Urkers
4 januari 2019

Hèt vissersschip van de Zuiderzee was de botter. Vooral de Volendammers en de Urkers visten daarmee ook op de Noordzee. Daar was de Zuiderzeebotter met zijn lage kont en open kuip echter niet zeewaardig genoeg voor. In de 19e eeuw vergaan er op de Noordzee vele Zuiderzeebotters. Meer dan 200 Urker vissers verdronken. De Volendammers hielden de Noordzeevisserij het in 1896 na enkele rampen daarom voor gezien. De Urkers lieten zich echter niet door deze rampen uit het veld slaan en zetten door. Zij passen hun schepen aan en bouwen op hun eiland een grote botter met een hogere kont die geheel gedekt is. Achter de mast is dus ook een dek aangebracht. Die zware, lompe botter wordt de basis voor de latere Urker Noordzeebotter. Die eerste voorlopers waren een verbetering, maar voldeden nog niet echt. Op de foto vaart een Urker in 1906 met zo'n schip. Goed te zien is het hoge zetboord. De bemanning staat op een iets verdiept dek bij de bun waar de vis wordt bewaard. De schipper bij het roer staat op een iets verhoogd dek aan het helmhout.
Het probleem bij deze schepen was, dat een overkomende golf weliswaar niet zomaar diep in het schip verdween, maar dat de dekken niet vlot loosden op het buitenwater. Stilliggende in de haven was er geen probleem, maar onder helling varend, bleef het water op het dek. De bemanning probeerde dat water via de bun kwijt te raken, maar ook dat ging te langzaam. Door die zware deklast kon het schip bij harde wind in de golven omslaan. De Urkers gaven de moed echter niet op. Hun Noordzeebotter werd steeds groter en uiteindelijk gebouwd van staalijzer. Ook worden ze rond de Eerste Wereldoorlog voorzien van hulpmotoren. De vissers voeren niet langer via Den Helder of Terschelling de Noordzee op, maar kozen de korte route via Amsterdam door het nieuwe Noordzeekanaal. Ondanks alle problemen bij de Noordzeevisserij zijn de Urkers er steeds in geslaagd met investeringen in de vloot het hoofd boven water te houden, tot op de dag van vandaag.
