Rapport over onderzoekingen betreffende de visscherij in de Zuiderzee ingesteld in de jaren 1905 en 1906 - Redeke 1907

Uitbreiding onzer kennis van de levenshistorie der dieren, wier vangst het doel is der visscherij, en vergelijking van betrouwbare statistieken zullen op den duur ongetwijfeld leiden tot rationeeler bevissching en bevordering van de welvaart, die het doel is der visscherij.

Redeke schrijft in zijn inleiding:
In het najaar van 1904 - dat geen best jaar voor de Zuiderzeevisschers is geweest - en nog in den aanvang van 1905, zijn door een aantal visschers en andere bij de Zuiderzeevisscherij geïnteresseerde personen en lichamen, verschillende adressen aan H. M. de Koningin en den toenmaligen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid gericht, waarin betoogd werd, dat de Zuiderzeevisscherij achteruitgaat. Volgens de adressanten was de toestand zelfs zoo bedenkelijk, dat men voor een geheelen ondergang der Zuiderzeevisscherij had te vreezen.
(H.C. Redeke was tussen 1903 en 1912 directeur van het Rijks Instituut voor Onderzoek der Zee)

U kunt het volledige rapport onder aan deze pagina vinden. Voor de toegankelijkheid hebben we het rapport in 8 onderdelen (PDF's) verdeeld. Bij elk onderdeel wordt de grootte vermeld.

De Zuiderzeevisscherij gaat achteruit door het visschen met kuilnetten

Als voornaamste oorzaak voor dezen achteruitgang werd door de adressanten tamelijk wel eenstemmig het visschen met kuilnetten aangegeven, waardoor groote hoeveelheden jonge, voor de menschelijke consumptie ongeschikte visch worden gevangen.
Als middelen om de hierdoor berokkende schade te weren werden aangegeven : verbod of althans beperking van het visschen met kuilnetten, het voorschrijven van bepaalde maaswijdten voor de netten, vergrooting der minimummaten welke op de meest bedreigde visschen zijn vastgesteld en verbod van den aanvoer van ondermaatsche visch.
In een praeadvies aan het College voor de Zeevisscherijen (Verslag van den Staat der Nederlandsche Zeevisscherijen over 1904) heb ik omtrent enkele der bovenbedoelde, in principe alle gelijkluidende adressen mijn zienswijze uiteengezet en op grond daarvan aan het College in overweging gegeven, den Minister voor te stellen mij te machtigen tot het instellen van een hernieuwd onderzoek omtrent de visscherij op de Zuiderzee, teneinde op grond van eigen waarneming in aansluiting aan het nu reeds vele jaren geleden gepubliceerde Rapport van dr. Hoek (Rapport over de Visscherij in de Zuiderzee. Verst. Ned. Zeev. 1889, Bijlage III) de Regeering omtrent den tegenwoordigen staat der Zuiderzeevisscherij te kunnen voorlichten.
Het College kon zich met mijn advies vereenigen en in het eind van Mei 1905 werd na verkregen machtiging van den Minister met bedoeld onderzoek begonnen.

Het rapport verschijnt in 1907

Het onderhavige rapport bevat de uitkomsten van dit onderzoek, dat in 1906 werd voortgezet en voor zooveel de waarnemingen ter zee betreft in Oktober van laatstgenoemd jaar werd afgesloten. Volledigheidshalve zijn ook een reeks waarnemingen welke reeds van te voren, in Maart 1905, met behulp van het Recherchevaartuig 'Zeemeeuw" konden worden verricht opgenomen, terwijl, waar zulks noodig was, ook van andere, buiten het eigenlijke Zuiderzeeonderzoek verrichte waarnemingen partij is getrokken.
Over den gang van het onderzoek moge het volgende een plaats vinden.
Geheel doordrongen van de juistheid der reeds in 1889 door Hoek geuite meening, dat statistiek en wetenschappelijk onderzoek van de dieren, die eigenlijk het doel der visscherij uitmaken de eenige grondslagen zijn, op welke, strikt genomen, eenige wettige regeling mag gebaseerd worden 1), heb ik getracht op de eerste plaats na te gaan, wat uit de ter beschikking staande visscherijstatistieken omtrent de geschiedenis sedert het onderzoek in 1888-1889 en de tegenwoordige gesteldheid der Zuiderzeevisscherij kan worden afgeleid.
Dit rapport bevat, evenals indertijd het rapport van Hoek, uitvoerige beschrijvingen van de wijze waarop de visscherij in de verschillende plaatsen aan de Zuiderzee wordt uitgeoefend, van de vischtuigen welke daarbij gebruikt worden, van den aard en den omvang der nevenbedrijven en vooral ook van de ekonomische gesteldheid der visschers, een kostbaar materiaal, wel geschikt, om de huidige beteekenis der visscherij en de daarbij gevolgde methoden te kunnen vergelijken met de te dien opzichte in de dagen van Hoek's onderzoek heerschende toestanden.
Om niet in herhalingen te vervallen en dit rapport niet noodeloos te vergrooten, heb ik mij bij de beschrijving van de wijze, waarop de visscherij wordt uitgeoefend, slechts tot enkele algemeene opmerkingen bepaald en gemeend, wie uitvoeriger dienaangaande ingelicht wenschen te worden, naar beide evengenoemde rapporten te mogen verwijzen.
Daarentegen heb ik het steeds als een leemte beschouwd, dat omtrent de uitoefening der Zuiderzeevisscherij zoo weinig afbeeldingen bestaan. Hoe een kuil er uit ziet, wat een botter is, hoe er gevischt wordt enz. kan, voor wie niet in de gelegenheid zijn, dit door eigen aanschouwing waar te nemen, alleen door goede afbeeldingen worden duidelijk gemaakt. Ik heb daarom getracht, waar ik kon de Zuiderzeevisscherij ook in beeld te brengen en een aantal fotografien aan dit rapport toegevoegd, welke althans de voornaamste visscherijen eenigszins mogen illustreeren.
Begrijpelijkerwijs heb ik getracht ook ten aanzien van de levensgeschiedenis der dieren, die het voorwerp der visscherij uitmaken, zooveel mogelijk statistisch bewijsmateriaal aan te voeren, met andere woorden de gegevens, waar deze er zich ook maar even toe leenden, in cijfers en grafische voorstellingen uitgedrukt. Dit rapport is daardoor rijk geworden aan tabellen en kurven en, moge de leesbaarheid er ook door verloren hebben, het is mijn overtuiging, dat het naast de afbeeldingen voor een goed deel zijn beteekenis ontleent aan de tabellen, waarin het zeer omvangrijke materiaal, dat wij op onze onderzoekingstochten konden bijeenbrengen, voor zooveel het voor het visscherijvraagstuk van belang was te achten, is gecondenseerd.

De omvang van de Zuiderzeevisschersvloot van 15 visserplaatsen aan/in de Zuiderzee

Omtrent de sterkte der Zuiderzeevisschersvloot bevat het door het College voor de Zeevisscherijen uitgegeven „Verslag van den Staat der Nederlandsche Zeevisscherijen" jaarlijks opgaven. Er is intusschen in de laatste jaren door het College zelf op gewezen, dat de absolute nauwkeurigheid en de betrouwbaarheid der cijfers betreffende de zeevisschersvloot nog al wat te wenschen overlaten. 2) Meer in het bijzonder voor de Zuiderzee is voorts door de boven reeds genoemde, vanwege de Zuiderzee-Vereeniging ingestelde Commissie tot onderzoek der Zuiderzeevisscherij aangetoond, dat voor een groot aantal gemeenten de officieele opgaven betreffende de sterkte der vloot dermate van den door haar gevonden toestand afweken, dat het op zijn minst genomen onvoorzichtig zoude zijn, afgaande op de cijfers welke in den loop der jaren in de bovenbedoelde Verslagen van het College voor de Zeevisscherijen zijn gepubliceerd, gevolgtrekkingen te maken omtrent de uitbreiding of inkrimping der Zuiderzeevloot.
Teneinde de grootst mogelijke zekerheid te verkrijgen omtrent de sterkte der vloot en den daarmede samenhangende omvang van het bedrijf, althans voor zoover de gemeenten betreft, die verreweg het belangrijkste kontingent in de Zuiderzeevloot leveren, heb ik getracht een zooveel mogelijk gedetailleerde opgave omtrent de samenstelling dier vloot te verkrijgen. Het resultaat dezer enquête is neergelegd in de lijsten, welke als Bijlage II aan dit rapport zijn toegevoegd.
Men vindt daar, hoe op 1 Januari 1907 de vloot was samengesteld in de navolgende plaatsen (in alphabetische volgorde): Bunschoten, Durgerdam, Elburg, Enkhuizen, Harderwijk, Hoorn, Huizen, Kampen, Lemmer, Marken, Medemblik, Monnikendam, Urk, Volendam en Vollenhove.
Ik heb mij er niet toe bepaald, op te geven, uit hoeveel stuks van elk soort van vaartuigen de vloot van elke gemeente is samengesteld, maar heb getracht lijsten te verzamelen, waarop elk der vaartuigen individueel wordt vermeld met zijn eigen nummer, en, zoo het er een heeft, zijn eigen naam. Voorts zijn vermeld de naam van den schipper en den eigenaar, en de inhoud van het vaartuig in tonnen (kubieke meters). Dan heb ik, voor zooveel dit mogelijk was, voor elk vaartuig opgeteekend niet welk vischtuig er mede in de Zuiderzee gevischt wordt en eindelijk, of het ook aan de visscherij op de Noordzee deelneemt.
Op deze wijze is een analytisch overzicht der tegenwoordige Zuidervloot verkregen, dat naar ik meen vrij volledig en bruikbaar is. Daar ook de nummers vermeld zijn, welke niet aan eenig vaartuig toegewezen en dus vakant („blind") zijn, blijkt de wanverhouding tusschen het aantal vaartuigen en het aantal nummers, die in sommige gemeenten bestaat.
Volledigheidshalve moge hieraan nog worden toegevoegd, dat de opgaven waaruit deze lijsten zijn samengesteld mij in het algemeen niet door of vanwege de betrekkelijke gemeentebesturen zijn verstrekt. Voor het overige heb ik mij om voorlichting gewend tot die personen, welke voor het meerendeel sinds vele, vele jaren dagelijks met de visschers en de vaartuigen hunner gemeente in aanraking komen : de statistiekverzamelaars in de verschillende aanvoerplaatsen, welke voor een goed deel zelf haven- of marktmeester zijn. Zij kennen niet alleen eiken schipper en elk vaartuig, maar weten in den regel ook precies te vertellen, met welk vischtuig elk pleegt te visschen. In gevallen, waarin omtrent dit laatste punt onzekerheid heerschte, waren ten slotte door eigen onderzoek ter plaatse meestal de gewenschte gegevens te verkrijgen.
Zoo kunnen dan deze lijsten tevens dienen als voorbeeld, hoc ik mij voorstel, dat een register van visschersvaartuigen is bij te houden, met dit onderscheid echter, dat ik in plaats van alle vaartuigen op een lijst geschreven, elk vaartuig, volgens het systeem van een kaartkatalogus („Zettelkatalog"), op een afzonderlijk karton vermeld zoude willen zien, hetgeen bij het in orde brengen, rangschikken, bijhouden en raadplegen van zoodanige registers een groot gemak oplevert.
Intusschen is het (dit is o. m. door de Commissie der Zuiderzee-Vereeniging in het licht gesteld) zelfs met een zoo volledige opgave van het aantal vaartuigen, onmogelijk een juist beeld te geven van den omvang waarin nu de visscherij wordt uitgeoefend, daar ten eerste de aard der vaartuigen zoo uiteenloopt en in de tweede plaats de tijd gedurende welke elk vaartuig aan de visscherij deelneemt, niet te berekenen is.
Een deel der vaartuigen toch, de vletten, booten, jollen, gondels, sloepen en dergelijke kleinere van 3 á 4 ton inhoud, worden in hoofdzaak als hulpvaartuig bij de visscherij met grootere schepen gebezigd en oefenen slechts zelden zelfstandig het bedrijf uit.
De kern der visschersvloot bestaat uit grootere vaartuigen van 20 tot 30 en meer ton (botters, blazers, schokkers) en kleinere van 5 tot 15 ton ongeveer, welke deels naar hetzelfde type gebouwd zijn, deels daarvan afwijken. Dit zijn de aken, punters, pluiten, bonzen en hoe zij verder mogen heeten. Eindelijk zijn er vaartuigen als tjalken, pramen en dergelijke, die, evenals sommige van de kleinere vaartuigen, alleen in de ansjovisteelt ter visscherij varen.
Door al deze ongelijkwaardige grootheden bij elkaar op te tellen verkrijgt men een eindcijfers, dat begrijpelijkerwijs niet als maatstaf voor de bevissching kan dienen. Te minder, omdat, gelijk wij zooeven reeds in een enkel voorbeeld zagen, slecht een deel der vaartuigen regelmatig de Zuiderzee bevischt. Sommige nemen slechts aan enkele visscherijen deel en liggen het overige deel van het jaar stil, andere visschen gedurende zekeren tijd van het jaar elders, op de Noordzee of in het binnenwater.
Het is mij clan ook onmogelijk gebleken, met zekerheid uit te maken, of men ten aan zien van het aantal vaartuigen dat jaarlijks aan de visscherij deelneemt, in vergelijking van twintig jaar geleden, al dan niet van een intensievere bevissching mag spreken, of, om de zoo juiste terminologie van de Zuiderzeecommissie te gebruiken, het aantal bedrijven is af- of toegenomen. Hetzelfde geldt voor het aantal visschers.
Het schijnt mij intusschen voor ons doel volkomen voldoende, om hieromtrent ten naaste bij eenige zekerheid te hebben en deze wordt in mijn oog verkregen, door afzonderlijk te beschouwen het aantal vaartuigen van het soort dat dan toch in de eerste plaats als eigenlijke Zuiderzeevisschersvaartuigen in aanmerking komt, de vaartuigen die gelijk ik boven reeds zeide, de kern der vloot uitmaken.
Wij kunnen er dr. Hoek niet dankbaar genoeg voor zijn, dat hij ons in Bijlage B van zijn rapport een zoo uitvoerig overzicht over de samenstelling der Zuiderzeevloot in 1889 heeft gegeven : met deze gegevens als uitgangspunt en de in de bij het onderhavige rapport gevoegde Bijlage II ben ik er in geslaagd een overzicht samen te stellen (tabel IV) dat ons in staat stelt althans over de gesteldheid van het belangrijkste deel der vloot in de beide jaren een oordeel te vormen. Wij zien uit deze tabel, dat het aantal belangrijker vaartuigen, dat in de voornaamste Zuiderzeehavens thuis behoort in 1889 grooter was dan in 1907.

Overzicht van de Lemster vissersvloot op 1 januari 1907 (Rapport Redeke)

Terug naar vorige pagina