Van schuytenmaekerye tot botterwerf

Reilen en zeilen van de helling in Spakenburg

De botterwerf met de Oude Haven vormt als het ware het hart van Spakenburg waar de Zuiderzeehistorie levend is gebleven. De geschiedenis van de botterwerf wordt, ter gelegenheid van de restauratie, in dit boek beschreven. Maar niet alleen het gebouwencomplex wordt belicht, ook de mensen die er hebben gewoond en gewerkt, het werk zelf en verschillende aspecten daarvan, het ontwerp van de botter en de bouw van de laatste nieuwe botter, maar ook de invloeden van buitenaf die consequenties hadden voor het werk op de werf. Door grondig onderzoek en vele niet eerder gepubliceerd illustraties geeft dit boek een compleet beeld over het reilen en zeilen van deze scheepshelling.

Vierhonderd jaar scheepswerf

Kort na de oprichting van de Stichting Botterwerf Spakenburg in juni 1992 ontstond de behoefte aan een brochure over de geschiedenis van de botterwerf. In verschillende boeken en tijdschriften was regelmatig het een en ander over dit onderwerp geschreven. Maar een totaaloverzicht ontbrak op dat moment.
De stichting rekent het tot haar doelstelling om in Spakenburg een werkende scheepswerf in stand te houden. Om dat doel te bereiken moet het gehele complex worden gerestaureerd. Daarvoor is een grote som geld nodig, die voor een belangrijk deel nog bij elkaar moet worden gebracht. Om die reden is publiciteit erg belangrijk.
Voor het beschrijven en uitgeven van de geschiedenis van de botterwerf werd contact opgenomen met de Historische Vereniging Bunscote in Bunschoten. De vereniging reageerde enthousiast op het verzoek en een groot deel van het redactieteam van het blad "Bun Historiael", dat deze vereniging uitgeeft, was bereid om de geschiedenis te beschrijven. Men ging aan de slag en bracht binnen korte tijd een schat aan informatie bij elkaar. Zoveel zelfs dat het idee van een brochure al snel over boord werd gezet en er gekoerst werd op een boek. De illustraties zijn afkomstig van diverse fotografen en uit verschillende collecties. 
Bij het beschrijven van de botterwerf werd gestreefd naar een zo breed mogelijk beeld van dit 'hart van Spakenburg'. Daarbij werd een chronologische volgorde aangehouden.
Allereerst is ingegaan op de eerste aanwijzingen die erop duiden dat er sprake was van een scheepswerf in Spakenburg en vervolgens op de eigenaren in de loop van de tijd. Omdat een botterwerf niet kan bestaan zonder botters, wordt de ontwikkeling van dit vaartuig direct daarna beschreven. De gevolgen voor de werf van de grote stormvloed in 1916, die nogal wat schade toebracht aan de schepen in de haven van Spakenburg, komt aan de orde, alsmede de hellingboeken.
De werkzaamheden die aan de opdrachtgevers in rekening werden gebracht, werden in deze boeken genoteerd. Het leven en werken op en het reilen en zeilen van de werf, waaronder de bouw van de laatste Bunschoter botter in de jaren 1985 en 1986, worden uitgebreid behandeld. In de loop van de tijd hebben vele kunstenaars inspiratie opgedaan op de werf en een kleine selectie van de grote hoeveelheid schilderijen etc. is in het boek opgenomen. Enkele schilderijen zijn zelfs in kleur afgebeeld.
Ontwikkelingen als inpolderingsplannen en afloop van de visserij stellen eisen aan de hellingbazen. Hoe laten zij de werf stand¬houden in de moderne tijd?
Tot slot is nog een beschrijving opgenomen van het werfterrein en de gebouwen die direct met de werf hebben te maken zoals de botterloods, de smederij en de rode loods en worden de restauratieplannen en de toe¬komst van de werf belicht. Een begrippenlijst en een bronvermelding, zowel van literatuur als van illustraties completeren het geheel.
Geconcludeerd kan worden dat de geschiedenis van de botterwerf thans in een prachtig boek is vastgelegd. Enerzijds zijn veel onderwerpen die in de loop van de tijd al over dit historische stukje Spakenburg bekend waren, en die in verschillende boeken en tijdschriften zijn verschenen, nu bijeenge¬bracht. Anderzijds zijn juist ook veel nieuwe gegevens en feiten voor het voetlicht gehaald.
De auteurs en de eindredacteur zijn er in geslaagd om een prettig leesbaar en vooral ook informatief boek over de botterwerf samen te stellen.
 

Overzicht van de werfeigenaars

1583 Hans van Bunschoten
1640 Willem de Schuijtemaecker
1668    Cornelis Pieters Poort
1696 Hendrick Bos
1700 Sijmon Louwerensen Croes
1730 Joost Croes
1764 Frans Koek
1767 Henricus Huijgen en Geertje Croes
1780 Willem Petersz. Coelewijn
1781 Mattheus de Liefde
1785 Cornelis Brijman en Silvester Teunisz. van den Hoek
1786 Hendrik. van Zeijst, Geurt en Willem van den Hoek
1787 Dirk Fokkes Bosman
1794 Joost Hendriksz. Croes
1810 Jacobus Hendriksz. Croes
1817 Abraham Dieperink
1820 Hendrik Broek
1829 Willem Nieuwboer
1835 Erven Willem Nieuwboer
1857 Hendrik Willem Nieuwboer
1885 Willem Nieuwboer
1904 Willem en Hendrik Willem Nieuwboer
1950 Hendrik Willem Nieuwb oer en erven Willem Nieuwboer
1953 Hendrik Willem Nieuwb oer
1960 Erven Hendrik Willem Nieuwboer
1964 Aart en Zeger Nieuwboer
1982 Zeger Nieuwboer
1992 Gemeente Bunschoten (beheer: Stichting Botterwerf Spakenburg)

De Bunschoter botter

De uiteindelijke vorm van deze botter is ontstaan na jaren van onderzoek. Hierbij speelden het vaargebied en de vangstmethoden een belangrijke rol. Vooral de zeewaardigheid mocht niet in verdrukking komen. De Bunschoter botter (ruim 13 meter) hoefde niet zo groot te zijn als de Volendammer botter, die aanvankelijk de Noordzee bevoer. De ondiepe Zuiderzee vroeg om het gebruik van zwaarden in plaats van een kiel.
Dorleijn geeft informatie over de Bunschoter botter en de Spakenburgse scheepswerf. Tot 1910 werden hier regelmatig botters gebouwd, in de bloeitijd 2 á 3 per jaar. Hoewel er veel 'op het oog' gewerkt werd, maakten de scheepsbouwers ook gebruik van mallen voor de belangrijkste onderdelen. Het hou¬ten schip werd voorzien van een vooronder (laag, maar ruim genoeg voor de tweekoppige bemanning), een bun (met rechtopstaande schotten, waarin via roosters het buiten-water onbelemmerd in en uit kon stromen), hoosgoten (waarin het regen- en het buiswater samenstroomden), twee zwaarden, een mast (minder hoog dan bij andere botters), de berghouten en het roer. Als zeilen gebruikte men van voor naar achteren: de kluiver, de fok, het grootzeil en de bras. Na 1920 werden de botters uitgerust met motoren. Over het ontstaan en het karakter van de Bunschoter botter vertelt Aart Nieuwboer in een interview met Dorleijn.
Willem Nieuwboer is als eerste van de familie op de werf begonnen, hij heeft er geleidelijk wat knechts bijgenomen en het bedrijf uitgebreid. Zijn zoon Hendrik Willem is de eigenlijke grondlegger geweest van het bedrijf. Hij was de scheepsbouwer, is begonnen met de botter te bouwen en heeft allerlei tornementen gedaan om een bepaald model te maken dat voor hier 't geschiktst was. Zo ontstond de Zuidwalbotter. Later zei hij dan ook tegen zijn zoons: "Jullie hebben 't allemaal maar makkelijk kunnen leren van goede vaklui die ik aangetrokken heb. Maar ik heb 'm uit moeten denken, nachten van wakker gelegen: hoe zal ik hem bouwen, zeewaardig en goed?"
Hij had inderdaad vaklieden aangetrokken van onder andere Delfzijl en Zwartsluis, toentertijd plaatsen met een belangrijke scheepsbouw. Het zullen ongetwijfeld goede vaklui zijn geweest die hij naar Spakenburg haalde. Of de botter die hij rond 1850 bouwde inderdaad de eerste botter was is moeilijk na te gaan. Zo er al een voorbeeld was zullen we dat moeten zoeken aan de Westwal: Zaandam, Monnickendam of Hoorn. In elk geval had de Bunschoter botter een uitgesproken eigen karakter dat model heeft gestaan voor andere plaatsen, bijvoorbeeld Huizen. Deze plaats kreeg pas in 1852 een eigen haven. In 1859 werd er een helling aangelegd die in 1868 eigendom werd van de familie Schaap. Aangezien deze werf geheel op de visserij was gericht, ging men ook daar botters bouwen; de eersten schenen niet zo gelukkig uitgevallen te zijn.
De Bunschoters mochten in ieder geval voor niets hellingen daar, als ze malletjes mochten maken van het schip. Door de vraag naar snellere koopbotters zijn ze later in Huizen de vlakken smaller gaan maken en de kont geveegder, wat de eigenschappen bij slecht weer niet verbeterde. De Bunschoter was dé visbotter, daar kon je met alle weer en wind mee in zee wezen, wat te danken was aan de volgende kenmerken: de zijden staan vrij recht en vooral de kont is vol waardoor meer dracht op het water ontstaat. Bij gewoon weer was de Huizer botter natuurlijk sneller, maar bij slecht weer had de Bunschoter 't voordeel. Dit was iets dat de visserman niet zoveel interesseerde, hij ver-langde een weerbaar schip.
De oudste botters, die ik gekend heb waren van 1850-1860, de meeste stammen uit de periode 1870-1900, daarna werd 't al minder.
De laatste die zijn gebouwd raakte je al bijna niet meer kwijt, zo slecht was 't in de visserij. D'r lagen er een stuk of wat bij de sluis, de laatste was die van 'Soetebier'. Daarna zijn we ermee gestopt, toen werd het: oude botters opkopen, opknappen en weer verkopen en verder natuurlijk het onderhoud van de vloot.

Wet tot afsluiting van de Zuiderzee in 1918

De boeken over de jaren 1915, 1925, 1935 en 1945 geven weer veel informatie over het reilen en zeilen van de werf. Het is een periode die begint in een tijd dat de Zuiderzeevisserij, mede door de Eerste Wereldoorlog, tot grote bloei was gekomen. Maar na het aannemen van de Wet tot afsluiting van de Zuiderzee in 1918, ging het langzaam maar zeker achteruit. In 1925 is daarvan nog weinig te merken, maar in de daarop volgende jaren des te meer. In absolute cijfers was in 1945 weer het peil van 1915 bereikt. Het omzetcijfer van 1945 is ten opzichte van 1915 flatteus en niet vergelijkbaar. Ten opzichte van 1935 was er sprake van een gegroeide omzet. Dit vond zijn oorzaak vooral in een kortstondige opleving van de visserij in en direct na de Tweede Wereldoorlog. Het beeld van de omzet van 1945 moet nog verder worden genuanceerd als men ook de geldontwaarding gedurende dertig jaar in acht neemt.
Heel opvallend bij de bestudering van de hellingboeken over deze periode is het verschil in het aantal hellingbeurten. In 1915 waren dat er 428, in 1925, 247, in 1935 nog maar 52 en in 1945 slechts 40. De sterke daling in 1935 en later vindt zijn oorzaak niet alleen in de vermindering van het aantal vissersschepen, maar vooral door de afsluiting van de Zuiderzee. Na de afsluiting werd het water immers zoet en verdwenen de schaaldiertjes die zich aan de schepen hechtten, uit het IJsselmeer. De noodzaak tot het regelmatig op de helling zetten van de schepen om ze schoon te maken, verviel daarmee. Maar ook het aantal vissers minderde in snel tempo en de werf verloor daarmee haar klanten: in 1915 waren er nog 167 die reparaties lieten uitvoeren. Tien jaar later waren dat er 121, in 1935, 94 en in 1945 was dat tot 90 teruggelopen.

Uitgever

Een uitgave van de Historische Vereniging 'Bunscote' in samenwerking met de Stichting Botterwerf Spakenburg.

Terug naar vorige pagina