Schepen op de Schelde - M. Seghers & R. de Bock (1942)

Binnenvaartuigen en vissersschepen op de Schelde omstreeks 1900

Binnenvaartuigen en vissersschepen op de Schelde omstreeks 1900

Tekeningen van Maurice Seghers
Tekst van R. de Bock

Toen tekenaar en commentator van dit boek jong waren, konden zij op de Schelde bij Antwerpen nog bijna al onze vroegere typen binnenvaartuigen en vissersschepen ontmoeten. Pleit, otter, blazer, tjalk, hengst... welke herinneringen roepen deze namen op bij de meer ingewijde kenner. Voor vele anderen betekenen de met veel zorg getekende platen van deze verzameling een ontmoeting met een reeds vér verleden. Dit verleden is thans vrijwel definitief afgesloten. Tekenaar-modelbouwer Maurice Seghers was wellicht de laatste die als kenner-tijdgenoot deze getuigen van rustiger jaren door zijn tekenstift heeft kunnen vastleggen. Hi liet ons aldus een uiterst betrouwbare documentatie na die, thans nog steeds, mede door het verklarende én verhelderende commentaar van R. de Bock, kan genoten worden.

Inleiding

Bij het begin van de twintigste eeuw kon men op de Schelde bij Antwerpen nog bijna al onze vroegere typen binnenvaartuigen en vissersschepen ontmoeten. Het ijzer verdrong echter langzamerhand de oude houtbouw en toen bovendien de motor zijn intrede deed, verdwenen onze vroegere prachtige binnenvaarders. Nieuwbouw in hout kwam zo goed als niet meer voor en terwijl eeuwenlange overlevering en ervaring de oude scheepstypen en hun tuig steeds meer en meer verbeterd hadden en toch mooie lijnen en schilderachtige versiering (39) hadden weten te bewaren, verdrong het ijzer radicaal alles wat vroegere tijden ons hadden nagelaten.

Hoewel in Nederland de tjalk haar oude vormen in de ijzerbouw bewaarde, dachten onze scheepswerven er niet aan, otters, zeepleiten of schuiten in het nieuwe materiaal op stapel te zetten. Drie nieuwe typen werden geschapen : de ijzeren aak, de ijzeren spits en de ijzeren kast. De ijzeren aak werd gebouwd naar het model van de oude houten Rijnaak, maar kreeg spoedig een nieuwere vorm, afgekeken van de zeeklipper en weldra kwamen klipper-aken in de vaart met één of twee masten. Bij deze bouw gaven onze scheepsbouwers blijk van hun gevoel voor mooie lijnen en doelmatig tuig, en hoewel voorzien van stalen want en blokken en ijzeren lieren, was het toch dikwijls een lust voor het oog die grote rivierklippers over de Benedenschelde te zien stuiven. De ijzeren spits, die helemaal niet spits was, een sleepschip zonder tuig, over de gehele lengte even breed, met loodrechte wanden, plat vlak en stompe boegen, was en bleef een lelijk gevaarte. We vonden het dan ook niet nodig dit schip in deze verzameling op te nemen, te meer daar ijzeren spitsen nog dagelijks voorkomen, maar nu bijna allemaal van een motor voorzien. IJzeren kasten, zoals Samberschip, Kempenaar en Rijnkast, zijn ook op dit ogenblik nog steeds in de vaart en behoeven geen nadere beschrijving.

De motor bracht de genadeslag toe aan onze prachtige oude binnenvaarders en was de oorzaak dat de zo zeer aan traditie gehechte vissers, hun nog in gebruik zijnde hoogaarzen en hengsten een minder mooie vorm gaven. Hoezeer we dit alles ook betreuren, het is niet te verhelpen, en het blijft een feit dat een schipper of een visser met een motor, er heel wat beter aan toe is dan zijn voorganger, die uitsluitend op zeilage aangewezen was.

Het doel van deze uitgave is nog eenmaal wat verdween in de herinnering terug te roepen en te trachten met tekenstift en pen zo nauwkeurig mogelijk al het mooie dat we eens bezaten, vast te leggen. We hebben tevens getracht voor de komende geslachten duidelijk te maken wat verstaan moet worden onder pleit en otter, gaffelaar en schuit, tjalk, aak, knots en schouw, hoogaars, hengst, enz. Wij zijn er van overtuigd, dat velen die voor het eerst dit werk ter hand zullen nemen, zich geen voorstelling meer kunnen maken, van wat eens gemeengoed was voor hen die woonden langs Schelde en Rupel. Wij zullen alle typen behandelen die wij in onze jeugd dagelijks te zien kregen, of ze van specifiek Vlaamse dan wel van Waalse origine waren, thuis hoorden in Nederland of de Duitse Rijn bevoeren (40), (49).

Wat de Vlaamse schepen betreft onderscheiden we twee groepen: de Brabantse typen, die voorkwamen in het Schelde-Rupelgebied, zoals de pleit, de otter, de gaffelaar, de Brabantse schuit, het beurtschip en de steenschuit - nauw verwant met de toen reeds verdwenen Zeeuwse of Zuidhollandse poon en beurtschuit en ook nog familie van de Friese, Groningse en Hollandse tjalk (41) - en de meer specifiek Vlaanderse typen zoals de westerling, de bijlander en de houten spits. Waalse schepen waren de Waal, de bak, de Charleroise baquet en de herva. Als Rijnschip kenden wij de Hollandse of Keulse aak. Nieuwelingen waren, zoals reeds eerder gezegd, de ijzeren klipper-aak en de ijzeren kast, die zowel in Nederland als in Vlaams België gebouwd werden, terwijl de ijzeren spits zowel in Vlaams als in Waals België van stapel liep.

Bij de visserij ontmoetten wij de Antwerpse knots en de Mariakerkse jol voor de riviervisserij; de Antwerpse sloep, die naar zee ging; de hoogaars, de gewone hengst, de Lemmerhengst en de Lemmeraak, de boeieraak, de Tholense schouw en de blazer, die uit Zeeland mosselen aanvoerden (37) ; en de botter, een vissersschip van de vroegere Zuiderzee (42), maar waarvan er veel te Baasrode thuis hoorden en geregeld uit Nederland paling aanbrachten op de palingmarkten van Baasrode en Mariakerke.

Tot slot willen we dan nog enige roeiboten vermelden, die steeds bij onze binnenschepen behoorden, zoals de Brabander, de Vlaanderse boot, de Groninger of Hamburger boot, de Hollandse boot en de vlieger, zonder hierbij de typische Antwerpse makelaarsboot te vergeten.

Het is een vraag, hoeveel er van de schepen die wij hier bespreken, nog in de vaart waren in onze gewesten, bij het begin der twintigste eeuw. Officiële gegevens hierover konden wij tot nu toe nog niet ontdekken.

Maurice Seghers overlijdt in 1959

De derde druk van dit boek verscheen in 1962. Maurice Seghers mocht de herdrukken van zijn even mooie als degelijke tekeningen niet meer beleven. Hij overleed te Antwerpen op 20 mei 1959, kort na zijn vrouw.

Jules van Beylen, assistent-dienstleider bij het Nationaal Scheepsvaartmuseum en leerling van wijlen Maurice Seghers schreef een korte notitie over het werk van hem:
Tussen de publicaties van scheepsportretten neemt het werk van Maurice Seghers zonder twijfel een merkwaardige plaats in. De tekeningen in dit boek geven een overzicht van de schepen, die op de Schelde voorkwamen in een bepaalde periode. In die zin vult zijn werk de iconografie van de Lage Landen op merkwaardige wijze aan. 

De tekeningen en een korte beschrijving van het getekende type

  1. Pleit
  2. Otter
  3. Otter
  4. Otter
  5. Otter
  6. Otter
  7. Otter
  8. Beerotter
  9. Gaffelschuit
  10. Brabantse schuit
  11. Beurtschuit
  12. Steenschuit
  13. Statietjalk
  14. Gewone tjalk
  15. Paviljoentjalk
  16. Zeetjalk
  17. Koftjalk
  18. Aak
  19. Eénmastklipper
  20. Tweemastklipper
  1. Westerling
  2. Waal (Doornikenaar)
  3. Bak
  4. Baquet van Charleroi
  5. Bijlander
  6. Spits
  7. Herva
  8. Knots
  9. Mariakerkse jol
  10. Antwerpse sloep
  11. Hoogaars
  12. Hengst
  13. Hengst met spriettuig
  14. Lemmerhengst
  15. Botter
  16. Blazer
  17. Lemmeraak
  18. Boeieraak
  19. Tholense schouw
  20. Boten

Voorbeeld van een tekening (nummer 31) uit het boek

De tekeningen zelf

De tekeningen van Maurice Seghers zijn wellicht de laatste van die aard, die door een tijdgenoot konden gemaakt worden. De zeiltijd is voorbij en de zeilschepen zijn praktisch van onze wateren verdwenen. Maurice Seghers was nog in de gelegenheid ze in beeld te brengen. Zijn werk kan daarom beschouwd worden als het sluitstuk van de iconografie van onze zeilscheepvaart, d.i. van de vissersschepen en de binnenvaartuigen van de Schelde.

In dit verband is het werk van Maurice Seghers merkwaardig. Terwijl bovengenoemde auteurs zich hielden aan het tekenen van allerlei soorten schepen, beperkte Maurice Seghers zich tot bepaalde soorten en tot de Schelde. Hierdoor kregen wij een overzicht van de eigenaardige schepen op deze stroom omstreeks 1900 en werden deze tekeningen één geheel. Het tekenwerk van de auteur wordt gekenmerkt door grote nauwkeurigheid en zorgvuldigheid. Hij was een uitstekend kenner van onze schepen en als bekwaam modelbouwer, wist hij met zijn tekenstift het karakter van deze vaartuigen treffend weer te geven. Op deze manier liet hij ons een betrouwbare documentatie na, die tot de allerbeste op dit gebied mag gerekend worden.

Het boek

Auteurs: M. Seghers & R. de Bock (vier drukken)
Omslagontwerp : Erik Rosier.
D/1967/0028/90
De Sikkel n.v., Antwerpen - P.N. van Kampen & toon n.v., Amsterdam

Terug naar vorige pagina