Gevangen in de vaart

6 december 2019

Met een lege dektjalk zeilende door de vaart bij Appelscha, in het hoogveengebied in het zuidoosten van Friesland. Als bijboot sleept de schipper een 'Hollandse boot'. Dektjalken werden vooral in de noordelijke provincies gebouwd en heten zo, omdat ze geen roef hebben. Onder het achterdek is enige ruimte voor de schipper en in het vooronder voor de knecht. De schippersvrouwen en -kinderen gingen niet mee aan boord. Dat deden ze wel bij de roeftjalken en de skûtsjes die een kajuitje hadden met iets meer leefruimte dan een dektjalk kon bieden. Deze dektjalk heeft ook laadruimte voor de mast. De mast is daarom niet gemakkelijk strijkbaar met een contragewicht, zoals bij de skûtsjes, maar heeft vaste bokkepoten met een takel om de mast te kunnen strijken bij lage bruggen. De schipper vaart door de Opsterlandse Compagnonsvaart die begint in Gorredijk en die enige kilometers ten zuidoosten van Appelscha uitkomt op de Drentse Hoofdvaart bij Smilde. In 1630 werd bij Gorredijk begonnen met de aanleg van de vaart en in 1830 werd de vaart aangesloten op de Drentse kanalen. De vaart is (met de hand) gegraven voor de afvoer van de turf die rond Appelscha in het hoogveengebied gewonnen werd. 

Appelscha ligt relatief hoog, zo'n 13 meter boven NAP. Mochten de Friezen het wonen in het lage deel van de provincie te gevaarlijk vinden vanwege de huidige klimaatverandering, dan kunnen zij nog altijd rustig wonen in Appelscha. Hoe de schipper met zijn tjalk ook vaart, hij moet naar lager gelegen gebieden om op open water te komen en zal dus vele schutsluizen moeten passeren, stapje voor stapje naar beneden. Eigenlijk zit hij gevangen tussen de sluizen en bruggen. Tussen Appelscha en Gorredijk, waar de Compagnonsvaart uitkomt op het open water van de Boorn, liggen zeven sluisjes en natuurlijk vele bruggen. Tussen Appelscha en Meppel acht sluizen. Naar Groningen moet hij er zeven passeren en via Assen naar Drachten liggen elf sluizen. Je kunt je voorstellen hoe opgelucht schippers kunnen zijn als ze eindelijk het open water hebben bereikt. Het is overigens een wonder dat de schipper in dit smalle vaartje weet te zeilen. De omstandigheden zijn blijkbaar gunstig. Een leeg schip, een ruime wind, terwijl door al de luwtes van bebouwing en bomen langs de vaart de afgeremde windkracht niet tot een onverantwoorde snelheid zal leiden. Het jaargetijde is op de foto wat onduidelijk. Waarschijnlijk het vroege voorjaar. De turfvaart was seizoensgebonden. Eerst moest de turf gestoken zijn en klaar gemaakt voor het transport en vervolgens wilden de kopers van turf deze brandstof voor de winter in huis hebben. De nazomer en herfst waren dus de tijd om turf te vervoeren. De Compagnonsvaart is een halve eeuw geleden niet gedempt, maar heeft een functie behouden voor de waterhuishouding en is open voor de pleziervaart. Je ziet echter geen zeilers op dit water, om begrijpelijke redenen. Motorbootvaarders vinden het passeren van de zelfbedieningssluisjes echter een interessant tijdverdrijf.

 


 

Terug naar vorige pagina