Uitdaging
19 januari 2021

De Gelderse IJssel staat bekend als 'lieflijk'. Ze meandert inderdaad door een fraai landschap en de drukte van de scheepvaart valt wel mee. Op de foto van zo'n 70 jaar geleden kijken we met de stroom mee naar Doesburg. Wie meent dat hij of zij het zeilen op de meren aardig onder de knie heeft, die zou het vaargebied eens kunnen verbreden door de rivieren op te zoeken. Zo lieflijk als de plaatjes van een rivier als de IJssel ook mogen zijn, ook op die rivier is het manoeuvreren met een zeilscheepje aanvankelijk echter een uitdaging. Er komt heel wat meer bij kijken dan bij het zeilen op de plas. Rivierzeilen vraagt voorbereiding en oefening. Dat merk je vooral als je tegen de stroom op moet varen en bij het invaren van havens. De IJssel stroomt in de bovenloop van Westervoort tot Deventer ongeveer 4 kilometer per uur. Bij hoog water en op smalle gedeelten wel 5 km/uur. In de zestiger jaren, toen ik in Hengelo met een Akkrumerjol zeilde, gingen we voor een kort tochtje wel naar de afgesloten arm ('De zwarte Schaar') bij Doesburg. Tussen Zutphen en Doesburg is de IJssel smal en stroomt ze snel. We voeren zonder hulpmotor en konden alleen tegen de stroom op met een flinke noordelijke wind. De A-jol zeilde dan bijvoorbeeld 8 km/uur, de stroom was tegen met 5 km/uur, dus dat kwam wel goed. Zodra er een kruisrak kwam, konden we het vergeten. Dan was het onmogelijk tegen de stroom op te komen. Terugkomend van Friesland zonder motor was het in die jaren heel gebruikelijk bij de sluis in Zwolle een sleep te vragen van een vrachtschipper.
Met de stroom mee was natuurlijk een heel ander verhaal. Met een zuidwestenwindje vloog je als het ware. Niet zozeer door het water, maar gemeten over land. Dan hielp de stroom je vooruit. Ook dan bleef het zaak op de vrachtschepen te letten die stroomopwaarts varend de binnenbochten nemen en stroomafwaarts de buitenbochten. Als zij 'stuurboord op stuurboord' wilden passeren, werd aan stuurboord een blauwe vlag uit het stuurhuis getoond. Tegenwoordig wordt dat met lichten duidelijk gemaakt. Op de foto zien we hoe de buitenbocht voorzien is van kribben (met een baken) waarmee de stroom gereguleerd wordt. Tussen de kribben is een 'neer', daar stroomt het water in tegengestelde richting. Watersporters met kleine boten kregen vaak het advies om stroomopwaarts te varen door gebruik te maken van die tegenstroom tussen de kribben. Dat kan inderdaad, maar is niet zonder risico. Bij hoog water is er ruimte om tussen de kribben te varen, vaart te maken om de krib in de volle tegenstroom te ronden en daarna weer met de neerstroming mee naar de volgende krib te varen. Het is echter niet altijd goed te zien hoe ver de stenen van de kribben onder water in de stroom liggen. Soms liggen er ook stenen onder water tussen de kribben. Als je pech hebt, en dat hadden we eens bij Deventer, dan raak je deze onzichtbare stenen en stoot je een gat in de bodem van je scheepje. Dat alles neemt niet weg, dat het varen op stromend water aantrekkelijk is, juist vanwege de bijzondere vaardigheden die daarvoor nodig zijn. Bovendien is het IJsselwater tegenwoordig anders dan vroeger mooi schoon geworden, dankzij decennia lang Europees beleid om de Rijn schoon te maken en niet als riool te gebruiken.
