De Botter - Jules van Beylen

Geschiedenis en bouwbeschrijving van een Nederlands visserschip

Inleiding

In de reeks monografieën over klassieke Nederlandse scheepstypen verschijnt opnieuw een boek van J. van Beylen, oud-conservator van het Nationaal Scheepvaartmuseum te Antwerpen. De botter is wellicht het bekendste Nederlandse vissersschip dat in de tweede helft van deze eeuw uit de beroepsvaart verdween. Een veertigtal schepen dat door restauratie van de ondergang gered werd, vormt nu een sieraad - als een 'levende' herinnering aan de Zuiderzee -tussen de vele andere pleziervaartuigen op het IJsselmeer. In dit boek wordt de geschiedenis van de botter beschreven en de evolutie die het type heeft doorgemaakt.
Daar het boek over een vissersschip handelt, wordt eveneens een beknopt overzicht gegeven van de visserijmethoden op de Zuiderzee tot aan de afsluiting en van de voornaamste vistuigen. Er voeren op de Zuiderzee verschillende typen botters, zoals de kwak en de zogenaamde kleine botter. Buiten het Zuiderzeegebied kon men onder meer de botter van Baasrode (België) en de Noordzeebotter aantreffen.

Al deze schepen worden beschreven aan de hand van nieuw getekende plans en originele bouwtekeningen; hetzelfde geldt voor de minder bekende botterjachten die in het boek behandeld worden. Uiteraard wordt ook een hoofdstuk gewijd aan de werven en de hellingen waarop de schepen gebouwd en onderhouden werden.
Het tweede deel van het boek bestaat uit een gedetailleerde beschrijving van de bouw van een model op spanten van een Marker botter op schaal 1 : 20. De tekst kan worden gelezen als een handleiding voor modelbouwers, maar tevens als een gedetailleerde beschrijving van een botter in al zijn onderdelen. In het historische gedeelte zijn naast een reeks scheepsplans talrijke unieke illustraties opgenomen, foto's zowel als tekeningen. Ten behoeve van de modelbouw zijn in het boek een groot aantal detailtekeningen opgenomen, evenals de plans van het model. 'De Botter' is het eerste boek waarin dit bekende Nederlandse scheepstype op zo uitgebreide wijze in al zijn facetten beschreven wordt. Deze monografie verdient dan ook een plaats in de boekenkast van iedere liefhebber van zeilschepen en van iedere serieuze modelbouwer.

Inhoudsopgave

Deel I Historisch overzicht van de Zuiderzeevisserij en de ontwikkeling van de botter

  1. Geschiedenis van de Zuiderzeevisserij
  2. Vistuigen op de Zuiderzee
    • Gaand want
    • Staand want
  3. Geschiedenis van de botter
    • Het waterschip
    • De tochtschuit
  4. Bottertypen
    • Een Noordzeebotter
    • Een kwak
    • Een Volendammer botter
    • Een Marker botter
    • Een hoekbotter
    • Een Gooise botter
    • Varianten
    • Een botter van Baasrode
  5. Botterjachten
  6. Werven en hellingen
  7. Zeilmakers
  8. Thuishavens

Deel II Bouwbeschrijving van het model van een Marker botter en beknopte beschrijving van het model van een kwak

  1. De bouw van een botter
  2. Het plan
    • Lijnenplan 
    • Inrichtingsplan
    • Tuigplan
  3. De bouw van het model
    • Materialen
    • Buigen van het hout
    • De helling
    • Op stapel zetten
    • Afbouwen van de romp 
    • De inrichting onder dek 
    • Afwerken van de romp 
    • Detailafwerking
    • Kleuren en verven
  4. Het tuig en de inventaris
    • De rondhouten
    • De blokken
    • Blokken maken
    • Kousen, haken, stagringen, sluitings, kettingen
    • Touwwerk 
    • Touwslaan 
    • De zeilen 
    • De lijken 
    • Schilderwerk
    • Optuigen
  5. Uitrusting en inventaris
    • Bomen en haken
    • Vistuig
    • Ankers, dreggen, ankerkabels
  6. Beknopte beschrijving van het model van een kwak
  7. Klapper op de romp
  8. Klapper op het tuig en de inventaris

Geschiedenis van de botter

De geschiedenis van de ontwikkeling van de botter tot het schip zoals het er uiteindelijk in de eerste helft van de 20e eeuw uitzag, is erg vaag te noemen, zoals dat trouwens het geval is bij vele soortgelijke schepen. Nadere beschouwing leert dat deze geschiedenis nog nooit op grondige wijze onderzocht is, maar dat is ook niet verbazingwekkend. Over het ontstaan en de ontwikkeling van dit scheepstype is nauwelijks iets in de bronnen terug te vinden dat een enigszins duidelijke kijk op het onderwerp zou kunnen geven. Slechts hier en daar duiken fragmentarische aanduidingen op die iets tot een betere kennis van het onderwerp kunnen bijdragen.
Het onderzoek dat men aan dit thema kan wijden, steunt dan ook grotendeels op hypothesen, die slechts hier en daar gestaafd worden door een paar feiten waarmee men een inzicht in de historische ontwikkeling krijgt. Misschien zou een diepgaand archiefonderzoek meer feiten aan het licht kunnen brengen, maar men moet er wel rekening mee houden dat over deze schepen slechts zeer schaarse en oppervlakkige gegevens neergeschreven werden. Ook de bestaande iconografie biedt slechts een beperkt perspectief.
Enkele auteurs noemen het waterschip en de tochtschuit als de voorlopers van de botter, zonder echter diep op deze bewering in te gaan. Toch zit er een grond van waarheid in deze stelling.
Hoe men uiteindelijk tot de laatste vorm van de Zuiderzeebotter is gekomen, zal waarschijnlijk nooit helemaal duidelijk worden en men zal steeds op een aantal gissingen en hypothesen aangewezen blijven. De ontwikkeling is trouwens tot aan het uitsterven van de visbotter verder blijven gaan, want er werd steeds getracht hem te verbeteren." De ontwikkeling van de botter is een zaak van een paar eeuwen geweest en zij is erg voorzichtig en geleidelijk doorgevoerd. Vissers en scheepsbouwers zijn van huis uit conservatief en niet zonder reden. Als een schip van stapel gelopen is, kan men het niet 'even' veranderen als blijkt dat het niet helemaal voldoet. Men zal dan wellicht trachten wijzigingen aan te brengen bij de bouw van een ander vaartuig, maar dan moet het vorige toch eerst zijn tijd uitdienen. Verbeteringen werden dus trapsgewijs doorgevoerd, op grond van economische overwegingen. Veranderingen kwamen tot stand door overleg met en op aanbevelingen van de visser-opdrachtgever en het technisch en ambachtelijk kunnen van de scheepsbouwer, soms door het inzicht van één man. Deze evolutie, die vooral empirisch verliep, nam decennia in beslag.
Het in tekening brengen van botters moet er ongetwijfeld toe hebben bijgedragen om betere schepen te bouwen omdat men daardoor bij voorbaat een betere kijk op het werk had. Dit tekenwerk voor botters moet al begonnen zijn in het midden van de 19de eeuw, voor Noordzee-botters misschien al eerder.
Peter Dorleijn schrijft terecht dat elke werf graag de uitvinding van een bepaald succesvol scheepstype voor zich opeist, maar de loutere bewering van een werf is niet overtuigend om dit te bewijzen. Mondelinge overleveringen zijn vaak niet objectief en zij worden zo lang en hardnekkig doorgegeven, al dan niet aangedikt, dat ze uiteindelijk als vaststaand aangenomen worden, want 'iedereen zegt het'. Het spreekt echter vanzelf dat bepaalde werven op één of andere wijze een opvallende bijdrage hebben geleverd aan de vormgeving of bouwwijze van de botter en er op die wijze in zijn geslaagd hun werf een zekere faam als 'uitvinder' van een type te bezorgen. Zo zou de werf Nieuwboer te Spakenburg de Zuidwalbotter hebben uitgevonden. Het is duidelijk dat aan die uitvinding een lange voorgeschiedenis is voorafgegaan en dat ze in feite kan worden herleid tot het verwezenlijken van een laatste fase in de evolutie die al vele decennia aan de gang was.

Bottertypen

Men zou kunnen stellen dat alle botters op het eerste gezicht van hetzelfde type zijn, tenminste als men de schepen van ver en oppervlakkig bekijkt, dan lijkt dat zo.
Nochtans zijn alle botters niet van hetzelfde type en enkele soorten, zoals de Noordzeebotter en de kwak, onderscheiden zich zeer sterk van de gewone schepen, al was het maar door hun afmetingen. Maar de schepen vertoonden nog andere verschillen. Het feit dat verscheidene werven dit scheepstype bouwden en omdat ze voor verschillende visserijen werden gebruikt, zijn al redenen genoeg om de variaties te vermoeden. De hand van de bouwer is immers steeds duidelijk in zijn werk terug te vinden, zo sterk zelfs dat plaatselijke vissers de herkomst van de schepen alleen al aan hun lijn kunnen noemen. Iedere werf bouwde toch een schip met een eigen karakter, nog afgezien van de plaatselijke technische en ambachtelijke vaardigheden. Ook de visserij stelde haar eisen en wat men met het ene schip kon, was niet steeds mogelijk met het andere, omdat het niet dezelfde eigenschappen had.
De evolutie van het scheepstype die geleid heeft tot de vorm van de laatste botters verliep ook niet overal langs dezelfde wegen, zodat op bepaalde plaatsen vaartuigen ontstonden die eigen kwaliteiten vertoonden en als het ware een afzonderlijk type gingen vormen. De schepen die op een bepaalde werf en binnen een omschreven periode van stapel liepen, kan men wel 'standaard' noemen. Door verkoop naar andere havens, verbouwing en reparatie werd die plaatselijke eenheid echter verbroken en zo kon men in een bepaalde thuishaven allerlei bottersoorten aantreffen, in het bijzonder tijdens de laatste tientallen jaren van hun bestaan.
In ruimere zin werden de botters van de Zuiderzee in verschillende groepen ingedeeld, afhankelijk van hun bouwplaats en ook wel naar hun gebruik. Zo kende men de grote Noordzeebotter en de grote botter of kwak. De eerste was veelal thuis in Urk, de tweede in Volendam. De kleinere typen werden op hun beurt genoemd naar hun bouwplaats, zoals de Noordwalbotters waartoe de Marker en de Volendammer botter behoorden. Zuidwalbotters waren schepen die in Muiden, Huizen en Spakenburg van stapel waren gelopen en daarom als Gooise of Gooier botters bekendstonden. Botters van Urk waren de zogenaamde Oostwalbotters.

Men deelde botters soms ook in naar de aard van hun bedrijf, maar dit moet meer als een functionele rangschikking worden beschouwd. Zo noemde men bepaalde botters: sleepbotter, hoekbotter, kuilder, staand wantvisser, kwakkuilvisser, koopschuit enzovoort.

De Noordzeebotter
Reeds in de loop van de 18de eeuw - omstreeks 1780 - ging men voor de Noordzeevisserij vanuit Zuiderzeehavens een aangepast bottertype bouwen, bestand tegen de werkomstandigheden die op de zoveel ruwere Noordzee heersten. Men noemde ze `Noordzeeschuiten'. Hoe deze eerste schepen eruitzagen is niet duidelijk, al kan men stellen dat ze groter en zwaarder waren dan de andere types. In het begin van de 19de eeuw waren zij alleszins uitgegroeid tot schepen van 60 voet (16,98 m) lang, zoals blijkt uit een scheepsplan uit deze periode.

Een kwak
Als men de vlootlijsten van de Volendammer vissersvloot uit 1886 leest, die 247 nummers telt, valt het op dat de naam van de eigenaar van de schepen eenentwintig maal Kwakman luidt. Men kan zich dan afvragen of deze achternaam iets te maken had met de kwak, het botter-type dat in Volendam werd gebruikt. Volgens Peter Dorleijn zou de benaming 'kwak' voor de grote botter die de kwakkuilvisserij beoefende, pas geruime tijd na de afsluiting van de Zuiderzee zijn ontstaan. Uit andere bronnen blijkt echter dat de benaming al vroeger werd gebruikt om grote botters aan te duiden. Van Hoogstraten beweert dat oude, niet meer voor de Noordzeevisserij geschikte, grote botters die daarom enkel nog op de Zuiderzee gebruikt werden, 'kwak' werden genoemd.

Een Volendammer botter
Het plan van een kleine `Vollendammer Botter' toont een schip dat nauw verwant schijnt aan de reeds beschreven Volendammer botter van P. de Haas te Maassluis. Het betreft een schip dat volgens de opgave van het plan 12,35 m (43 voet) lang over stevens was. De voorloodlijn is echter niet aan het uiteinde van de voorsteven neergelaten, zoals dit aan de achtersteven is gebeurd. De totale lengte bedroeg in feite 12,65 m (44 voet).

Een Marker botter
Wellicht de mooiste tekening van een Zuiderzeebotter, die een uitstekend beeld van dit schip geeft, werd in 1878 gemaakt door C. de Haas. Het plan draagt de titel `Botter', maar door vergelijking met een andere tekening die 'Marker Botter' als opschrift draagt, is bewezen dat het hier om dit type gaat.

Een hoekbotter
Het lijnenplan van een zogenaamde hoekbotter werd in 1880 getekend door W. Romke. Het is afkomstig van de werf Thomas Pauw te Muiden. Dit plan is op een vrij bewerkelijke wijze getekend, vooral de gebogen lijnen van het voor- en achterschip en van de boegen.

Een Gooise botter
Deze benaming, die ook gebruikt wordt voor een Huizer botter, staat te lezen op een `Teekening eener Gooysche Vischbotter', een niet gedateerd of gesigneerd lijnenplan. Waarschijnlijk dateert dit plan van vóór 1900.

Varianten
Behalve de hiervoor aan de hand van tekeningen onderzochte bottertypen waren er nog meer varianten. Eén ervan werd 'drieling' genoemd. Dit blijkt het grootste type van de kleine botters te zijn geweest. Dorleijn neemt aan dat hiermee de Gooise botter wordt bedoeld. Naar zijn mening rekende men dit soort ook tot de weinige botters die naar de inrichting van een kwak met een naar achteren afwaterend deken waren gebouwd.39 De hiervoor genoemde hoekbotter had zo'n deken en dit schip was eveneens groter dan de gewone kleine botter, zodat dit waarschijnlijk een drieling botter moet zijn geweest.
Aan de andere kant bestonden er ook botters die kleiner waren dan de gewone soorten. Deze kleine schepen werden onder andere te Hoorn gebruikt. Ze waren maar 32 voet (10 m) lang en hadden een tonnenmaat van 10 ton." Maar ook in Durgerdam blijkt men zulke kleine bottertjes te hebben gebruikt, die men daar toepasselijk `Durgerdammers' noemde.

Een botter van Baasrode
Hoewel de botter een typisch Zuiderzeeschip was, werd dit schip toch ook nog op andere wateren gebruikt. Sedert wanneer dit het geval was, staat niet vast, maar men mag wel stellen dat vissersschepen vanuit Zuiderzeehavens de wijk namen naar andere streken naarmate de plannen om de Zuiderzee droog te leggen vastere vorm kregen. Al in het midden van de 19de eeuw waren schokkers naar het zuiden verhuisd en kon men deze schepen op de Schelde tot voorbij Antwerpen terugvinden." Weinige jaren later was dit ook het geval met botters." Deze schepen hadden hun thuishaven vooral in Baasrode, waar evenals in het nabije Mariekerke een drukke vis- en palinghandel bestond. Beide dorpen liggen zo'n 35 kilometer ten zuidwesten van Antwerpen aan de Schelde en waren van oudsher bedrijvig in de visserij. De botters werden ook gebruikt om paling aan te voeren vanuit Rotterdam, Hellevoetsluis en Maassluis. Daar botters een grote bun hadden, waren deze schepen daarvoor uitermate geschikt.

Botterjachten

Het hedendaags gebruik om werkschepen als botters, hoogaarzen en andere vroegere vissersschepen als pleziervaartuig te benutten, al dan niet verbouwd tot `herenjacht' of in originele staat, is zeker geen nieuwigheid. Bij een verslag en de daarbij afgedrukte, oude foto waarop Marker botters zijn afgebeeld die kennelijk met niet al te veel wind aan een wedstrijd deelnemen, staat onder andere: 'Botterwedstrijden in 1913 (!)'.' Deze wedstrijd had plaats tussen de vuurtoren van het IJ, door de Gouwzee naar en rond Marken en terug naar de vuurtoren. Met het uitroepteken bij het onderschrift beoogt de schrijver deze wedstrijd en vooral het jaartal als iets bijzonders ter kennis te brengen. Maar 1913 was in het geheel geen bijzonder jaar voor het houden van een wedstrijd met botters, want leden van de Amsterdamse zeilvereniging 'Het IJ' organiseerden al vanaf 1890 jaarlijks een zeilwedstrijd met Marker botters. Dit gebeurde als gevolg van het beschikbaar stellen van een fraaie, zilveren beker door baron Van Tuyll van Serooskerken, waarbij als voorwaarde werd gesteld dat alle leden de kans moesten krijgen om hem te veroveren. Op voorstel van de secretaris werd daarop besloten de beker te laten betwisten door alle leden, die tegen een laag inleggeld aan de wedstrijd zouden deelnemen met botters die door de club ter beschikking zouden worden gesteld. De bemanning moest bestaan uit drie liefhebbers en de stuurman moest lid zijn van de zeilvereniging 'Het IJ'. Het eerste jaar waren er vijftien inschrijvingen.
De Marker botters die voor deze wedstrijden gehuurd werden, smeerde men onder water in met potlood om ze zo glad mogelijk te maken. De eigenaar mocht zich niet met het zeilen bemoeien, maar dit verbod werd 'omzeild' door de man in het vooronder plaats te laten nemen vanwaar hij, leunend over het onderdeurtje, zijn aanwijzingen gaf.

Belgische jachtlui bleken andere opvattingen te hebben over de bouw van de gebruikte jachten. Zij die een platbodem als jacht gebruikten, hetzij een hoogaars, hetzij een hengst of een botter, gaven de voorkeur aan kajuitschepen. Het is bekend dat zij voormalige werkschepen dan ook altijd lieten ombouwen en ze niet in hun oorspronkelijke toestand gebruikten, zoals onder meer met botters op de Zuiderzee gebeurde.

Nieuwbouwschepen, voor Belgen op stapel gezet, werden dan ook steeds meteen als kajuitjacht afgewerkt. Zo werden diverse botterjachten in België gebouwd op werven langs de Schelde en langs de Rupel, onder meer bij de Gebroeders Fernand Joostens te Niel, op de werf E.A. Van Damme te Baasrode, op de werf Maes te Burcht en mogelijk nog bij andere. Inlichtingen hierover zijn echter schaars. Onder deze botters telde men erg fraaie schepen, gebouwd volgens de klassieke lijnen. Andere werden ontworpen als grote luxejachten die nog maar weinig gemeen hadden met de échte botter, maar niettemin toch aan dit type ontsproten waren.

Over het algemeen kan worden gezegd dat botterjachten een hoger achterschip kregen dan een visserman, wat trouwens verklaarbaar is daar op een jacht niet over het achterschip werd gevist. Ook blijkt de kop meestal lager te zijn. De lijnen van de zeer grote botterjachten, zoals de `De Bries' en de 'Nicotine', weken sterk af van die van de echte visbotter. Van de oorspronkelijke bouwwijze bleef niet veel meer over. Deze schepen waren geen platbodems, want zij werden op een zware kiel gebouwd.

Werven en hellingen

De belangrijkste werven waar botters werden gebouwd, lagen in de zuidwesthoek van de Zuiderzee, de zogenaamde Westwal en de Zuidwal. Vanzelfsprekend werden op deze nieuwbouwwerven ook reparaties en onderhoudswerken uitgevoerd. Er waren overigens ook hellingen waar uitsluitend onderhoud en/of reparatie werd gedaan.
Maar ook buiten het Zuiderzeegebied werden botters gebouwd, zowel voor de visserij als voor de pleziervaart. Aan de hand van een tekening van een `Vollendammer Botter' kwam aan het licht dat de werf 'Zorg en Vlijt' van de Gebroeders de Haas te Maassluis eveneens met botters te maken had, hoewel het niet zeker is of er ooit zulke schepen op deze werf gebouwd werden. Wel werden er vele in onderhoud genomen. Of de tekening een ontwerp is, staat niet vast.
Botterjachten liepen ook van stapel in Tholen, waar de werf van M. van Duivendijk bijvoorbeeld de zeer grote botter 'Nicotine' bouwde. Op de werf Meerman te Arnemuiden zag men overigens ook weleens een botter op de helling staan voor ingrijpende herstellingen. In Zeeuws-Vlaanderen bouwde men in 1902 op de werf van J.F. de Klerk te Kruispolder een nieuwe 'botter-huingst' van 35 voet vlak, kennelijk een mengtype van een botter en een hengst.
En ten slotte werden er ook in Vlaanderen, langs de Schelde en de Rupel, botters gebouwd, onder andere op de werf Maes te Burcht, op de werf Van Damme te Baasrode en op de werf Gebr. Fernand Joostens te Niel.

Auteur

Jules van Beylen

Uitgeverij De Boer Maritiem

De botter: geschiedenis en bouwbeschrijving van een Nederlands vissersschip / J. Van Beylen
Zet- en drukwerk: Casparie, Heerhugowaard
Bindwerk: Abbringh b.v., Groningen
ISBN 10: 9022818713
ISBN 13: 9789022818718

Terug naar vorige pagina