Katoenen tuig
19 maart 2021

Twee skûtsjes tijdens een 'hardzeilwedstrijd' in Friesland, zo'n honderd jaar geleden. Wat mij op deze foto interesseert, zijn de zeilen van deze vrachtscheepjes. In kringen van platbodemeigenaren is lange tijd heftig gediscussieerd over de vraag of een platbodemjacht zeilen van dacron mag hebben. Het katoenen tuig hoort immers oorspronkelijk bij deze schepen en dat staat volgens de voorstanders van katoen bovendien mooier dan het gladde dacrondoek. Het dacrontuig wordt tegenwoordig bij scherpe jachten al jaren als ouderwets gezien, maar bij de platbodems heeft het vrij recent erkenning gekregen. Wie zich stoort aan de gladheid van het materiaal, die kan tegenwoordig kiezen voor een geruwde versie, het 'clipper canvas', waarmee een 'lookalike' katoenen tuig mogelijk is van het moderne dacron. De schepen op de foto hebben katoenen zeilen, wat in die tijd normaal was. In de 19e eeuw werden echter hennepzeilen gebruikt, dus zo 'origineel' is het gebruik van katoen nu ook weer niet. Vergeleken met hennep zijn de katoenen zeilen nogal stug en onhandelbaar, vooral als ze nat zijn. Katoen is bovendien slecht bestand tegen vocht. Schimmels zorgen bijna spontaan voor grauwe plekken in het witte doek. Het 'weer' zit er in, zo zei men, en dat was niet alleen slecht voor het doek, maar toonde voor de 'schippers op de wal' ook aan, dat de schipper z'n zeil niet zo erg zorgvuldig had behandeld. Om het katoen weerbaarder te maken tegen weersinvloeden, werd het bij werkschepen na een paar seizoenen bruin getaand. De taan kwam aanvankelijk van eikenschors, dat ook werd gebruikt in leerlooierijen. Later gebruikte men cachou, dat gemaakt werd van sap uit de gelijknamige boom. Het tuig werd met taan of cachou gekookt in grote taanketels, maar het werd ook wel eens uitgespreid en met bezems en emmers met taan behandeld.
Het skûtsje links op de foto is slanker dan de rechter, en blijkbaar ook sneller. Bij weinig wind loopt het aan de hoge kant voorbij de witte tjalk. Het grootzeil van de rechter tjalk is wit en dus nieuw. Dat zeil is een wonder van zeilmakerskunst. Dat grootzeil is opgebouwd uit tenminste 20 smalle banen, 'kleden'. Die banen werden met een 'kapnaad' aan elkaar verbonden. Beide banen werden omgeslagen en de omslagen werden in elkaar gelegd. Vervolgens werden de omslagen voor en achter vastgenaaid. Stel dus dat dit grootzeil 10 meter hoog is, dan moet de zeilmaker 200 meter naad met de hand stikken, waarbij iedere naad ook nog eens dubbel gestikt wordt. Eén keer aan de ene kant van het zeil en één keer aan de andere kant. Zo'n 400 meter naad zorgvuldig met de hand stikken, dat is nog eens een tijdrovend werkje! De zeilmaker rekende daarbij op ongeveer 140 steken per strekkende meter. Bij 400 meter betekende dat dus 56.000 steken om een grootzeil te maken zoals de rechter tjalk heeft. Die smalle banen werden vroeger gezien als kwaliteitskenmerk. Door de banen iets te verjongen naar de uiteinden, kon de zeilmaker de gewenste bolling aan het zeil geven. Pas na de Eerste Wereldoorlog schakelden de zeilmakers over op het gebruik van naaimachines. De traditionele schipperswereld gaf eigenlijk de voorkeur aan handgenaaide zeilen. Die zouden sterker zijn. Bij moderne kunststofzeilen geldt dat alles niet meer. De kleden van kunststofzeilen worden ook niet meer gestikt met dubbel gelegde kapnaden. De randen van de banen worden dichtgesmolten en eenvoudig met de machine op elkaar genaaid met een vlakke naad. Of ze worden helemaal niet genaaid, maar gelijmd. Daarmee is natuurlijk wel een handwerk verloren gegaan, maar recentelijk is het met de hand naaien als hobby weer tot leven gekomen. Er zijn namelijk platbodemmensen die voor hun plezier oefenen met het maken van handgenaaide zeiltjes en kleden van ouderwets zwaar katoenen zeildoek!
