Twee eeuwen Friese Palinghandel

Aken en aakjes voor de palinghandel door Dirk Huizinga

In 2022 deed de oud-cafébaas Wietze Welling uit Oudega (Sm.) zijn visaakje over aan Simon van der Meulen uit Leeuwarden. Wietze werd te oud voor het scheepje waar hij vanaf 1970 mee gevaren had. Hij zocht daarom een nieuwe eigenaar met hart voor zijn aakje, die het scheepje mogelijk ook in wat betere staat kon brengen. Dat laatste was namelijk wel nodig. Het aakje van Welling was bekend geworden als het laatste houten visaakje van De Lemmer, de LE 107 van Bootsma. Volgens Welling zou het scheepje in 1888 gebouwd zijn bij Zwolsman in Workum, in opdracht van de palinghandelaar W. Visser uit Heeg, die het aakje wilde gebruiken als ‘ielbûs’. Dat jaartal kan niet kloppen, want Ulbe Zwolsman nam de scheepstimmerwerf De Hoop in Workum pas in 1892 over. Zwolsman kwam uit Makkum en stond bekend om zijn Wieringeraken en blazers. In Workum bouwde hij Workumer bollen en de grotere Workumer aken naar eigen ontwerp. Schepen die minder slank waren dan de visaken van de Lemster vissers, maar wel robuust van vorm en ruim. Of W. Visser uit Heeg inderdaad aan het einde van de 19e eeuw bij Zwolsman een palingjager liet bouwen, blijft onduidelijk. De informatie komt van mondelinge overlevering bij de verkoop van het aakje, maar er is geen hard bewijs voor.

Simon van der Meulen had in zijn leven al vele oude werkschepen onder handen gehad. Meer dan honderd. Vele heeft hij ook gerestaureerd, zoals een stevenaak, skûtsjes, een visaakje van het Buitenstverlaat, een Lemsteraak en twee pramen. Allemaal ijzeren schepen. Het aakje van Welling was van hout, zoals alle bollen en aken van Zwolsman van hout waren. Simon was tot dusverre geen ‘houtman’, maar nam wel het aakje van Wietze Welling over in de verwachting iets te kunnen bedenken om het scheepje weer op te knappen.
Toen Welling het aakje in 1970 in bezit kreeg, was het er slecht aan toe. Het is daarom in het polyester gezet, maar nu, na ruim vijftig jaar, moest er nodig weer wat aan gebeuren. Simon van der Meulen nam het scheepje over en benaderde mij met de vraag of het niet mogelijk was een verhaal te maken rond de geschiedenis van dit scheepje, zodat ook anderen zouden gaan begrijpen wat een ‘ielbûs’ eigenlijk voor functie had. Dat wilde ik wel. Daarbij kon ik tevens gebruik maken van de vele informatie die Simon door de jaren heen verzameld had over diverse werkschepen uit het verleden. Bovendien bleef Simon niet stilzitten, maar zocht verwoed naar mogelijke oplossingen voor knelpunten die opdoken rond de historie van het aakje. Mijn betrokkenheid als auteur zou wel betekenen dat ik niet alleen iets schrijf over het aakje van Welling, maar vooral over de handelsketen waarin dit scheepje een functie had. De handelsketen die we kortheidshalve ‘de Friese palinghandel’ noemen. Bij die handel denken we natuurlijk in eerste instantie aan de grote palingaken van de firma Visser uit Heeg die levende paling over de Noordzee naar de vismarkt van Londen brachten.
 
Die palingaken zijn legendarisch geworden en hoewel ze onopvallend in de veertiger jaren van de vorige eeuw uit beeld verdwenen, was hun naam wel zo gevestigd, dat in 2009 in Heeg een replica van de ‘Korneliske Ykes’ is gebouwd die zelfs de historische reizen naar Londen en naar de Oostzee bij Denemarken heeft gerepliceerd, zoals een goede replica betaamt. De aandacht voor die grote aken heeft wel geleid tot een vertekening van de handelsketen.
De palinghandel op Londen bestond, omdat eenvoudige palinghandelaren uit vissersdorpjes als Gaastmeer en Heeg in de 18e eeuw de palinghandel overnamen van Hollandse handelaren. De echte bron van die handel was de eeuwenoude vraag van consumenten op de Londense Billingsgate Fishmarket naar levende paling. Zonder die vraag zou de Friese palinghandel niet hebben bestaan.
De firma Visser uit Gaastmeer/Heeg slaagde er gedurende 200 jaren in aan die vraag te voldoen. Daarvoor moesten de opeenvolgende handelaren natuurlijk wel kunnen beschikken over levende aal. Die kwam aanvankelijk van vissers uit Friesland. Later werd de aal uit een breder gebied opgehaald, omdat Friesland leeggevist dreigde te worden. De aalvisserij ontwikkelde zich dus dankzij deze handelaren uit Gaastmeer/Heeg die voor hun handel levende paling wilden inkopen. Om vervolgens de door vissers gevangen aal naar Gaastmeer te krijgen waar ze in leggers werd bewaard, werkten opkopers voor de handelaren die met scheepjes bij de vissers langs gingen, de aal opkochten en naar Gaastmeer brachten. Die opkopers waren een soort koeriers in dienst van de palinghandelaren in Gaastmeer/Heeg, die voeren met ‘ielbûsen’, zeg maar ‘palingjagers’, die ze huurden van de handelaren. Het visaakje LE 107 van Wietze Welling, dat door Simon was overgenomen, was (volgens de overlevering) aan het einde van de 19e eeuw bij Zwolsman in Workum gebouwd in opdracht van W. Visser uit Heeg om als aaljager te worden gebruikt.
In dit boekje schets ik met veel foto’s en enige tekst een beeld van die historische werkelijkheid, die begint in Engeland, in de omgeving van Londen. Ik volg de handelsweg terug van de vismarkt naar de Friese vishandelaren en verder ‘naar beneden’ naar de vissers die de aal vingen. Tenslotte komen de koeriers in beeld, die de aal ophaalden bij de vissers en afleverden bij de handelaren.

Heeg It Syl
Heeg It Syl

Inleiding

Toen in 2019 de replica van de palingaak ‘Korneliske Ykes’, de ‘Korneliske Ykes II’, de tocht van Heeg naar Londen maakte zoals haar voorganger dat geladen met levende paling zovele keren had gedaan, werd ook in Londen door historici aandacht besteed aan het gegeven dat ‘Dutch eel boats’ eeuwen lang een vrije ligplaats op de Theems hadden, in het hartje van Londen, vlak voor de beroemde Billingsgate Market.
De historicus John Wyatt Greenlee van de Cornell University houdt zich in het bijzonder bezig met cartografie en andere historische afbeeldingen van het landschap en de steden. Hij publiceerde in 2019 op internet een kort overzicht onder de titel “Sovereignty at Anchor: Internal Frontiers and the Dutch Eel Ships of the Thames.” De Hollandse palinghandelaren zouden reeds in de 15e eeuw in Londen hun vis komen verkopen, maar dat was natuurlijk nog op een schaal die paste bij de Middeleeuwen. Daar kwam in de 16e en 17e eeuw verandering in, toen de Engelsen een groot waterrijk gebied, de ‘Fens’, het lage land in Cambridgeshire, een graafschap in de regio East of England, inpolderden. Daarmee werd een belangrijk leefgebied van de paling vernietigd. Dat was nu juist een vis waar op de Londense vismarkt Billingsgate veel vraag naar was. Die inpolderingen zorgden ervoor dat Hollandse handelaren de kans kregen meer aal te verkopen op de Londense markt, omdat de Engelse vissers er niet langer in slaagden aan de vraag van de eigen bevolking te voldoen. In het begin van de 17e eeuw verschenen de eerste beschrijvingen en tekeningen van Hollandse aalschuiten op de Theems in Londen. In de jaren die volgden, kregen de Hollandse aalschuiten steeds meer een vaste plek bij afbeeldingen van het stadspanorama.
Vanaf 1666 werden de Hollanders echter geweerd van de Theems. Engeland en de Republiek waren in oorlog. Tijdens die Engelse zeeoorlogen (1666, 1667 en 1672¬1674) met de Republiek ging het om de controle over de zee- en handelsroutes. De Engelsen wonnen. Reeds in 1680 kwamen de Hollandse aalschuiten terug op de Theems, na een anonieme petitie in het Engelse Parlement waarin werd gesteld dat de bevolking in Engeland de Hollandse palinghandelaren nodig had, aangezien de Engelsen zelf niet voldoende vis op de markt wisten te brengen om aan de grote vraag te voldoen.
Vanaf 1680 kwamen de Hollandse aalschuiten terug in Londen, maar opvallend was, dat ze sindsdien niet meer werden getekend op kaarten en afbeeldingen van de stad. Wel ontstond er een mythologie rond de Hollandse aalschuiten. De mythe dat ze daar gewoon thuis hoorden. Die mythe kon ontstaan, doordat de Hollanders vanwege een van de Engelsen verkregen faciliteit van lang geleden een taxfree ankerplaats hadden verkregen voor Billingsgate Market, waar zij recht op hielden op voorwaarde dat die nooit minder dan twee minuten (!) onbezet bleef. De Hollanders hielden op grond van deze mythe vast aan dit recht en de Engelsen hadden een cultureel excuus om dit privilege niet ter discussie te stellen.
Nu die aanwezigheid van Hollandse aalschuiten voor de markt niet langer bijzonder was, ze hoorden daar immers gewoon te liggen, werden ze ook niet meer door tekenaars op landkaarten en stadsgezichten afgebeeld. Pas in de late 19e eeuw veranderde dat. Toen kwamen de schuiten weer in beeld, op tekeningen en vooral op foto’s, maar nu als ‘antiquarian curiosity’. Ook viel het Greenlee op dat in de 20e eeuw de palingaken permanent op hun plaats bleven, zelfs gedurende de Eerste Wereldoorlog (1914-1918), toen vanaf die schuiten vaak helemaal geen paling te koop was, bang als de handelaren blijkbaar waren dat hun vrije ankerplaatsen verloren zouden gaan. (Bron: Greenlee: Global Frontiers Poster)
Ook in de periode dat ons land onderdeel was van het Franse keizerrijk, van1795-1813, kwam de palinghandel met Londen in de knel toen keizer Napoleon Bonaparte in 1806 het Continentaal Stelsel invoerde waarmee alle handel tussen het Continent en Engeland werd verboden. Met deze economische blokkade van Engeland wilde Napoleon de Britse handel met Europa vernietigen om zo zijn strijd tegen Engeland in zijn voordeel te kunnen beslissen. Voor de landen op het continent had deze maatregel ernstige economische gevolgen, zeker voor Nederland dat immers een handelsland was. De boycot leidde daarom tot een opleving van de zwarthandel, het smokkelen van goederen. Rusland zegde het bondgenootschap met Frankrijk vanwege de handelsboycot op, wat leidde tot de Veldtocht naar Rusland in 1812. Uiteindelijk is de economische blokkade van Engeland vooral de economie van het continent schade berokkend. Voor de palinghandel op Londen brak in de 19e eeuw echter nog een zeer lucratieve periode aan. Pas in de 20e eeuw ging deze Friese palinghandel last krijgen van de concurrentie zowel vanuit Nederland (Holland en de Hanzestad Kampen) als Denemarken. In plaats van te proberen de concurrentie voor te blijven, bleven de Friese palinghandelaren op de vertrouwde, traditionele manier doorgaan, wat ertoe leidde dat de Friese palinghandel uiteindelijk als een nachtkaars uitging.
In 1938 werd de palinghandel op Londen vanuit Friesland opgeheven en verviel het recht op de vrije ankerplaats. De familie Visser uit Heeg heeft nog geprobeerd van de Engelsen een vergoeding te krijgen, vanwege het opgeven van een recht dat immers geld waard was. De Engelse regering ontkende in een reactie, dat er überhaupt sprake was geweest van enig recht.

Summa summarum

De aalvisserij door binnenvissers en Zuiderzeevissers, het werk van aaljagers die de aal opkochten bij de vissers en naar Gaastmeer brachten en de uiteindelijke afzetmarkt in Londen vormden een keten, een economisch netwerk. Deze economische activiteiten zijn niet los van elkaar te zien. Cruciaal in deze samenhang was de vraag naar paling in Londen. De gevangen vis moest verkocht kunnen worden, anders hoefde je die niet te vangen. De aalvisser pachtte een perceel viswater en zette zijn fuiken pas dan uit, als hij wist aan wie hij de gevangen aal kwijt kon. Zonder palinghandelaren daarom geen palingvangst. De handelaren moesten op hun beurt de grote hoeveelheden aal die zij inkochten, weer elders tegen een goede prijs kunnen verkopen. Dat gebeurde op de markt waar consumenten de vraag bepaalden. In dit historische voorbeeld bij de Billingsgate Fishmarket in Londen, waar de aal levend moest worden afgeleverd om te voldoen aan de wensen van Engelse consumenten. De aal werd verkocht vanaf de Dutch mooring, vanaf de palingaken. De vis werd niet op de vismarkt zelf gebracht, want dan moesten de handelaren marktgeld betalen. De kopers werden met roeiboten naar de aken gebracht.
Toen de firma Visser uit Heeg in de loop van de dertiger jaren zijn bedrijf beëindigde, viel daarmee tevens een hele visserijketen stil. Vissers moesten andere handelaren zien te vinden, maar de handelaren moesten eerst eigen afzetmarkten ontdekken voordat zij aal gingen opkopen. Uiteindelijk blijkt daarmee de afzetmarkt doorslaggevend te zijn voor het bestaan van het visserijbedrijf. Vanuit dat perspectief is het daarom te beperkt om alleen naar de activiteiten van een binnenvisser te kijken die met zijn visaakje bij de dichtzet aan de kost probeert te komen. De visser is daarvoor geheel afhankelijk van de handelaar en de handelaar op zijn beurt van de markt van consumenten.
Natuurlijk kan een estheet genieten van het beeld van een binnenvisser bij zijn dichtzet of van de grote, zeilende palingaken die uitvaren naar Londen om de aal te verkopen. Maar dat is de buitenkant van geïsoleerde economische processen. Het laat niet zien welke economische werkelijkheid deze activiteiten in stand houdt. De toeschouwer geniet van het moment, maar doorziet zo niet de economische realiteit die bepalend is voor wat hij ziet.

Inhoudsopgave

  1. Friese palinghandel op de Engelse markt
    1.1     Industriële vervuiling van de Thames
    1.2     Friese palinghandelaren komen na Hollandse handelaren
    1.3     Gaastmeer als centrum voor de palingopslag
    1.4     Workum en de palinghandel
    1.5     Het einde van de Friese palinghandel op Londen
     
  2. Aalvissen in Friesland
    2.1     Aalvisserij op de Zuiderzee langs de dijk bij Stavoren
    2.2     Midden Friesland als centrum van de binnenvisserij
    2.3     Binnenvisserij was aan strenge regels gebonden
    2.4     Wonen op een visaak
     
  3. Koeriersdiensten tussen de vissers en de palinghandelaren
     
  4. Summa summarum

Bijlagen

  1. palingaken of wel aalschuiten
  2. ielbûsen of palingjagers
  3. Visaakjes en boatsjes

Geraadpleegde literatuur


Boek "Twee eeuwen Friese Palinghandel" uitgegeven in eigen beheer

Ga voor alle informatie over Dirk Huizinga en zijn publicaties naar naar zijn website: www.dirkhuizinga.com.
Dirk Huizinga vergaart steeds nieuwe informatie. Dat houdt in dat zijn boeken regelmatig worden aangepast en aangevuld. Ze worden daarom ook steeds actueler!

Terug naar vorige pagina