Drentse turfpraam

27 juni 2021

Tot de grootste houten vrachtschepen in Nederland hoorden ook de turfpramen uit Drenthe. Meestal Hoogeveense praam genoemd. Schepen van iets meer dan 21 meter lang en feitelijk een varende laadbak zonder kajuit. Onder het achterdek was een verblijf voor de schipper en in het vooronder een slaapplek voor de knecht. De schepen hadden een hoog vrijboord met in de kop en de kont een berghout met stuizen op de ronding die sterk naar beneden hingen, waardoor de schepen er wat treurig en zelfs nors uitzagen. Ondanks dat weerbarstig uiterlijk waren ze populair in de turfvaart naar Holland. Ze waren zeewaardig genoeg om de Zuiderzee over te steken en de turf naar Amsterdam te brengen. Andere grote afnemers van turf waren de steenfabrieken langs de grote rivieren. De ovens waarin de voorgevormde klinkers van klei gebakken moesten worden, werden gestookt met turf. Turf had een iets hogere calorische warmte dan hout. Turf was niet duur en ruimschoots voorhanden. Vroeger in Holland en later in Groningen, Friesland en Drenthe. Bovendien was het een vrij schone brandstof. Er bleef na het verbranden niet veel as over. 

De vraag is natuurlijk, hoe een schipper van een Hoogeveense praam zijn lading turf bij de steenfabrieken aan de IJssel, de Rijn en de Waal kreeg. De schipper ontving zijn lading in Hoogeveen en voer daarmee naar Meppel en verder door naar Zwartsluis. Op het Zwartewater ging hij niet rechtsaf naar het Zwolsediep de Zuiderzee op, maar zeilde hij tegen de stroom van de Vecht in naar Zwolle om door de sluis het Katerveer de IJssel op te gaan. Daar werd het moeilijk. Bij zuidwestenwind was het praktisch onmogelijk met een geladen praam tegen de stroom op te zeilen. De schipper liet zich daarom met een stoomsleepbootje naar de Pannerdense kop slepen en kon zich dan met de stroom mee laten drijven de Rijn of de Waal af. Het was een tijd dat andere schippers nog begrepen hoe turfschippers daarbij manoeuvreerden. De schipper liet vanaf de kop van de praam een ongeveer 20 meter lang eind zware ketting vieren, dat hij voortsleepte over de rivierbodem, terwijl de stroom hem voortdreef. De stroom ging door die weerstand sneller dan het schip. De schipper kon al achterwaarts drijvend dus gewoon bijsturen met het roer. Tegenwoordig is het op de rivieren wettelijk verboden om een schip op de stroom mee te laten drijven, maar ruim honderd jaar geleden was dat geen probleem. Het schip op de foto heeft van tegenwind of stroom helemaal geen last. Dat vaart met ruime wind en gekat grootzeil over de Zuiderzee bij Amsterdam en werd in 1902 op de gevoelige plaat vereeuwigd door niemand minder dan Jacob Olie, de fotograaf die een schat aan foto's heeft achtergelaten. Vooral van Amsterdam in een tijd dat het er rustig was op straat. Wellicht was hij blij dat die Drentse schipper weer een schip vol turf had gebracht, want wat moesten die Amsterdammers zonder dat 'bruine goud' uit het arme Drenthe?

 


 

Terug naar vorige pagina