Bruin goud
7 februari 2020

In de loop van de 19e eeuw kwam de industrialisering op gang dankzij de stoommachine. Die machines werden gestookt met steenkool, het zwarte goud, die het hout en de turf als brandstof ging verdringen. In Nederland ging de industrialisatie wat langzamer dan elders in Europa. Nederland was een agrarisch land en deed aan handel. Stoommachines kon je gebruiken in de schepen en bij het wegpompen van water uit laaggelegen gebieden. De behoefte aan steenkool als brandstof deed zich hier niet zo voelen. In Nederland bleef lange tijd de turf populair, want die lag voor het opscheppen. Nederland onderscheidde zich daarmee van de internationale trend. Hoewel het afgraven van veen reeds vanaf de middeleeuwen plaatsvond en er in de 17e eeuw diverse nieuwe veenderijen opgestart werden in de oostelijke helft van het land, ligt het hoogtepunt van de turfproductie in de 20e eeuw. In Nederland werd de steenkool als brandstof een eeuw lang nauwelijks gebruikt. Na 1850 werden grote veengebieden in het oosten van Friesland, Drenthe, Overijssel en Brabant pas voor het eerst ontgonnen.
De hoogste turfproductie ooit werd bereikt tijdens de Eerste Wereldoorlog, toen de handel met het buitenland stilviel en Nederland geheel op eigen kracht was aangewezen. Tot in de vijftiger jaren van de 20e eeuw bleef turf een heel gebruikelijke brandstof in huishoudens, totdat olie en daarna aardgas de steenkool en turf verdrongen. De vele foto's van turftransporten over het water zijn dan ook gemaakt tijdens de eerste helft van de 20e eeuw. Op bovenstaande foto zien we een klipperaak, een 'klipper met paardekont', volgeladen met turf op weg naar de klanten. De turf werd zelfs over de roef heen gestapeld. Er bleef nog net een poortje over om de kajuit binnen te gaan. De schipperse stuurt, staande op een ladder, de schipper boomt vanaf grote hoogte en de zeilvoering is aangepast aan de hoge deklast. Het ziet er voor ons uit als slavenarbeid, maar de schipper had gewoon goud aan boord. Een mooie lading die wat opbracht. Het uiteindelijke resultaat van die intensieve vervening tijdens de vorige eeuw is, dat van de uitgestrekte veengebieden slechts enkele restantjes bewaard zijn gebleven als 'natuurmonument'. De 'woeste grond' van weleer is hier en daar veranderd in een plassengebied (de Kop van Overijssel, de Oude venen bij Eernewoude in Friesland en Vinkeveense plassen in het westen), maar veel vaker in 'cultuurgrond', in dalgrond. Boerenland voor de landbouw. De transportwegen voor de turfvaart leverden een fijnmazige infrastructuur van waterwegen op die door beurtschippers en vrachtvaart gebruikt konden worden. Dankzij de turfwinning zijn in dunbevolkte gebieden tal van nederzettingen ontstaan die later uitgroeiden tot flinke provincieplaatsen, zoals Drachten en Heerenveen in Friesland en de veenkoloniën in Groningen. De stad Groningen wist zelfs door slim beleid (zoals het stiekem aanleggen van het Stadskanaal) de verdiensten van de Drentse veenkoloniën naar de stad Groningen te sluizen. En de arme veenarbeiders? Die waren veel minder arm dan vaak gedacht is. Zij trokken vanuit echt armoedige situaties in het westen van het land naar de veengebieden in het oosten om daar rijker te worden.
