Scheepsbouwwerf Volharding Stavoren 1918-2018

Dirk Huizinga

De auteur Dirk Huizinga schrijft in de inleiding van het boek:
In dit jubileumwerk geef ik een beeld van 90 jaren Volharding. Centraal staat de ontwikkeling van de scheepswerf Volharding in Stavoren vanaf het moment dat Auke van der Werff in 1918 deze naam gaf aan de reeds bestaande werf die hij had overgenomen. Voor die tijd bestond de werf echter al jaren en was bekend door de bouw van Staverse jollen en sloepen. Die voorgeschiedenis is niet alleen interessant uit oogpunt van scheepsbouwhistorie, maar is ook van invloed geweest op het wel en wee van de scheepswerf Volharding onder de leiding van drie generaties scheepsbouwers uit de familie Van der Werff. Ook deze scheepsbouwers staan niet op zichzelf, maar zijn telgen van de scheepsbouwersdynastie Van der Werff, met Drachten als historisch startpunt.
Die familiegeschiedenis breng ik summier in beeld. Er is sprake van een wijdvertakt netwerk van scheepsbouwers Van der Werff, waarvan ik alleen die familielijn aangeef die leidt naar Auke van der Werff die in 1918 met de Volharding begon. Auke noemt zijn werf Volharding en dat is meer dan alleen maar een naam. Volharding verwijst ook naar een menselijke eigenschap die getuigt van idealisme, van een pragmatische aanpak en vertrouwen in eigen kunnen. Het gaat om doorzetten en standvastig zijn. Die ondernemerskwaliteiten hebben echter alleen betekenis in samenhang met allerlei weerstanden. Volharding toont zich in situaties waar veel anderen de moed opgeven. Wie standvastig is, verkeert in een situatie met moeilijkheden en onzekerheden. Wie doorzet ondanks moeilijkheden, zal onvermijdelijk op z'n tijd ook eens onzeker of zelfs enigszins zwaarmoedigheid zijn. Immers, zonder twijfels hoef je niet volhardend te zijn. Dan gaat alles wel vanzelf. Dat deze werf na 90 jaren nog bestaat, heeft daarom vooral met dat geheel van tegenstrijdige wensen en gevoelens te maken bij de ondernemers die dit bedrijf hebben geleid. Met doorzetten en creatief zijn als het moeilijk wordt. Maar evenzeer met twijfel, omdat het voor de werfbaas helemaal niet zeker is dat deze standvastigheid ook tot succes leidt. De negentig jaren die in dit boek de revue passeren, maken duidelijk dat de familie Van der Werff in Stavoren de naam Volharding met recht in het vaandel voert.
Bewust heb ik gekozen voor een uitgave met veel foto's en andere illustraties. Ook is er de nodige aandacht voor de sociaal-economische context waarin de werf functioneert. Vaak weer aan de hand van illustraties. Juist (historische) foto's bieden een informatie die door teksten niet verbeterd, maar wel ondersteund kan worden.

Aan de Langewijk in Drachten begint Ate Pyters van der Werff (1819-1890) in 1840 een nieuwe werf. Rond 1885 verkoopt hij deze werf aan zijn neef (oomzegger) Pieter Haickes (van de scheepswerf aan de Noorderdwarsvaart in Drachten).
De jongste zoon van Ate Pyters is Tjibbele Ates (1856-1926). Deze groeit op aan de Langewijk. Hij trouwt in 1881 en verhuist van Drachten naar Warga waar hij werfbaas wordt op De Nieuwe Hoek. Zijn zonen Ate (1888-1969) en Auke (1892-1964) worden later werfbaas in respectievelijk Leeuwarden en in Stavoren.

Scheepsbouw van hout naar ijzer

Vanaf 1900 gingen de Friese scheepswerfjes massaal over van houtbouw naar ijzeren scheepsbouw. Dat was vooruitgang, maar we staan er zelden bij stil wat dat betekende voor de timmerlieden op de werven. De ijzeren scheepsbouw was immers onvergelijkbaar met de houtbouw uit de 19e eeuw. Een ijzeren schip werd planmatig van tekening gebouwd, wat op dat moment in de scheepsbouw nieuw was. Dankzij die werkwijze werd goedkope seriebouw mogelijk. Bij de houtbouw werkte de werfbaas niet met bouwtekeningen. Hij maakte hoogstens wat schetsjes en ging aan de slag met bouwmallen. Hij stemde de vorm van ieder schip af op de persoonlijke wensen van een klant. Er was geen sprake van seriebouw.
IJzerbouw was ook als werkproces onvergelijkbaar met houtbouw. IJzerbouw ging gepaard met geweld, met vuur, lawaai en luide hamerslag. Een schip werd heet geklonken, de klinkgaten geponst, de gloeiende klinknagels werden op de romp platgeslagen, wat snel moest en met veel lawaai gepaard ging. Daarvoor waren de huidplaten met mokers rond geklopt. Horen en zien verging je bij de ijzeren scheepsbouw. Houtbouw was daarentegen een stil, rustig en onopvallend proces. Bij houtbouw werkten de timmerlieden binnen, in de schuur. Een houten schip werd nooit buiten in weer en wind gebouwd, omdat het hout `werkt' onder invloed van vocht en temperatuur, wat de bouw bemoeilijkte. Traditioneel zorgde de werfbaas eerst voor een waterpas liggend grondvlak om een nieuw schip te kunnen bouwen. Vervolgens maakte hij de kiel en de stevens, zette deze rechtop en fixeerde ze met schoorlatten aan de balken hoger in de schuur. Daarna werden op de grootste breedte enige vurenhouten mallen haaks op de kiel geplaatst, die de vorm en breedte van het schip bepaalden. Vervolgens bracht de scheepstimmerman de eerste huidgangen aan, te beginnen bij de kiel. Zodra het vlak wat breedte kreeg, werden de eerste leggers aangebracht, de horizontale spanten over de bodem van het schip. De scheepsbouwer boog dus niet de huidgangen om de spanten, maar paste de inhouten binnen de huidgangen.
Bij ijzerbouw ging dat alles omgekeerd. IJzeren schepen werden juist niet in de schuur gebouwd, maar buiten, op de oever, aan de rand van het water. Daar werd op klossen een waterpas grondvlak op gezet, dat nodig is om een schip te kunnen bouwen. Het spantenplan van de bouwtekening werd in de schuur `uitgeslagen' op ware grote en de spanten (hoekijzers) werden langs die getekende mallen gebogen, evenals de stevens en andere onderdelen. Vervolgens werden die buiten, aan de waterkant, opgericht en vastgeklonken. Buiten werken had bij ijzerbouw twee voordelen: het ijzer kon goed roesten, zodat de walslaag op de platen gemakkelijker te verwijderen was en het maakte het mogelijk de relatief grote en zware schepen te water te laten. Een schip moest in die tijd met eenvoudige mechanische middelen in het water gekieperd worden. Daarom werd het schip vlak aan het water gebouwd. Voor de tewaterlating bracht de werfbaas twee lange, zware balken aan dwars onder het schip, met een kantelpunt vrijwel in het midden. De klossen aan de waterkant werden verwijderd, de balken aan de landzijde opgedrukt en daar gleed het schip met minimale moeite over de balken de plomp in.

Scheepswerf Volharding in Stavoren

De jongste zoon van Tjibbele Ates, Auke Tjibbeles van der Werff (1892-1964) neemt in 1918, na de Eerste Wereldoorlog de jollenwerf van Strikwerda in Stavoren over voor vierduizend gulden en noemt de werf Volharding. Auke lag tijdens de Eerste Wereldoorlog gemobiliseerd te Delft, bij de Hollandse Waterlinie, maar mag als zelfstandig ondernemer de militaire dienst verlaten, omdat hij in de functie van werfbaas onmisbaar is. De werf is gesitueerd op de noordpunt van de Schans, waar eeuwen geleden de noordoostelijke versterking van de schans was. De historische stadsgracht buigt hier omheen naar het westen, waar op de noordwestpunt in de 14e eeuw een blokhuis stond. De fundamenten van het noordwestelijk blokhuis liggen er nog. Onder het voormalig voetbalveldje naast de haven. Na onderzoek in 1996 zijn de restanten toegedekt met een grasmat. De stadsgracht buigt nu om het terrein van scheepswerf Volharding en houdt op bij het Noord.
De koop van de werf binnen de sluis kent voor Auke van der Werff wel een complicatie. Ids Strikwerda deed aan onderverhuur. Twee ondernemers in Stavoren konden tegen betaling eigen bedrijfsactiviteiten uitoefenen op het werfterrein. Daar kan Auke uiteraard niet mee akkoord gaan. Die activiteiten worden beëindigd met de verkoop van de werf, wat echter wel enige locale spanningen oplevert en wat bovendien in het koopcontract moet worden geregeld. 
Als Auke van der Werff in 1918 de werf koopt, neemt hij een eenvoudig en verouderd bedrijfje over, waar jarenlang niets in is geïnvesteerd. Ook Ids Strikwerda ziet in 1917 dat ijzer de toekomst heeft. Niet alleen wijst hij er in de verkoopadvertentie in de Leeuwarder Courant op dat er sprake is van een `beklante' sloepenwerf, hij prijst de werf ook aan als mogelijkheid om met ijzeren scheepsbouw te beginnen. Dat is nu net wat Strikwerda zelf heeft nagelaten, maar wat wel de bedoeling is van Auke van der Werff. Hij neemt het bedrijfje in 1918 over van Ids voor 3800 gulden en komt in het koopcontract overeen dat hij voor 200 gulden gereedschap etc. overneemt: "De koper is verplicht over te nemen: twee schroeven, een bankschroef, tien knijpers of klemmen, zeven dommekrachten, een slijpsteen, een staaldraad, hellingbalk met twee blokken, slee en spil, twee hellinghaken met twee kettings, kraanzaag met vier raamzagen en stokken, alsmede klampen, alles te zamen voor twee honderd gulden."
Auke koopt de werf dus voor in totaal 4000 gulden. Hij wil de werf echter volledig in eigen bezit. Hij houdt niet van erfpacht en koopt daarom ook het perceel grond waar de werf op staat van de Stad Stavoren, op 15 juni 1918, voor 800 gulden. De erfpacht bedraagt op dat moment (nog steeds) 16 gulden per jaar. Hij koopt daarmee 50 jaren erfpacht af. Maar het perceel is voor altijd van hem. Ook wil Auke niet betalen voor de overeenkomsten die Strikwerda heeft met Meindert de Groot en Andries Kuperus, die immers tegen betaling eigen bedrijfsactiviteiten uitoefenen op het terrein van de werf. Om te voorkomen dat Auke na de koop van de werf alsnog in zee gaat met deze ondernemersfamilies De Groot en Kuperus, wordt in het koopcontract vastgelegd, dat het hem de eerste 5 jaren verboden is om hun de mogelijkheid te geven bedrijfsactiviteiten op het werfterrein uit te oefenen, op straffe van duizend gulden boete, direct invorderbaar door Strikwerda (of diens rechtverkrijgenden). Fa. De Groot heeft op het werfterrein echter zijn taanderij. Een stookplaats met aan weerszijden een grote kuip in de grond en een mast erbij om zeilen en netten in en uit de kuipen te kunnen hijsen. Die bedrijvigheid moet hij dus beëindigen. Van de gemeente Stavoren krijgt De Groot nu de mogelijkheid aan de overzijde van de stadsgracht de taanderij voort te zetten.
Andries Kuperus is caféhouder aan de Schans en drankenhandelaar. Hij drijft ook allerlei andere handel, bijvoorbeeld in ansjovis, zeegras en zeewier en hij handelt met Zeeuwse mosselvissers. Vaak samen met Meindert de Groot. Ook levert hij diensten. Hij bemiddelt bij sleepdiensten en is actief als bevrachter van schepen. Kuperus heeft van Ids Strikwerda de ruimte gekregen om tegen betaling het werfterrein te gebruiken voor de uitoefening van dergelijke activiteiten. Dat is vanaf juni 1918 voorbij. Voor Kuperus is dat een tegenvaller. De werf ligt voor zijn werkzaamheden op een prachtige plek. In het voorjaar van 1918 heeft hij daarom geprobeerd de werf te kopen voor zichzelf. Niet om het bedrijf voort te zetten als scheepswerf, maar om het te gebruiken voor zijn eigen handel. Die opzet is dus niet door gegaan. Doordat een buitenstaander, scheepsbouwer Auke van der Werff uit Warga, de werf plotseling overneemt, komt de Staverse handelaar Kuperus tot zijn eigen verrassing achter het net te vissen. Aan zijn verloofde schrijft Auke vanuit Delft, waar hij tijdens de Eerste Wereldoorlog gemobiliseerd ligt bij de Waterlinie, dat hij in Stavoren een werf heeft gekocht. "Het is eigenlijk niet meer dan een stukje schapenland, maar de gebouwen zijn de prijs wel waard."


Boek "Scheepsbouwwerf Volharding Stavoren 1917-2018" uitgegeven in eigen beheer

217 pag., geïllustreerd.

Ga voor alle informatie over Dirk Huizinga en zijn publicaties naar naar zijn website: www.dirkhuizinga.com.
Dirk Huizinga vergaart steeds nieuwe informatie. Dat houdt in dat zijn boeken regelmatig worden aangepast en aangevuld. Ze worden daarom ook steeds actueler!

Terug naar vorige pagina