Geurige retourvaart

28 maart 2022

De zeilende vrachtvaart was in Friesland seizoensarbeid. De winters waren honderd jaar geleden strenger dan wij nu gewend zijn. Zeilen was met ijsgang onmogelijk en er was overigens ook weinig bulkgoed dat dan vervoerd moest worden. Tijdens de winter lagen de schippers met hun skûtsjes in de grachten van de steden en wachtten op het voorjaar om weer te kunnen varen. Bekend is natuurlijk de turfvaart, maar die vond alleen plaats in de nazomer. Andere bulklading was de terpaarde die als compost werd gebruikt en de mest. Dat laatste goedje was vooral een mooie retourlading in de tijd dat de turf uit het veengebied naar de steden werd gebracht. De steden waren in de 19e eeuw door de urbanisatie snel gegroeid en hadden een mestoverschot. Het vele stratendrek (uitwerpselen van trekpaarden en van vee dat naar de markten werd geleid) werd vermengd met menselijke feces en als kostbare mest in schepen afgevoerd om te gebruiken bij de ontginning van de afgegraven veengronden. Ook schelpen konden als retourlading worden gebruikt als grondstof voor de vele kalkovens bij de veenderijen. Die kalk was nodig om de zure veengrond te neutraliseren. De schelpen waren een schone lading, wat niet gezegd kon worden van de mest. Dierlijke mest mocht dan nog meevallen, de vermenging met menselijke uitwerpselen was wat anders. 

In de loop van de 19e eeuw werd in veel steden en dorpen het tonnetjesstelsel ingevoerd, zodat de menselijke feces op een geordende wijze naar een stortplaats kon worden gebracht waar de vermenging met stratendrek plaatsvond. Het vervoer naar de ontginningsgebieden op de arme heidegronden kon natuurlijk het beste met een schip. Voor de schippers was deze handel heel lucratief. Zij haalden de drek uit de steden en brachten die naar de veenkoloniën en het ontginningsgebied. Van tevoren werd het ruim voor deze lading geschikt gemaakt en zo goed mogelijk geïsoleerd van de roef waar het schippersgezin woonde. Vooral bij oude, houten skûtsjes was er het risico dat de scheepjes te lang doorvoeren en geladen overvallen werden door de vorst. In een lekkend scheepje vol mest in het ijs de winter afwachten was natuurlijk een ramp voor de schipper en voor de boer als het scheepje in het voorjaar niet meer drijvend was te houden. Al die ellende is echter verleden tijd. In de 19e eeuw werd door de Duitser Von Liebig de kunstmest uitgevonden die langzamerhand de organische mest verdrong. Vooral met de menselijke fecaliën konden ziektes als de cholera overgebracht worden. Het was ook voor de volksgezondheid beter om met deze praktijk te stoppen. De skûtsjes op de foto liggen in de Opeindervaart bij Drachten. Met retourlading, dus mest, bij een boer aan het land. Die Opeindervaart was dwars door een zandrug gegraven voor een betere waterbeheersing bij Drachten. Dankzij het gele zand was het water er helder en werd het vaak door schippers gebruikt om de drinkwaterton bij te vullen. Met de hygiëne was het lange tijd dus niet zo goed gesteld. Wie overleefde, was daarom sterk en had weerstand opgebouwd. Met een gemiddelde leeftijd van 38 jaar in het midden van de 19e eeuw werden de Friezen zelfs ietsje ouder dan de gemiddelde Nederlander, die toen slechts 33 jaar werd......

 


 

Terug naar vorige pagina Terug naar overzicht