Een 'nieuw' achteronder voor de hektjalk 'De Vier Gebroeders'
Artikel in "Het Peperhuis" - Vereniging Vrienden van het Zuiderzeemuseum Jaarboek 2021 - Samenstelling Kees Hendriks

Een van de meest bijzondere schepen in de collectie van het Zuiderzeemuseum betreft de hektjalk 'De Vier gebroeders' (ZZM 003137). Het schip uit 1887 is een van de twee originele ijzeren hektjalken die er in Nederland nog te vinden zijn. Historische schepen vragen veel onderhoud wat soms zodanig ingrijpend is dat het interieur moet wijken voor het behoud van het schip. Groot onderhoud aan het schip eind jaren zeventig en begin jaren tachtig noodzaakte de verwijdering van de schippersverblijven in het voor- en achteronder. In het voorjaar van 2021 is gestart met de restauratie van het woonverblijf van de schippersfamilie, het achteronder. In 2022 zal het schip, met gerestaureerd en ingericht achteronder, weer te bewonderen zijn in de Markerhaven van het buitenmuseum.

De hektjalk
De hektjalk is een ijzeren schip, met houten berghouten, met een puntig oplopend bouwsel op het achterschip, de statie of hek, waardoor de helmstok steekt. De zwaai die de helmstok kan maken is beperkter dan bij een gewone tjalk, waarbij de helmstok over het boord heen draait. Vandaar de naam `draaioverboord'. De onderzijde van de driehoekige opening in het boord wordt gevormd door de hekbalk, die horizontaal op de achtersteven ligt, vandaar de naam: Hektjalk. Overigens wordt statietjalk ook gebruikt. 'De Vier Gebroeders' is gebouwd door Ruijtenberg in Waspik, nog op de ouderwetse manier: op het oog, zonder tekening. Het is een rond schip met een breed plat vlak en een steile steven, steiler dan bij Friesche tjalken. Het schip heeft een draagvermogen van maar liefst 110 ton, is bijna 21 meter lang en 5 meter breed.
De hektjalk in houten uitvoering was, met haar familieleden de Zeeuwse poon, de Hoornse kaag en de Zuid-Hollandse schuit, het meest gangbare type binnenschip in de 17' en 18e eeuw. Ook in de 19' eeuw waren er nog heel wat in de vaart, maar na 1850 werd dit karakteristieke schip meer en meer verdrongen door de gewone tjalk en raakte het in de vergetelheid. In een ijzeren uitvoering zijn er slechts drie hektjalken gebouwd.

De hektjalk 'De Vier Gebroeders' heeft aanvankelijk aan de Rijnvaart deelgenomen. Hij vervoerde aardappelen, zand, stenen, koeienhuiden e.d.. Later vervoerde het schip vooral suikerbieten op de Zuid-Hollandse en Zeeuwse stromen, maar er werden ook reizen over de Zuiderzee en de Zaan gemaakt. Vlak voor de oorlog is het schip buiten gebruik gekomen. In zijn laatste bedrijfsjaren deed het dienst als woonschip, totdat het in 1951 door het museum werd verworven. Het schip, een snelle zeiler, is nooit gemotoriseerd. Door het museum is het schip naar oude gegevens opnieuw voorzien van mast en rondhouten. Het oude tuig was in depot aanwezig.
In 1979 was het schip er zo slecht aan toe dat het naar Zwartsluis gesleept moest worden om van een nieuw vlak te worden voorzien. Dat gebeurde op originele wijze, d.w.z. geklonken. De restauratie is afgemaakt op de werf Vermeulen in Broekerhaven. Vervolgens is het gestraald en gecoat in Appingedam en daarna geschilderd op de werf Stofberg in Enkhuizen.
Sinds de jaren tachtig ligt het schip in het buitenmuseum naast de botters, Wieringer aken en de boeierpraam. In de nabijheid van de hektjalk ligt vaak een zogenaamde opduwer. In de periode 1900-1930 waarin de motorisering van de schepen in de binnenvaart vorm kreeg, maakten schippers nog vaak gebruik van ingehuurde stuwkracht. Aparte bootjes, zoals de opduwers, vervulden zo'n rol, vooral bij slecht te bezeilen stukken of als de haven met tegenwind verlaten moest worden.
Uit het Peperhuis, 1e serie (dec 1955) nr. 10, pag. 157-170: De vloot der verlorenen, illustraties Anton Pieck
De collectie van beurt- en vrachtschepen is minder gevarieerd. Het kostbaarste bezit is de hektjalk De Vier Gebroeders, gebouwd in 1890, de allerlaatste van dit type, die nog in Nederland kon worden gevonden. terwijl toch de hek- of staatsietjalk figureert op alle oude schilderijen van het vaderlandse water. De houten hektjalk is reeds lang uitgestorven, het voor het museum verworven exemplaar is van ijzer. De hektjalk, welk type als vrachtschip eeuwenlang overal in zwang is geweest. ontleent haar naam aan het "hek.., het hoog oplopend boord aan de achterzijde, waarbij de helmstok door een driehoekige opening steekt, het "hennegat", en dus minder ver kan uitzwaaien dan bij de Fries-Groningse tjalk. die thans algemeen in gebruik'" is, met "draaioverboordroer".

Leven op de hektjalk
Berend van de Breevaart (geboren rond 1890) voer vanaf begin twintigste eeuw voor de heer Schilleman de Vos uit Tiengemeten. Later heeft Berend de hektjalk overgenomen. Hij voer op het schip met zijn vrouw, negen kinderen en een knecht. In het begin was Berend een `wilde-vaarter'. Hij vervoerde losse vrachten landbouwproducten, maar ook stenen, zand en koeienhuiden. Alles wat maar als lading verkrijgbaar was. Later ging hij voor de najaarsperiode een contract aan met de suikerfabriek te Puttershoek. Hij vond het werken voor de suikerfabriek niet prettig omdat het contract hem verplichtte de vracht precies op tijd af te leveren. Bij te late levering kreeg je een boete. Doordat hij een zeilschip had was hij vaak in het nadeel vergeleken met collega schippers met een motorschip, die de vaartijd beter konden plannen. Hij heeft tot aan het begin van de oorlog voor de suikerfabriek gewerkt. Buiten de bietenperiode regelde hij zijn vrachten meestal zelf.
De bemanning, vrouw en kinderen plus knecht, sliepen aan boord tijdens het seizoen. In de winterperiode niet, want Berend bezat ook nog een huis op de wal. Ze sliepen in het vooronder en in de `zomertent', vlak voor het roefje. Deze ruimte onder de luikenkap werd alleen in de zomer benut. In het roefje werd het eten klaargemaakt en daar in de buurt werd ook gegeten. Het achteronder had wel slaapplaatsen maar werd vooral benut als woonruimte.
De kinderen gingen tot hun twaalfde jaar naar de Schippersschool in Rotterdam. Dat was ook de reden dat Berend zo veel mogelijk vrachten in de omgeving van Rotterdam probeerde te krijgen. Soms lukte dit niet. Wanneer hij bijvoorbeeld een vracht naar de Zaanstreek had dan waren de kinderen geruime tijd op zichzelf aangewezen. Vrachten naar de oostkust van de Zuiderzee werden niet ondernomen omdat de vaart over de Zuiderzee te veel risico's met zich mee bracht. Wanneer de kinderen aan boord waren hielpen, zeker de jongens, met allerlei klussen. Vanaf de oorlogsjaren is het schip als woonschip gebruikt en kreeg het in Puttershoek zijn ligplaats.

Het achteronder
Bij verwerving was het schip ingericht met een originele roef, een voor-en een achteronder. Tijdens het grote onderhoud begin jaren tachtig moesten voor- en achteronder helaas wijken. Foto's van de originele situatie zijn gemaakt en de restanten zijn opgeslagen in depot waar ze veertig jaar zijn bewaard.
Om een restauratie mogelijk te maken is allereerst op basis van de foto's, de restanten en een opmeting in het schip een goede tekening van het achteronder vervaardigd. De werf van Ivor Klink uit Workum met Pim ten Have voor het fijne restauratietimmerwerk, tekende voor de uitvoering. In de restauratie is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van het oorspronkelijke interieur. Van het materiaal dat er nog resteerde kon circa 60% worden hergebruikt. Heel veel onderdelen ontbraken, maar door wat er wel nog beschikbaar was (zoals een paneeldeur, de raampjes met het kozijn, delen van de kastfronten, de vensterbank en een paneel direct ernaast) konden maatvoering, profilering en verbindingen op de originele wijze worden uitgevoerd.

Dit komt bijvoorbeeld goed tot uitdrukking in de twee Biedermeier kastfronten die als 'losse' onderdelen in het interieur waren geplaatst. Bijzonder hierbij is dat restauratietimmerman Pim ten Have in het werk kon vaststellen dat de twee kasten, die het museum altijd als ingepaste meubels heeft beschouwd, feitelijk in het oorspronkelijke interieur helemaal geen aparte meubelstukken waren, maar tegelijk met en door dezelfde vakman als fronten zijn geplaatst met alle andere betimmering. De profielen, de zorg voor en uitvoering van de details verraden dezelfde ambachtelijk hand.
Het materiaal dat te hergebruiken was, is ook weer op dezelfde wijze in het gerestaureerde interieur teruggeplaatst. Omdat werkelijk alles in het schip rond loopt of in een hoek staat heeft de restauratietimmerman zich bijzonder kunnen uitleven. "Het was een fantastische klus. Omdat er geen gebruiksconcessies nodig waren kon ik alle details volledig baseren op de originele inrichting en de restauratie historisch correct uitvoeren."
Om toekomstig groot onderhoud mogelijk te houden is op een aantal plekken de nieuwe betimmering uitneembaar gemaakt zodat inspecties en reparaties van spanten en scheepshuid uitvoerbaar blijven. Waarschijnlijk was dit ook bij de originele inrichting het geval.

Het achteronder is te bereiken via een steile trap vanuit de roef. Links en rechts van het smalle trapgat bevinden zich bedsteden die aan de ruimzijde van een aftimmering zijn voorzien. Naast de bedsteden bevinden zich smalle hangkasten met kapstokhaken. Aan bak- en stuurboordzijde staan vervolgens de Biedermeier kast(front)en, met aan bakboordzijde een kast met leg-planken en aan stuurboordzijde een secretaire met twee laden en daaronder een klep met daarachter een interieur om de scheepsadministratie goed te kunnen opbergen. Aan beide zijden zijn vervolgens nog dubbele kastjes met legplanken te vinden en het geheel wordt afgesloten met een zitbank tegen de achtersteven, die onder de twee ramen is geplaatst. Voor het schilderwerk zal restauratieschilder Lolle Schakel zorgdragen. De eikenhouten Biedermeier kasten worden gebeitst en in de gekookte lijnolie gezet. De andere kasten, de zitbank en de zoldering zullen worden 'gehout' (Houten is een schildertechniek waarbij de structuur en kleur van houtsoorten met verf worden nagebootst). De vloer krijgt een ossenbloedrode kleur en interieurs van de kasten zullen in het grijsblauw worden uitgevoerd. De kleuren zijn gebaseerd op de originele inrichting, waarbij het grijsblauw in de interieurrestanten eerder groen oogde, maar Lolle hier eenvoudig over wist te melden dat de blauwe ondergrond ingesmeerd was met lijnolie, die in de loop der tijd was vergeeld, met een groene uitstraling tot gevolg. Blauw wordt het dus.
De roef zal weer worden ingericht op simpele wijze, met een tafel, enkele stoelen, een kacheltje en een olielamp. Ook het achteronder zal passend worden ingericht, al kan er vanwege de zeer krappe ruimte niet heel veel meer geplaatst worden dan een hanglamp. Zo zal de hektjalk bij de start van het seizoen 2022 weer in volle glorie schitteren en kunnen bezoekers zich nog meer inleven in een schippersleven met een groot gezin op enkele vierkante meters.


