Vaarwaterverhoging
4 maart 2022

Wat wij vanzelfsprekend vinden en anders wel vanzelfsprekend maken, was een eeuw geleden nog geenszins het geval. Dat geldt voor veel, maar ook voor het vaarwater waar eeuwen lang de meeste goederen in ons land over werden vervoerd. Pas in het midden van de 19e eeuw werd er systematisch gewerkt aan verbetering van de vaarwegen voor de scheepvaart. Het water werd voor het eerst aangepast aan wensen en eisen van schippers. Tot die tijd pasten de schippers zich aan bij het water zoals ze dat aantroffen. De scheepvaart in de Lage Landen kenmerkte zich daarom door het gebruik van kleine, ondiepe schepen. Platbodem schuitjes, waarmee gevaren kon worden op ondiep water. Er was in de rivierendelta Nederland weliswaar veel oppervlaktewater, maar slechts weinig water dat bevaarbaar was voor iets dieper stekende schepen. We kunnen ons dat tegenwoordig niet meer goed voorstellen door de vele aanpassingen van waterwegen, maar zelfs 'de grote rivieren' waren begin 1800 slecht bevaarbaar door lage waterstanden, zandbanken en verzandingen bij de uitmonding in zee. Dat ging vooral knellen, toen de internationale scheepvaart gebruik ging maken van steeds grotere schepen. Het draaide echter niet alleen om de bereikbaarheid van Dordrecht, Rotterdam of Amsterdam.
Overal in het land werden goederen vervoerd met scheepjes over natuurlijke waterwegen als beken en riviertjes die stroomden van het hoger gelegen Duitsland naar de Zuiderzee en het hooggelegen Drentse plateau naar de Zuiderzee en de Noordzee. De vele beken in de Achterhoek, in Salland, Twente en Zuidoost-Friesland werden gebruikt door schippers met kleine bootjes voor het vervoeren van vracht. In de zomer konden die beekjes en zelfs vaarten droogvallen, waardoor de scheepvaart tot stilstand kwam. Ook was het steeds mogelijk dat de doorvaart belemmerd werd door zandbanken, zeker in de riviertjes en beken, waar de geladen zompen, aakjes, pramen, schuiten en punters niet overheen kwamen. Een methode om een dergelijke ondiepte te passeren, is onder meer beschreven door Auke van der Woud (De Nederlanden, het lege land 1800-1850, p. 103, 104). Schippers verzamelden zich voor de ondiepte en 'spaarden' als het ware extra water door de rivier tijdelijk af te sluiten met een dam. Zodra het water hoog genoeg stond om een paar uren op de stroom mee te kunnen drijven, werd de dam doorgestoken en dreef de vloot van scheepjes mee op de vloedgolf over de ondiepte. Als de scheepjes opnieuw aan de grond liepen, werd dit proces herhaald. Riviertjes als de Dinkel, de Regge en de Vecht waren toen nog vrij meanderende stromen. Op dit moment is het niet goed voorstelbaar dat bijvoorbeeld de Vecht met een dam tijdelijk afgesloten wordt, maar in de 19e eeuw was deze rivier nog niet gekanaliseerd. Het onder controle brengen van de rivierstromen begon pas in de 2e helft van de 19e eeuw. Toen werden de dijken langs de rivieren aangelegd en werd de stroom smaller en dieper gemaakt met kribben. Goed voor de scheepvaart en goed voor de aanwonenden, aangezien de onbeheersbare rivier met zijn droogte en zijn overstromingen daarmee in het gareel was gebracht. Dat werd bij de grote rivieren in heel Europa zo systematisch aangepakt, dat het voordeel omsloeg in een nadeel. Bij langdurige regenval stroomt het water te massaal en te snel naar zee en zorgt voor wateroverlast in het gehele stroomgebied. Nu worden de oude natuurlijke bekkens in het stroomgebied weer ingericht voor waterberging en in Nederland zijn polders langs de rivieren daarvoor geschikt gemaakt. Vergeten werd, dat ook kleine riviertjes en beken voor overlast kunnen zorgen. Of doordat ze droog komen te staan of doordat ze in te korte tijd te veel water moeten verwerken. Even dachten we dat de moderne mens leefde in zijn eigen, maakbare wereld, maar van dat idee zijn we weer verlost geraakt. Uiteindelijk blijkt de macht van de mens beperkt te zijn.
