't Ros Beyaert

't Ros Beyaert Niet actief

Dit schip heeft een plaquette van de SSRP aan boord van een eerdere inschrijving, maar staat nu "geregistreerd" in Categorie X in het Stamboek en wordt dus gekenmerkt als 'Inactief'. Schip en eigenaar zijn op dit moment NIET "actief" aangesloten bij de SSRP als Behoudsorganisatie. De huidige eigenaar is (nog) niet in onze administratie opgenomen. Deelname aan Evenementen waarbij de eis wordt gesteld, dat het schip en de eigenaar zijn aangesloten bij dezelfde Behoudsorganisatie als onderdeel van de FVEN, is vanuit de SSRP daarom NIET mogelijk.

Dit betekent dat het schip nog onderdeel is van de Aanmeldingsprocedure (her-inschrijving) of, en dat geldt voor de meeste schepen, de eigenaar heeft het schip niet her-aangemeld en betaalt dus ook geen jaarlijkse bijdrage aan de SSRP voor Inschrijving in het Stamboek. Eventueel vermelde gegevens van schip en oud-eigenaren dateren meestal uit de periode van eerdere 'actieve' Inschrijvingen en zijn waarschijnlijk niet volledig en mogelijk niet correct. Voor dit schip kan, omdat het niet aantoonbaar voldoet aan de Criteria van de SSRP, geen Meetbrief door de KNWV worden afgegeven.
Vanwege de doelstelling van de SSRP om alle historie van de in het Stamboek opgenomen schepen vast te leggen, worden in de Schepenlijst wel de in het stamboekarchief beschikbare gegevens van dit ooit geregistreerde schip en summiere gegevens van de (oud-)eigenaren getoond.
Heeft u informatie over dit schip of bent u eigenaar en wilt u het graag weer 'activeren'? Laat het ons weten!

Dr. Ir. J. Vermeer schrijft in zijn boek "De Boeier" het volgende over ''t Ros Beyaert':
De historie van deze in 1911 gebouwde stalen boeier is in jaargang 1988 van het tijdschrift "Spiegel der Zeilvaart" zeer uitvoerig beschreven door de huidige eigenaar de heer Ph.H. Trooster te Zwolle. Het navolgende is voor het grootste gedeelte een samenvatting van dat verhaal.
De Boeier 't Ros beyaert is gebouwd als werkschip voor de dienstkring Zwartsluis van Rijkswaterstaat op de werf van Cornelis Appelo in Zwartsluis. De bouw stond onder toezicht van Kasper Kombrink, toentertijd lichtwachter op het lichthuis Kraggenburg aan de monding van het Zwolse Diep. In het jaar dat het schip van stapel liep verhuisde Kombrink naar het lichthuis De Ketting *) bij Genemuiden aan de mond van het Zwarte Water. 

Het nieuwe schip stond hem ten dienste bij de verzorging van de bakens en lichtopstanden langs het Zwolse Diep, de bevaarbare geul die vanaf de Zuiderzee toegang gaf tot het Zwarte Water met de handelssteden Genemuiden, Hasselt en Zwolle. Wekelijks moest het licht op Kraggenburg verzorgd worden, weer of geen weer. Oorspronkelijk had het schip geen roef, maar was vanaf de mast tot het achterdekje geheel open, gemakkelijk voor een vlotte bediening van het tuig en ruimte voor het vervoer van materialen. Tientallen jaren later deden nog eerbiedige verhalen de ronde over Kombrink, de man die ... met alle weer en allennig met dat ding gewurden kon.

Lichthuis Kraggenburg

*) Het lichthuis Kraggenburg bestaat heden nog. Enige mensen ijveren ervoor dat het als monument wordt bewaard. De naam De Ketting herinnert aan de tol die ter plaatse van 1843 tot 1875 door middel van een kettingversperring van alle passerende schippers werd afgedwongen door de maatschappij tot exploitatie van het Zwolse Diep.

Eigenschappen

Plaquette nummer:2038 Zeil nummer:
Categorie:X Tekening nummer:
Type:Boeier

Bouw

Bouwjaar:1911 Ontwerper:C. Appelo
Werf:C. Appelo Werf plaats:Zwartsluis
Motor:Inbouw Motor type:
Materiaal romp:Staal Materiaal kajuit:Eikenhout
Materiaal zeil:Katoen
Onderwaterschip: Kiel:

Afmetingen

Lengte stevens:7,85 m Breedte berghout:2,65 m
Diepgang:0,55 m Masthoogte water:10,00 m
Oppervlakte grootzeil:25,00 m2 Oppervlakte fok:10,00 m2
Oppervlakte botterfok:0,00 m2 Oppervlakte kluiver:0,00 m2
Oppervlakte totaal:35,00 m2 Oppervlakte overig:0,00 m2

Tot nu toe bekende eigenaren en namen van het schip

1911 – 1948 Rijkswaterstaat Zwartsluis, Zwartsluis ( NN)
1948 – 1950 A.J. Brouwer, M. Hendriksen, Ph.H. en H.J. Trooster, Zwolle ( 't Ros Beyaert)
1950 – 2011 Ph.H. Trooster ( 't Ros Beyaert)
2011 – onbekend G.W. Ferf, Hasselt ( 't Ros Beyaert)

Geschiedenis

1988

1988

1988: Spiegel der Zeilvaart in 1988: Het bewogen bestaan van de Boeier ''t Ros Beyaert'

Ph. H. Trooster uit Zwolle beschrijft in 1988 in 5 afleveringen in de Spiegel de ervaringen met zijn Boeier ''t Ros Beyaert':
Toen ik het verhaal van schipper Sijbranda over de vaart op het Zwolse diep en onder Schokland las, waarin de Kraggenburg en de haven van Emmeloord op Schokland een rol speelden, herkende ik daarin veel wat verband houdt met het scheepje waarop ik sinds 1948 zeil onder de naam „'t Ros Beyaert", met Zwolle als domicilie. Die herkenning wordt nog onderstreept door het noemen van de familie Smit te Emmeloord en de naam Kombrink. Maar laat ik bij het begin beginnen dan heeft mijn schrijven wellicht nog kans een verhaal te worden.

De Boeier komt in Zwolle

Hoe kwam die boeier in Zwolle terecht en uitgerekend bij ons voor de deur? De bakenmeester te Zwolle, Eppe Kolk, een bedachtzaam en goedmoedig man van niet geringe omvang en orthodoxe inborst, vervulde zijn plichten met een ijzeren roeivlet waarop ten gerieve van de opvarenden een bescheiden onderkomen was gebouwd, nadat de riemen waren vervangen door een Johnson achterboordmotortje. Van deze motor bleken enige onderdelen in 1942 zodanig te zijn versleten dat ze aan vervanging toe waren en die vervanging was onmogelijk: de onderdelen waren niet meer voorradig. Goede raad was duur maar toch ook weer niet zo heel erg duur want men herinnerde zich de opgelegde boeier te Genemuiden en vroeg de ingenieur of die in Zwolle gestationeerd kon worden ten behoeve van de dienst op het Zwarte Water. Dat verzoek werd ingewilligd en de boeier werd opgehaald: Bakenmeester Kolk, Henk Brouwer en Wicher Akse vormden de bemanning. Aangezien onze werf een steiger had welke uitermate geschikt was om de boeier af te meren en de rechterhand van Kolk, Henk Brouwer, daar stijf naast woonde, lag het voor de hand dat mijn vader werd gevraagd om daar in toe te stemmen. Bovendien was dit de laatste mogelijkheid vóór de stad om met staande mast te verblijven.
De verhouding met de bakenmeester was om meer dan een reden zeer goed, de knecht Brouwer was de zoon van onze buurman en de familie Akse was ons welbekend, zodat de toestemming van harte werd gegeven. Wij waren toen jongens van ruim twintig jaar, het verlies van ons zeiltuig was alom bekend en de vraag om de boeier eens 'n weekend te mogen gebruiken was dus heel verklaarbaar. De orthodoxie van de bakenmeester beperkte zich tot zijn eigen overtuiging zodat de zondag geen bezwaar werd. Bovendien was Kolk, als rechtgeaarde bedachtzame, een sigarenliefhebber...

Een waakzaam schip

Wij hebben het schip toen leren kennen als een zeer betrouwbaar, wendbaar en waakzaam vaartuig met afmetingen die ons kunnen niet te boven gingen en toch het schip tot een thuis maakten. De maten: lang over de stevens 785 cm, breed 265 cm en hol 90 cm. De mast 970 cm vanuit het dek, 10 meter boven de waterspiegel. Het scheepje draagt 35 m2 doek in grootzeil en fok. Het grootzeil loopt over één val en hangt aan een gebogen gaffel. Oorspronkelijk liep het genopte voordek tot de mast en was het schip achter de mast geheel open tot de achterplecht. Je kon zo-doende vanaf het roer ongehinderd naar de valklampen lopen. De zwaarden zijn 220 x 110 cm met zwaar ijzerbeslag, juist geschikt om op ondiep water te gebruiken. De spantjes liggen op 23 cm van elkaar en garanderen dus een sterk schip. Dat het nog een geheel geklonken schip is behoef ik eigenlijk niet te vermelden. Je krijgt wel bewondering voor de manier waarop men vroeger die klinkerij bij allerlei constructies kon hanteren en vooral op een scheepje van zo kleine afmetingen, dat is ons bij een onlangs gepleegde restauratie heel duidelijk geworden. Het gehele schip en de tuigage duidde op eenmansbediening, eenvoud, degelijkheid en geschikt om mee te werken in het Zwolse diep, half en half buitenwater, kribben en bakens die onderhoud en aandacht vroegen.

Een ruil die niet doorging

De bakenmeester en zijn trouwe hulpen hadden in de lange koude winter van 1946 een flinke vlet op de kop getikt, waarin zij de motor bouwden van een der eerste vrachtauto's die in Zwolle liepen nl. van een „Horch", uiteraard zwaar en groot, afkomstig van de Vloerzeilfabriek De Vogel van Calcar & Co. De opzet was dat wij de vlet aan de Rijkswaterstaat in ruil zouden aanbieden voor de boeier en dan waren er drie gered: de Rijkswaterstaat had weer een motorboot, wij hadden de boeier, en Kolk c.s. hadden middels de opbrengst van de motorboot een aardige bijverdienste. Helaas, de Scheepvaartinspectie keurde zowel vlet als motor af zodat van de drie er twee in zak en as zaten. Tenslotte is de vlet met motor toch nog tegen een redelijke prijs verkocht zodat daar geen schade op werd geleden, maar wij zaten wel zonder boeier! Wij hebben ons toen tot de ingenieur gewend met het verhaal dat wij, en dat was op dat moment een beetje waar, nu met een oningeruilde en afgekeurde vlet zaten en zonder boeier. Wij hadden altijd ligplaats verschaft, wij hadden de boel opgeborgen en wij meenden dat op grond daarvan enige medewerking zou kunnen worden gevraagd. Het slot van het liedje was dat de ontvanger van Domeinen het scheepje heeft laten taxeren door dhr. Cor van der Velden van de gelijknamige scheepswerf te Zwolle en dat wij voor een prijs van f 2010,- eigenaar werden van de felbegeerde boeier.

Eindelijk eigenaar

De aanschaf geschiedde met vier man, zodat ieder f 502,50 moest inbrengen. Het tuig was geheel versleten alsmede het lopende want. De zwaarden hebben na uitgestukt te zijn, nog tot 1955 dienst gedaan, toen heeft Jan Kiers te Hasselt een paar nieuwe gemaakt. Aan dat viermanschap is ook de naam te danken die wij het schip hebben toegedacht: „'t Ros Beyaert" en niet alleen omdat Reynout en z'n broers: Allard, Ritsart, Writsart als de vier Haymonskindren op 't Ros Beyaert reden, maar ook omdat dat edele dier zich pas aan de verdrinkingsdood gewonnen gaf toen Karel de Grote aan Reynout beval zich om te draaien toen het paard, met molenstenen verzwaard, als straf tegen Reynout van Karel de Grote, bij Bingen zou worden verdronken: zolang zijn heer naar hem keek bleef het dier vechten, toen Reynout zich op bevel van Karel de Grote omdraaide zonk het weg...
Intussen hoorden wij van schippers wel de namen Kombrink en ook wel Klaver maar wie achter die namen schuil gingen interesseerde ons toendertijd minder, dan de lofuitingen die op het scheepje werden uitgebracht. Waar wij ook kwamen aan de Oostkust van de Zuiderzee, telkens kwamen er visserlui of schippers bij het scheepje met de vraag: „Is dat niet de boeier van de Ketting?' En dan verder „Deur is wat met gezeild, in alle weer en allenig kon die vent d'r mee gewurden!" Kampen, Elburg, Vollenhove, Lemmer en Staveren en zelfs in Enkhuizen hoorden wij die geluiden.
Intussen was het schip dus in 1948 ons eigendom geworden maar al spoedig kwam er verandering in de samenstelling van de maatschap der eigenaren: de ene verhuisde te ver weg, de ander kreeg verkering met een meisje wat meer van bos hield dan van water en zo kwam ondergetekende zo langzamerhand alleen in het bezit.

Een echte kajuit

In de jaren dat bakenmeester Kolk er mee voer was er op het voordek een roefje gebouwd onder het vooronder zodat men er wat bekwamer kon zitten. Dat is zo gebleven tot 1955. Toen kondigde zich de eerste nakomeling aan en mijn vrouw en ik besloten om de roef van het voordek te slopen en een echte roef achter de mast te bouwen. We hadden de modelspanten in de huiskamer opgesteld en 't tafelkleed d'r over om de welving goed te laten uitkomen. Toen dat wat leek, heeft Menzo van Raalte in Zwolle het ijzerwerk gemaakt: het voordek weer in originele staat gebracht, de mastkoker opgetrokken, een luik voor de mastvoet aangebracht en tenslotte twee gangboorden tot half „'t ruim" en daarop de stijlen waaraan wij onze hardboard dwarsspanten konden bevestigen. Op die manier konden we die spanten langs de stijlen nog op en neer bewegen en konden we de verhoudingen rustig bezien. Een dekkleedje over de spanten gespannen verving nu het tafelkleed en een emmer water erover liet zien of alles goed afliep. Toen dat alles de toets der kritiek over een afstand van 30 tot 40 meter over 't water bekeken kon doorstaan, zijn de ijzeren spanten het boardmodel komen vervangen. Het eiken houtwerk en het grenen roefdak zijn er door Jan Kiers in Hasselt op aangebracht. We hadden een onderkomen!

Nieuwe watersporters

Het zeilen was voor ons altijd een spel. Een spel van nadoen, van je redden met je scheepje, de wind, je vaarboom en zelfs nog je trek- of jaaglijn. Toen een twintigtal jaren geleden de welvaart iedereen in staat stelde om een achterboordmotor aan te schaffen of een motor in te bouwen, kregen wij bomend door een luwte vaak de deelnemende vraag of de motor stuk was. We hebben ook beleefd dat wij kruisend in de wind van Sloten naar het meer, ingehaald werden door een middenvaarwater houdend motorvaartuig wat ons in het passeren toeriep: ,,lumme mutte niet zo hen en weer faare, jummie mutte rechtuut gaan!" Je hebt ook een reusachtige verandering gezien in de mensen en de schepen die voor hun plezier op het water waren. Waren er aanvankelijk overwegend zeilboten, waarmee veel wedstrijd werd gezeild, langzamerhand werden dat toerzeilers en stormenderhand werd dat aantal ingelopen door motorboten. Van watersport kun je dan ook niet meer spreken zoals je bij het wegverkeer ook niet kunt spreken van autosport. Al zou je daar soms denken voortdurend in een wedstrijd te zitten.

1997

september 1997

september 1997: Spiegel der Zeilvaart: De ziel van het schip ''t Ros Beyaert''

In een vijftal nummers van de Spiegel in 1988 heb ik het verhaal van mijn scheepje "t Ros Beyaert' mogen vertellen. Dat ik een band van betekenis heb met dat scheepje zal dan ook uit die vier artikelen duidelijk zijn. Maar wat is dat voor mij: 'een band hebben met?' Dat is de vraag die gesteld werd in het openingsartikel van Wim de Bruijn in nummer 8 van Spiegel der Zeilvaart 1996. Ik acht dat een goed initiatief, omdat daarbij gevraagd wordt om 'ns even stil te staan bij de werkelijke betekenis van je boot. Daarbij realiseer je je dan ook de plaats van je schip in verhouding tot andere bindingen in je leven zoals een gezin, 'n andere sport, je kennissenkring en je belangstelling in het algemeen voor hetgeen rondom je in de wereld van belang is. Is die verhouding goed of ligt het accent te veel op één aspect?

Voor mij zijn er drie aspecten aan mijn relatie tot mijn schip: mijn persoonlijke binding met het schip, de historische betekenis van het schip en de eerbied voor een product van ambachtelijke toewijding van mensen. Dat laatste is zeker het geval wanneer het gaat om een antiek geklonken schip, in dit geval gebouwd in 1911, met een uitmuntende staat van dienst als Rijksvaartuig op het Zwolse diep tot 1927.

Eerbied voor het vakwerk en de fraaie vorm roepen bij mij een verantwoordelijkheid op voor het instandhouden, terwijl het tezelfdertijd gebruikt wordt overeenkomstig haar aard. Geen museumschip dus. Het heeft voor mij de waarde die men een schilderij toekent boven een foto. In mijn leven heeft het schip gedurende 50 jaar beslag gelegd op veel van mijn tijd, geld gekost aan onderhoud en veel plezier verschaft aan familie en vrienden. Ofschoon wij met veel goede herinneringen terugkijken, doet zich soms de vraag voor of we niet erg eenzijdig bezig waren. Voor de kinderen was het een belemmering om andere sporten in clubverband te beoefenen en voor het hele gezin werd de zeilsport toch wel wat eenzijdig als het gaat om kennis te nemen van meer culturele waarden zowel in ons eigen land als daarbuiten. Daartegen-over staat dan wel de gezamenlijke beleving van de natuur, het ondergaan van spanningen en het dicht-bijeen-zijn. Zo was er na afloop van de vakantie wel verdriet, omdat we nu weer zo ver van elkaar af sliepen!

Tenslotte, het eerste aspect: mijn persoonlijke binding.
Liefde, in de ware betekenis van het woord, heb ik niet voor 'n schip, die bewaar ik voor menselijke relaties. Zorg heb ik, en aandacht, voor het instrument waarmee wind en water worden gebruikt en bestreden tegelijk. Het is zoiets als je lichaam. Daar houd ik niet van, maar zorg er goed voor omdat het mij in staat stelt om te leven. Dit wil zeggen datgene te doen wat nodig is om mens te zijn met uitdagingen, spanningen, ervaring en belevenissen op uiteenlopende gebieden. Een van die gebieden was voor mij de zeilsport die ik bedreef met het instrument dat ik daarvoor gekozen had om zijn vorm, zijn hanteerbaarheid en, in mijn geval, zijn oorspronkelijke aard.

Begin 1998 vaar ik er 50 jaar mee en ben ermee vertrouwd als met mijn armen en benen. Ik heb geen ander instrument nodig om mijn behoefte aan het spel met water en wind te bedrijven. Het hoeft niet sneller te gaan dan vroeger, het hoeft niet aan-gepast te worden aan eisen van moderne jachtbouw. Ik ben er tevreden mee en misschien is dat nog het beste antwoord op de vraag: Hoe is de verhouding tot mijn schip?

Dit briefje zat al lang in mijn tekst-verwerker en dat ik het tenslotte aan jullie opstuur, is het gevolg van het inleidend artikel van Wim de Bruijn in nummer 5 (1997). Hij schrijft daarin dat veel platbodemzeilers lang in hun schip blijven varen en dat zo'n schip daardoor geschiedenis wordt die een toekomstige gebruiker erbij `koopt' of 'krijgt'. Dat hoop ik voor mijn scheepje vurig.

Ph. Trooster, Zwolle

2005

2005

2005: De Boeier ''t Ros Beyaert' in het boek "De Boeier" van Dr. Ir. J. Vermeer

1927: Vervangen door een motorboot en 'vergeten'

In 1927 werd het zeilschip vervangen door een motorboot en werd de boeier opgelegd in het haventje aan De Ketting. Toen in 1942 de bakenmeester in Zwolle de motor van zijn vlet niet meer gerepareerd kon krijgen, herinnerde men zich het in Genemuiden opgelegde zeilschip. Dit werd toen naar Zwolle gehaald om dienst te doen op het Zwarte Water. Het schip kreeg ligplaats aan een steiger van de houthandel gebr. Rosendaal gelegen aan het jaagpad op de dijk langs de westoever van deze rivier. Daar trok het direct de aandacht van een viertal zeilvrienden, onder wie twee zoons van de houthandelaar, de huidige eigenaar Ph. Trooster en zijn broer H.J. Trooster en voorts A.J. Brouwer en M. Hendriksen, allen omstreeks twintig jaar en fervente zeilers. Door een brand in een oude molenschuur hadden zij kort daarvoor het zeiltuig, de rondhouten en de zwaarden van hun tot zeilboot omgebouwde houten roeiboot verspeeld. Na onderhandelingen met bakenmeester Kok mochten zij het schip in de weekends gebruiken. 

1948: In particuliere handen

In 1948, toen Rijkswaterstaat weer de beschikking had over een vlet met motorvermogen, kon het viermanschap de boeier van Domeinen overnemen voor f 2100,-. Het schip kreeg toen de toepasselijke naam "'t Ros Beyaert". De eigenaren maakten grote tochten, waarbij zij vele Zuiderzeehavens bezochten en zelfs een tocht naar Terschelling werd gemaakt. Zoals het echter wel meer gaat in zulke gevallen, viel de maatschap al spoedig uit elkaar en kwam de huidige eigenaar na uitkoop van de anderen in 1950 in het alleenbezit van de boeier en sindsdien is deze al meer dan vijftig jaar zijn eigendom. In de jaren dat het schip bij bakenmeester Kok in gebruik was liet deze op het voordek een roefje aanbrengen, zodat men in het vooronder wat meer ruimte had om te zitten. Dat bleef vooreerst zo nadat het schip was overgenomen door de heer Trooster, maar toen na diens huwelijk kinderen zich aankondigden, werd behoefte gevoeld aan wat meer comfort. In eigen beheer werd achter de mast een eikenhouten kajuit gebouwd tussen de gangboorden, het voordek werd in originele staat teruggebracht met een uitwip voor de mastvoet en de mastkoker verhoogd. Zo ontstond dus een echte boeier in de tegenwoordige zin.

Meer dan 50 jaar eigendom van de familie Trooster (in 2011 61 jaar!)

De boeier werd door de familie Trooster intensief gebruikt, ook in vakanties. Enkele verhalen over tochten, onder andere naar Ameland in de vroege jaren vijftig zijn beschreven in de genoemde publicatie. Langzamerhand echter begon het schip ouderdomsverschijnselen te vertonen. Toen in 1983 door beëindiging van de 125 jaar oude houthandel ruimte in een verlaten loods ter beschikking kwam, werd de gelegenheid te baat genomen om het schip grondig te restaureren. Alle houtwerk werd verwijderd, het casco gezandstraald en waar nodig gerepareerd. Als herboren kwam "'t Ros Beyaert" na deze restauratie weer in de vaart. Het schip is heden nog steeds eigendom van de inmiddels hoogbejaarde heer Trooster te Zwolle.

Technische gegevens

Hoofdafmetingen

  • Lengte over de stevens   7.85 m
  • Grootste breedte over de berghouten   2.65 m
  • Holte op het grootspant   1.30 m
  • Diepgang   0.55 m
  • Zeiloppervlak: grootzeil + fok   35.0 m2
  • Kluiver, c.q. halfwinder   n.a.

Bijzonderheden

  • geen kielbalk
  • rond grootspant
  • zandstrook met brede verloren gang
  • 4 doorlopende huidgangen
  • in de zijden vrij steil staand boeisel
  • houten kajuitopbouw met fraai gewelfd dak
  • geen snijwerk aan de kajuit
  • roer versierd met geblokte rand

Opmerkingen

Slank schip, het boeisel staat vrij steil.

29 juli 2005

29 juli 2005: Brief van de heer Griekler

2016

4 februari 2016

4 februari 2016: Bericht van G.W. Ferf

Sinds 9 september 2011, heb ik de zorg voor ''t Ros Beyaert' van de heer Trooster overgenomen en kan mij de derde eigenaar noemen. 

We zijn zeer geïnteresseerd in uw opmerkingen en/of vragen over dit schip. Stuur ze ons!

Terug naar het overzicht