Werf Cees de Wijn - Oudeschild

De werf werd naar alle waarschijnlijkheid rond 1800 in gebruikt genomen door Anthonie Marcus van Dalen. De werf is altijd een reparatiewerf geweest. Voor nieuwbouw van de grotere schepen was de werf niet geschikt omdat de haven van Oudeschild een getijdenhaven is. Bij stormtij stond de werf een meter onder water en soms meer. Als er dan een half afgebouwd nieuw schip op de helling zou liggen zou dat schip van de helling afgeslagen kunnen worden. De schade zou aanzienlijk zijn en het schip zou waarschijnlijk afgeschreven kunnen worden. 

De aantekeningen van Jan Thomas Zwanenburg, eigenaar van de werf vanaf 1865, laten zien dat men dit wel graag nieuwbouw wilde. Hij heeft ons een aantekenboekje achtergelaten met daarin de maten van een aantal schepen. Werfbazen maten schepen op die ze op de werf voor reparatie kregen, waardoor ze later in staat zouden zijn om deze schepen te bouwen. Dankzij deze gewoonte werden nieuwe ontwikkelingen vrij snel verspreid. Deze Zwanenburg heeft tot 1898 waarna hij de werf heeft overgedaan aan zijn schoonzoons: de broers Cornelis en Theunis de Wijn, waaruit nog twee generaties werfbazen zijn voortgekomen. Cees de Wijn was de laatste werfbaas en stopte er in 1958 mee.

Cees de Wijn

Uit de werf- en hellingboeken, die door Cees de Wijn zijn geschonken aan het Zuiderzeemuseum te Enkhuizen, is te zien dat de werf een prominente plaats in de visserij heeft gehad. Hierin ligt dan ook de reden dat de werf hier gemeld. In de hellingboeken vanaf 1898 tot 1943 en de werfboeken vanaf 1905 tot 1958 staan alle schepen in die de werf hebben bezocht voor reparatie of onderhoud. De schepen worden er met type aanduiding (aak, schuit/blazer, botter of kotter) naam (TX11 of WR217) en de naam van de schipper in de boeken vermeld. De meesten schepen die de werf bezochten kwamen van Texel of Wieringen maar ook schippers uit de Friese kustplaatsen waren regelmatige bezoekers. Vooral het openen en dichten van de bun waren veelvuldige werkzaamheden. Veel vissers hadden hun borden op de werf opgeslagen en kwamen in het najaar en voorjaar even bij de helling langs om alleen de borden te verwisselen.  Voor vissers die op zee averij hadden opgelopen was de werf een uitkomst. In plaats terug te moeten naar de werven op het vaste land (Makkum, Hindelopen of Workum) waar ze hun schepen in onderhoud hadden, kon men Oudeschild binnenlopen en er de soms broodnodige reparatie laten uitvoeren. Voor de grote reparaties vielen de vissers dan vaak weer terug op hun vaste werven. Het geld lag hier meestal aan ten grondslag. Met de werf waar het schip was gebouwd hadden de vissers een vertrouwensrelatie waardoor de betalingen over een langere periode konden uitsmeren. Vissen was geen vetpot en de centen moesten vaak bij elkaar worden geschraapt. Op een ‘vreemde’ werf moest er vaak contact worden betaald.

Het einde van de werf

In 1958 waren er bijna geen houten schepen meer en Cees de Wijn was een houtbouwer. Aan ijzer wilde hij niet beginnen. Hij kende het niet en kon dan niets anders doen dan een knecht in dienst te nemen die het wel onder de knie had. Er ontstaat dan een situatie dat de knecht de baas moest aansturen en dat wilde hij niet. De werf werd aan Rijkswaterstaat verkocht om in 1973 onderwater te verdwijnen.

Archief van de werf van Cees de Wijn - Oudeschild

Uit de werf- en hellingboeken, die door Cees de Wijn zijn geschonken aan het Zuiderzeemuseum te Enkhuizen, is te zien dat de werf een prominente plaats in de visserij heeft gehad. Hierin ligt dan ook de reden dat de werf hier gemeld. In de hellingboeken vanaf 1898 tot 1943 en de werfboeken vanaf 1905 tot 1958 staan alle schepen in die de werf hebben bezocht voor reparatie of onderhoud. De schepen worden er met type aanduiding (aak, schuit/blazer, botter of kotter) naam (TX 11 of WR 217) en de naam van de schipper in de boeken vermeld. De meesten schepen die de werf bezochten kwamen van Texel of Wieringen maar ook schippers uit de Friese kustplaatsen waren regelmatige bezoekers. 

Terug naar vorige pagina