Snel rijk met weinig

10 september 2020

De Zuiderzeevisserij wordt meestal direct geassocieerd met de botter, het markante vissersschip waar de haven van Volendam vol mee lag. Dat het visserijverleden in die oude binnenzee verbonden wordt met een dergelijk icoon is natuurlijk prima, de botter heeft er de uitstraling voor, maar tijdens de bloei van de Zuiderzeevisserij waren het vooral kleine scheepjes waarmee het geld werd verdiend. Een botter is imposant, maar uiteraard ook duur in aanschaf en onderhoud. Met de botter werd de vis gevangen met de kuil, een trechtervormig net dat voortgesleept werd door de zee. Voor dat sleepwerk had je een flink schip nodig, anders bleef je op zee stilliggen, geankerd achter je zware net. Aan het einde van de 19e eeuw kwamen de staande netten in zwang die Poppe de Rook en Jan Pen uit Lemmer ontwikkeld hadden voor de vangst van haring en ansjovis op de Zuiderzee. Deze netten waren een lichtere variant van de haringnetten die op de Noordzee werden gebruikt. Ze dreven verticaal in het water en werden met ankers vastgezet aan de zeebodem.

(Vast)staande netten dus. Die waren uiterst effectief en je had geen grote botter nodig om ze te gebruiken. Sterker nog, die grote zeilschepen als de botter, de schokker en de aak waren niet zo geschikt voor deze manier van vissen. Een vlet van zo'n zeven meter lengte was veel handiger. In Stavoren kwam zo de visvangst met jollen in een stroomversnelling en op andere plaatsen die met vletten. Op de foto ligt de Zuiderhaven van Enkhuizen in het jaar 1912 vol met vletten van ansjoopvissers. De investering die nodig was om met een vlet vol netten de zee op te kunnen, was beperkt en kon in één goed seizoen terugverdiend worden. Een botter kostte zo'n 3000 gulden, terwijl je een vlet had voor ongeveer 150 gulden. Het duurste waren de staande netten. Het was dus niet verbazingwekkend, dat tal van gelegenheidsvissers probeerden op deze wijze snel rijk te worden met weinig risico. De vissers langs de Friese westkust met hun Staverse jollen waren in tegenstelling tot deze vissers met hun vletten onafhankelijk. Zij zeilden zonder probleem met hun jolletje naar de meest gunstige visgronden. De vissers langs de Hollandse kust met hun vletten werden vrijwel steeds gesleept door botters. Vissers met een botter of een Lemsteraak die met staand want visten, gebruikten altijd een vlet om de beug, het stelsel van netten, uit te zetten in zee, te 'schieten', en later weer te halen. Daarmee hadden ze dus dubbele kosten. Met de vletten kon ook geroeid worden. Dat gebeurde staande, waarbij de roeiers duwden tegen de riemen en dus vooruit keken. Er was in een vlet geen doft om op te zitten. Roeiende kwam je echter niet ver de zee op en kon je alleen vlak bij de haven je netten schieten. Vletten laten zich heel gemakkelijk slepen, in tegenstelling tot Staverse jollen die door hun lange kiel gaan gieren. Dat er aan de Hollandse kust ook jollen werden gebruikt zonder tuig die gesleept werden, was een noodoplossing, waarbij steeds een bemanningslid in de jol aan het roer moest blijven. Voor veel arme mensen langs de Zuiderzee was de visvangst met kleine bootjes een aantrekkelijke bron van inkomen, die in 1932 met de afsluiting van de zee in één keer verdween. En daarmee was het ook gedaan met de vrolijke bedrijvigheid in de Zuiderhaven van Enkhuizen, die de stille stadsgracht werd die ze tot op de dag van vandaag is.

 


 

Terug naar vorige pagina