klopte tevergeefs aan bij de gemeente Stavoren voor een financiële bijdrage voor de aanleg van een haventje in Laaksum. De gemeenteraad van Stavoren ziet die aanleg niet als een probleem van Stavoren en dit stadje heeft bovendien geen geld. Ze hebben niet eens voldoende geld om een halfverharde weg, een grindpad, aan te leggen van het station van Stavoren naar Warns. Zoals Warns o p zijn beurt geen geld heeft om het pad van Warns naar Laaksum te verbeteren. De mensen uit Stavoren lopen in die tijd gewoon een uurtje vanaf de Koebrug aan de Schans over een pad en daarna door de weilanden om de grindweg te bereiken die van Rijs via Hemelum, Warns, en Molkwerum naar Koudum loopt. Het beste kan je vanuit Stavoren de boot pakken om ergens te komen.

Workum, 1907. (Foto: Tresoar)
Workum, 1907. (Foto: Tresoar)

Zuiderzeevisserij voltooid

Omstreeks 1900 is de Zuiderzeevisserij een economische factor van belang. Met enkele duizenden grotere en kleinere platbodems wordt vooral gevist op aal, haring, ansjovis, bot en spiering. Bij Wieringen is ook de winning van zeegras (geen wier!) lucratief. De visserij zorgt bovendien voor bedrijvigheid op de wal. De afsluiting van de Zuiderzee leek een ramp voor de vissersplaatsen. Niemand heeft een halve eeuw geleden voorzien, dat na de afsluiting en het grotendeels verdwijnen van de visserij op het IJsselmeer, die dood verklaarde stadjes en dorpen er op dit moment beter uitzien dan ooit. Dat ze welvaart genieten dankzij het massatoerisme. Een welvaart die ons tegelijkertijd vervreemd heeft van de gesloten leefwerelden waarin de bewoners van de havenplaatsen tot een halve eeuw geleden leefden. Plaatsjes als Stavoren en ook Hindeloopen zijn van 1800 tot aan 1960 doodstil, armoedig en zonder perspectief. Wie er nu komt, in de zomer, zou dit niet snel onderschrijven. In de jaren dertig schreef Henri Polak over Stavoren en Hindeloopen, dat het stadjes zijn waar niets te beleven valt en waar je er slechts één verlangen kunt hebben: hier zo snel mogelijk vandaan te komen. En dat was in een tijd dat de Zuiderzeevisserij nog iets voorstelde, hoewel de vissers wisten dat het na de afsluiting voorbij zou zijn.

Na 1918 wordt het voor de vissers duidelijk dat de afsluiting van de Zuiderzee onafwendbaar is. Als gevolg daarvan investeren zij minder in de schepen. Het is in de jaren vijftig, als het gedaan is met de zeilende visserij, mogelijk voor een heel aantrekkelijk prijsje (zo rond de 1500 gulden) een oude botter op de kop te tikken. Veel van die schepen zitten op dat moment in het stort. Het hout is voorzien van een laagje blik, zodat het schip niet meer lekt. Het eikenhout is op vele plekken vergaan tot turfmolm, dat je zo met handen vol uit de rotte leggers en krommers kunt pakken. De enkele tientallen overgebleven vissers gebruiken staalijzeren schouwen, rondbouwen, Lemsteraken, fraai gelijnde IJsselmeerkottertjes, maar ook omgebouwde binnenscheepjes om de vis te vangen.

De Lemmer, begin 1900. Lemsteraken in de Vluchthaven. Vooraan een vlet met staand want waar de ansjovis nog in zit. (Foto:Tresoar)
De Lemmer, begin 1900. Lemsteraken in de Vluchthaven. Vooraan een vlet met staand want waar de ansjovis nog in zit. (Foto:Tresoar)

Vissersschepen voor de pleziervaart

Van de kromstevens op de Zuiderzee is de botter het meest karakteristiek. Het is niet alleen het bekendste, maar ook het meest markante vissersschip van de Zuiderzee. Na de Tweede Wereldoorlog is er met de overgebleven oude zeilschepen nog even gevist, ook omdat er een tekort aan gasolie was, zodat de motorschepen aan de kant moesten blijven. In het midden van de jaren vijftig is het echter gedaan met de zeilende visserij.
Het is jammer dat dit schip met zijn spannende lijnen door diezelfde vormgeving minder geschikt is als jacht. De Lemsteraak heeft het als jacht helemaal gemaakt, terwijl de bij de vissers zo populaire botter die slag heeft gemist. De hoge kop en lage kont zijn voor een jachtschipper onaantrekkelijk. Naar voren heeft hij geen uitzicht, terwijl het lage achterschip gevoelig is voor overkomend water. Ook leent het zich minder voor de inbouw van een zelflozende kuip, omdat de bemanning dan erg hoog op het schip komt te zitten. Wellicht is ook de bun een reden dat jachtschippers terughoudend waren met de botter. Wat moeten zij met die overdekte bak water in de kuip? Lemsteraken hadden echter als vissersschip ook een bun en er zijn diverse jachtbotters gebouwd, die uiteraard geen bun hadden. Hoe dan ook, je ziet niet zo erg vaak een botter als jacht. Wel een botter in originele staat van vissersschip en dan gebruikt voor de chartervaart.
De schokker, populair bij vissers langs de Overijsselse kust, Urk en Schokland, is later met succes ontwikkeld tot zeiljacht. Van de oude schokkers zijn alleen nog enige staalijzeren exemplaren over. Grote Noordzeeschokkers, die in gebruik waren bij de overheid en dienst deden bij loods- en inspectiediensten. Het oudste houten vissersschip van de Zuiderzee, waarmee in de jaren dertig nog gevist werd, was de schokker KP1 die in het midden van de 19e eeuw gebouwd zou zijn. Het scheepstype kent vele verschillende uitvoeringen. Groter en kleiner, breder en slanker, met stompe waterlijnen en met scherpe als bij een zeepunter. Die variatie is voor ontwerpers van jachten een voordeel. Zij kunnen een traditioneel schip ontwerpen met moderne kenmerken, zonder al te veel af te wijken voor de oorspronkelijke vormen.
Zeeschouwen hebben, anders dan de binnenschouwtjes, een flinke zeeg, wat het model ten goede komt. Het scheepstype is ontwikkeld in het begin van de 20e eeuw. Het was de opzet een ruim, zeewaardig en betaalbaar vissersschip te maken voor gebruik op de Zuiderzee, met redelijk goede zeileigenschappen. Niet alle modellen zijn even geslaagd. Het komt toch vrij kritisch om van een schouw een goed ogend schip te maken. De weinig vleiende naam `spekbak' is niet voor niets verbonden met de vissersschouw. Sommige zeeschouwen zijn van hout, maar de meeste zijn gebouwd van staal. Ze worden aanvankelijk vooral gebruikt rond Hoorn, hoewel er ook al vroeg schouwen in De Lemmer zijn gebouwd voor gebruik aan de Oostwal.
De vissersjollen uit Stavoren kunnen als een aparte categorie worden beschouwd, omdat ze door hun vorm afwijken van alle andere platbodems, terwijl ze wel volwaardige vissersschepen zijn geweest (en niet alleen maar bijboot bij een moederschip of visbootje om fuiken te lichten).

Stavoren, 1910. De familie Bleeker bij de jol ST38. Het is vloed, het water staat bijna een meter hoger dan het huidige IJsselmeerpeil.
Stavoren, 1910. De familie Bleeker bij de jol ST38. Het is vloed, het water staat bijna een meter hoger dan het huidige IJsselmeerpeil.

De inhoud

  1. De stille kant van de Zuiderzee
  2. De nauwelijks voorstelbare leefwereld
  3. De Zee geeft, de Zee neemt
  4. De eilanden Urk en Schokland
  5. Veerdiensten naar Holland
  6. ZuiderZeevisserij voltooid
  7. Vissersschepen voor de pleziervaart

Uitgegeven in eigen beheer

222 pag., geïllustreerd.

Ga voor alle informatie over Dirk Huizinga en zijn publicaties naar naar zijn website: www.dirkhuizinga.com.
Dirk Huizinga vergaart steeds nieuwe informatie. Dat houdt in dat zijn boeken regelmatig worden aangepast en aangevuld. Ze worden daarom ook steeds actueler!

Terug naar vorige pagina