Zuiderzee Museum

Het Fries Scheepvaartmuseum en het Zuiderzeemuseum zijn twee van de oprichtende partijen van de Stichting Stamboek Ronde en Platbodemjachten in 1955. Daarnaast zijn er nog meer musea met schepen in eigendom, die staan ingeschreven in het Stamboek.

In 1932 sloot de Afsluitdijk de Zuiderzee af en kregen de twee binnenmeren de naam IJsselmeer en Markermeer; het gedeelte buiten de dijk hoorde voortaan bij de Waddenzee. Het Zuiderzeemuseum richt zich op de geschiedenis, actualiteit en toekomst van dit gebied. De thema’s water, ambacht en gemeenschappen staan centraal. In het buitenmuseum met historische gebouwen en het binnenmuseum met thematische tentoonstellingen wordt dit verhaal zichtbaar gemaakt.

Sinds 1965 heeft het Zuiderzeemuseum een schepenhal, waarin een aantal historische schepen tentoongesteld worden. Schepen die te bewonderen zijn in de staat waarin ze in 1965 verkeerden.

Trouw 05-10-1953: Schepen naar het museum - Rijke Geschiedenis van een oude Binnenzee

WANNEER op een hersengymnastiek zou worden gevraagd: Geef een betekenis van het woord „schokker", dan zal het antwoord in veel gevallen luiden: een vaartuig. Dat antwoord is dan volkomen juist, al beperkt het aantal schokkers zich tot slechts één. Dit scheepje ligt in het Zuiderzeemuseum te Enkhuizen. Alle verdere exemplaren van dit eenmaal zeer verbreide type zijn verdwenen. Een schokker was oorspronkelijk een schip uit Schokland, maar toen in andere plaatsen het type werd overgenomen werd de schokker een soortnaam en werd er bijvoorbeeld gesproken van een Urker schokker.
Toen het Zuiderzeemuseum werd opgericht en toen een begin werd gemaakt met de merkwaardige schepenverzameling, welke dit museum thans bezit, bestonden er officieel geen schokkers meer. Geen enkele stond meer geregistreerd. Toen wilde het geval, dat de waterpolitie ontdekte, dat nog een echte schokker door de Zuiderzeewerken als peilvaartuig werd gebruikt. Er was wel het een en ander aan veranderd, maar dat kon heel goed weer in orde worden gebracht. Het vaartuig belandde natuurlijk in Enkhuizen, waar het nu behoort tot de uitgelezen collectie, die eenmaal alle schepen zal moeten bevatten, welke niet alleen de Zuiderzee, maar alle Nederlandse binnenwateren hebben bevaren.
Die taak zullen we vermoedelijk tot een goed einde kunnen brengen, zei ons de heer Bouma, directeur van het Zuiderzeemuseum. We bezitten thans 28 schepen, alle van verschillend type. Wat ons ontbreekt, is er nog of het kan nog worden gemaakt. De laatste van zijn soort is ook de hektjalk „De Vier Gebroeders". Het schip, dat in 1890 te Waspik werd gebouwd, is van ijzer, de laatste houten hektjalken zijn reeds in het begin van deze eeuw buiten bedrijf gesteld. De Enkhuizer pleizierveldschuit, waarmee vroeger de Enkhuizer burgers pleziertochtjes maakten, kon alleen worden verkregen door er een naar een nog bestaand model te laten maken. Snikken en potschepen, bonzen en bolletjes, haringboten en kubboten zijn hier en daar nog in gebruik. Sommige er van beginnen echter al zeer zeldzaam te worden en het zal niet lang meer duren, zo verzekerde ons drs. Schaper van het Zuiderzeemuseum, dan zijn ook de vaartuigen van deze typen, die in de verzameling zijn opgenomen, de laatste van hun soort geworden.

Het Peperhuis te Enkhuizen, waar de rijke gescïdedenis van de vroegere Zuiderzee bewaard wordt.

HET spreekt vanzelf, dat aan de hand van de schepen, welke het Zuiderzeemuseum bezit, een intensieve studie is gemaakt van het ontstaan en de ontwikkeling der verschillende vaartuigen, die op de Zuiderzee in gebruik zijn geweest en drs. Schaper weet er heel wat over te vertellen. Het is een ingewikkelde geschiedenis met die Zuiderzeeschepen. Er is vermoedelijk geen zee ter wereld, waar zoveel verschillende typen in gebruik zijn geweest. Dat vindt zijn oorzaak in verschillende omstandigheden. Om te beginnen was de verstandhouding tussen de gebieden rondom de Zuiderzee oudtijds niet altijd een heel hartelijke. Het gevolg daarvan is geweest, dat de scheepsbouw in deze streken zich min of meer los van elkaar ontwikkelde. Daarbij kwam, dat de schepen zich moesten aanpassen aan de vismethoden en aan de diepten. Het uiteindelijk resultaat was, dat langs de Zuidwal andere vaartuigen werden gebruikt dan in de kom van de Zuiderzee of in de Waddenzee. Drs. Schaper onderscheidt vier hoofdtypen: de schokkers, de aken, de botters en de jollen. Het schokkerstype is heel oud. Het was vooral in gebruik langs de Zuidwal van Vollenhove tot Spakenburg en het heeft zich daar ook het langst gehandhaafd. Thans echter is het verdwenen. Botters zijn er nog vele. Aanverwante typen zijn de blazers en de kwakken. De blazers waren in gebruik op de Waddeneilanden, langs de Friese Waddenzeekust en op de Zeeuws-Zuid-Hollandse eilanden. De kwakken zijn vooral thuis in Volendam. Aken werden gevonden op Wieringen en in de Lemmer en omgeving, de typen waren echter in beide streken verschillend. Jollen werden vooral gevonden in Stavoren. Ze zijn vermoedelijk van buitenlandse herkomst en ze zijn de enige Zuiderzeeschepen met een zeilkiel en zonder zwaarden. De laatste Staverse jol, die voor visdoeleinden werd gebruikt, bevindt zich in het Zuiderzeemuseum. Er zijn echter nog verschillende in gebruik als pleziervaartuig. 

DE periode, waarin wij leven is die, waarin een streep wordt gezet onder de oude Zuiderzeevisserij. De mechanisatie en de rationalisatie hebben ook hier andere methoden gebracht en daarmee andere schepen. Een stuk Flevo-cultuur, dat eeuwen lang heeft bestaan, loopt ten einde. Verloren echter gaat het niet, daarvoor zorgt het Zuiderzeemuseum, dat één exemplaar bewaart van alle scheepjes, die eens in zo grote getale onze oude binnenzee bevoeren. Zo groot was het aantal, dat de namen zelfs door vissers geregeld door elkaar werden gehaspeld.
De collectie van het Zuiderzeemuseum omvat thans 28 schepen. Nummer 29 zal vermoedelijk zijn de KW88. Het is een Katwijker bomschuit, maar van een verkleind type, zoals vroeger in gebruik bij de garnalenvisserij. Het werd in 1942 ontdekt door de heer Bouma, die toen al belang stelde in verdwijnende scheepstypen. De KW88 was het laatste exemplaar, dat van die soort bestond, maar het was in de dagen van de Duitse bezetting. De vijand scheen alles te kunnen gebruiken, wat kon varen en de vrees was dus niet ongemotiveerd, dat hij beslag op het scheepje zou leggen. Daarom werd het tot zinken gebracht. Veilig heeft het, weggezakt la de zeebodem, gewacht tot het ogenblik zou zijn gekomen om weer te voorschijn te worden gehaald. Dat tijdstip is nu aangebroken, er wordt een onderzoek ingesteld naar de conditie van het scheepje, maar - zo verzekerde ons - een houten schip wordt door het zeewater goed geconserveerd. Daarom zal de toestand wel weinig te wensen overlaten. Blijkt dit juist te zijn, dan wordt aanstonds ook de KW88 overgebracht naar Enkhuizen om een plaats te vinden in de enige schepenverzameling, die ter wereld bestaat.


De Schepenhal van het Zuiderzeemuseum vanaf 1965. De vloot van 1961 was uitgedund na de strenge winter van 1963.
De Schepenhal van het Zuiderzeemuseum vanaf 1965. De vloot van 1961 was uitgedund na de strenge winter van 1963.

Het denkbeeld om een "Zuiderzeemuseum" te stichten leefde vanaf het moment dat de afsluitdijk werd gesloten

In 1932, op 28 mei, is de afsluiting van de Zuiderzee voltooid; de Afsluitdijk tussen Den Oever op Wieringen en de Friese kust wordt definitief gesloten. De Afsluitdijk was al gelegd, de Wieringermeer bewoond, de Noordoostpolder in ontginning, toen eindelijk tijdens de 18e Monumentendag, op 16 september 1942 in het Stedelijk Museum te Amsterdam gehouden, "de Zuiderzee als monument" aandacht kreeg en dan wel als "bedreigd monument". Dit schreef Mr. A.F. Kamp bij het zilveren jubileum van de Vereniging Vrienden van het Zuiderzeemuseum (1972). In 1936 was er in Enkhuizen reeds een "Stichting Zuiderzeemuseum" in het leven geroepen, maar meer dan een initiatief bleek het niet te zijn. (De Stichting ging in 1948 ter ziele). Het denkbeeld om een "Zuiderzeemuseum" te stichten bleef echter wel levend.
In 1943 viel de beslissing om de stad Enkhuizen - gekozen uit een aantal plaatsen die hiervoor in aanmerking wilden komen - aan te wijzen voor de vestiging van een Zuiderzeemuseum. Op 14 januari 1948 werd bij ministerieel besluit deze beslissing vastgelegd. Het Rijksmuseum Zuiderzeemuseum is gevestigd in een reeks verschillende gebouwen aan de Wierdijk en de Oosterkade.
De Wierdijk, een waterkerende zeedijk (1567), ontleent de naam aan de constructie van de laat-middeleeuwse Zuiderzeedijken, die een kern van zeegras (Latijn: Zostera marina), ook wel "wier" genoemd, hebben. Tegen en over deze kern van wier werd allerlei ander dijkmateriaal gebruikt, zoals baksteenpuin, palen, riet, klei, zand, soms keileem en grote zwerfstenen voor de bekleding.
De officiële opening van het Zuiderzeemuseum vond op 1 juli 1950 plaats, toen het "Peperhuis" voor publiek als museumruimte werd opengesteld. Het "Peperhuis" werd in 1625 als woon- en pakhuis van de koopman-reder Pieter van Beeresteijn gebouwd. Aan de zeezijde - aan de Wierdijk, vrijwel direct tegenover het Staverse Poortje - is de dubbele trapgevel een goed voorbeeld van de bouwstijl uit de Gouden Eeuw. Bij voorbaat stond al vast, dat de ruimte in het "Peperhuis" niet toereikend zou zijn om de gehele aan te leggen collectie te herbergen. Een in heropbouw zijnd 17de eeuws pakhuis van de West-Indische Compagnie vormt nu de afsluiting van een gebouwencomplex, dat de geïnteresseerde bezoeker zal boeien door zijn Fraaie vorm en zijn stoere constructie.

pdf Brochure "Kijktocht door het Zuiderzeemuseum" uit de jaren-80 van de vorige eeuw

De museumvloot, keurig in het gelid, in de Oosterhaven van Enkhuizen in 1961 (foto coll Zuiderzeemuseum)
De museumvloot, keurig in het gelid, in de Oosterhaven van Enkhuizen in 1961 (foto coll Zuiderzeemuseum)

Waterkampioen juli 1964 nummer 1130 - Zuiderzeemuseum krijgt groot botenhuis

In de Waterkampioen van juli 1964 staat het volgende bericht:
Na jaren voorbereiding is het zover: Schepen komen (droog) te liggen in een groot botenhuis. De rijksgoedkeuring voor de bouw van het botenhuis is net op tijd gekomen. Had men dit jaar nog niet kunnen bouwen, dan zou waarschijnlijk een groot deel van de museumvloot, die nu nog in de Oosterhaven ligt, in handen zijn gevallen van de sloper. De schokker, de bons, de Lemsterschouw, de hoogaars, de hengst en het Friese boterschip hebben dit trieste lot reeds ondergaan. De meeste overblijvende schepen, die de strenge winter '62-'63 in het water hebben overleefd, krijgen nu een laatste en blijvende ligplaats in het botenhuis, waar ze zonder buitensporige kosten bewaard kunnen blijven.
Er wordt op het ogenblik hard gewerkt aan de bouw van het grote botenhuis (45 meter lang, 18 meter breed, 10 meter hoog), waarin elf schepen een plaats kunnen krijgen. De schepen komen (droog) te liggen in een betonnen kuip, waarvan de bodem zich 1,70 meter beneden het straatniveau bevindt. Waarschijnlijk zullen de schepen half september van dit jaar in de kuip worden getakeld.

pdf Waterkampioen juli 1964 nr1130 - Zuiderzeemuseum krijgt groot botenhuis

Waterkampioen 1965 januari nr1140 - Elf schepen van Zuiderzeemuseum naar de nieuwe botenhal

Het bewaren van schepen, vooral als het gaat om de houten, is een even kostbare als moeilijke aangelegenheid. Men moet er zich soms in de meest vreemde bochten voor wringen. Zoals thans in Enkhuizen bijvoorbeeld, waar de directie van het Zuiderzeemuseum de zeer prijzige maatregelen heeft genomen om elf historische ronde- en platbodemvaartuigen van de ondergang te redden. En dat geschiedt thans op een wijze, die voor het oude stadje aan de kromming van het IJsselmeer gerust als een wereldprimeur mag gelden. De elf schepen zijn door een grote kraan uit het water van de Oosterhaven getild en over de kade heen op een enorme betonnen vloer geplaatst. In een formatie, zoals die tot in lengte van dagen gehandhaafd zal blijven. Want over en om de schepen heen bouwt men thans een geweldige botenhal met een glazen dak en een hoogte, die het mogelijk zal maken het oude mastwerk geheel te handhaven en sommige schepen zelfs weer de glorie van hun majesteitelijke tuigage te geven.

Met de grote omschakeling en het verdwijnen van een groot aantal vissers kwam er ook danig de klad in de vloot der ronde- en platbodemvaartuigen. Vanaf dat moment kwam het Zuiderzeemuseum, waarin men de herinnering aan de voormalige binnenzee zo goed mogelijk levend houdt, in actie. Men ging over tot de aankoop van deze schepen. Veruit de meeste van deze vaartuigen werden reeds als „zorgenkind" aangekocht, hoogbejaard en ogenschijnlijk moe en der dagen zat.

Terwijl de bouw van de hal in hoog tempo doorgaat, want men wil er in het voorjaar van 1965 mee gereed komen, krijgen de elf schepen een intensieve opknapbeurt, worden zij als het ware „gebalsemd" om in hun soort mausoleum tot in lengte van jaren te kunnen pronken. Tot de elf uitverkorenen behoren onder andere:

  • De fraaie Urker ijsviet
  • De kleine spitse snikke, een slank en elegant scheepje dat vroeger echter speciaal voor het bonkige aardappelvervoer bestemd was.
  • Dan ligt er de 'Sperwer', evenals de 'Hilda' een boeier en ook als dit schip van het Zuiderzeemuseum destijds gebouwd op de beroemde werfgrond van Eeltje Holtrop van der Zee in Joure. Ofschoon de Hilda uit 1843 zo'n veertig jaar ouder is, blijkt de conditie van dit schip dusdanig dat het zonder bezwaar in "levend water" kan blijven en zelfs nog actief de representatie voor het museum op het water kan beoefenen. Maar voor de 'Sperwer' was „een opname" erg noodzakelijk. En deze boeier, waarmee de Engelse schrijver Merlyn Minshail op zijn huwelijksreis de wateren van Europa bevoer tot aan de Zwartezee toe, is nu een van de pronkstukken op het droge.
  • Verder maken van deze collectie deel uit de Staverse jol, het Friese scheepstype dat van oorsprong uit Laaxum afkomstig is.
  • De zware Wieringeraak
  • De 'Marken 53', de botter waarmee de gebroeders Hein en Sijmen Zeeman tot voor kort vanuit Marken ter visvangst voeren.

Met de opname van deze elf is het gelid der „nautische troetelkinderen" in de Oosterhaven dus wel danig gedund. Gebleven zijn onder andere dus de 'Hilda', de zware en grote hektjalk 'De Vier Gebroeders', de Blazer van Texel met de verhoogde boeisels en het Bolletje, het ronde bunschip van Vollenhove.

Niet meer te redden

Niet meer te redden, daarvoor is de botenhal gewoon te laat gekomen, bleek de oude Schokker, met de zware rechte stevenbalk, het laatste schip van de vloot, die ooit van het verdwenen eiland Schokland uitzeilde. Men was gedwongen het schip te slopen. En hoe triest dat ook was, men had toen met een een bewijs dat het nut van een botenhal duidelijk onderstreepte.

pdf Waterkampioen 1965 januari nr1140 - Elf schepen van Zuiderzeemuseum naar de nieuwe botenhal

Eén van de schepen, die de Schepenhal niet heeft gehaald (collectie Marchienus de Jonge), de Hoogaars links op de foto
Eén van de schepen, die de Schepenhal niet heeft gehaald (collectie Marchienus de Jonge), de Hoogaars links op de foto

Waterkampioen juli 1965 nr1156 - Zuiderzeemuseum heeft tegenslag met bouwplannen

De schepen die nu in het botenhuis liggen zijn de Urker ijsvlet, de snikke, de laatste Marker visbotter MK53, de Wieringer aak WR3, het Vollenhovens bolletje, de boeier Sperwer, het Friese jacht Neptunus, het midden-zwaardjacht Wilhelmina, twee Friese tjotters en een in eigen werkplaats herbouwde ansjovisjol. De Staverse jol die hier ook eerst zou worden „opgelegd" verkeert in een te slechte conditie. Men zal dit scheepje nu op de scheepshelling plaatsen die te zijner tijd in het buitenmuseum zal worden aangelegd. In de Oosterhaven zijn achtergebleven de Tesselse blazer, de Katwijker garnalenschuit, de hektjalk 'De Vier Gebroeders', de boeier 'Hilda', het Heeger beurtscheepje en het potschip. Hoewel de 'Hilda' ongeveer veertig jaar ouder is dan de 'Sperwer', verkeert zij in een veel betere conditie en zij zal zelfs nog voor representatiedoeleinden op het water gebruikt kunnen worden.

pdf Waterkampioen 1965 nr1156 juli - Zuiderzeemuseum heeft tegenslag met bouwplannen

Waterkampioen nr1202 juli 1967: Zuiderzeemuseum breidt zich uit met het Buitenmuseum

Voor de vloot van het museum zijn twee belangrijke aanwinsten geboekt, namelijk een Wieringer bolletje, de WR78, in 1902 te Enkhuizen gebouwd, en de laatste Hoornse schouw, de BIW5 (Visserijregistratie Broek in Waterland), die tot voor kort nog in gebruik was bij een Uitdammer visser. Beide schepen liggen voorlopig in de Oosterhaven achter het museum; men hoopt ze later ook nog onderdak te kunnen brengen en denkt daarbij aan het buitenmuseum, waar inmiddels het eerste object, de grote buitenhal, vrijwel gereed is gekomen.
Het terrein van dit buitenmuseum, ongeveer 4 hectare groot, ligt aan de noordzijde van de werkhaven en is oorspronkelijk domeingrond geweest. De grote hal dient als opslagloods voor de onderdelen van de huizen die elders zijn afgebroken en nog herbouwd moeten worden en zal tevens als onderhoudswerkplaats gebruikt worden. Als kern van het hier te reconstrueren Zuiderzeedorpje zal het kerkje uit Den Oever fungeren, waarvan de herbouw al een heel eind gevorderd is. Dit kerkje kon aangekocht worden omdat het ter plaatse niet houdbaar was. Het dorpje zal een dorpsgemeenschap zonder duidelijke structuur worden.

pdf Waterkampioen nr1202 juli 1967: Zuiderzeemuseum breidt zich uit met het Buitenmuseum

Uit het Peperhuis, 1e serie (dec 1955) nr. 10, pag. 157-170: De vloot der verlorenen

Fred Thomas schrijft:
Toen het Zuiderzeemuseum, tien jaar na de afsluiting der zee en dus tien kostbare jaren te laat, dan eindelijk werd gesticht en een begin gemaakt ook met het opsporen van de verdwijnende scheepstypen, kwam men voor de historische KP1 net te laat. En nergens elders. naar men meende te weten. was nog een echte schokker te vinden. Totdat, enkele jaren later, dank zij de oplettendheid van de waterpolitie, de allerlaatste schokker zou worden ontdekt, de vroegere UK11O, zeventig jaar oud, op dat ogenblik als peilingschip gecharterd door de Zuiderzeewerken. Het was tot dan toe aan de aandacht ontsnapt, omdat het sinds lang niet meer viste en dus niet geregistreerd stond. Na een grondige restauratie zeilde de laatste schokker naar zijn laatste thuishaven, behouden voor het nageslacht. In de Oosterhaven, voor het museum, ligt deze Schokker schuit in gezelschap van nog een elftal vissersschepen, van Zuider-, Noord- en Waddenzee en uit Zeeland: een bons en een blazer, een Wieringer aak, onze Staverse jol en nog een kleiner schip van dit type, de ansjovis- of herfstjol, een Lemsterschouw, een bolletje uit Vollenhove, een haringboot of Harlinger fuikenboot, een kubboot, een hengst en een hoogaars, beide laatste afkomstig van de Zeeuwse stromen. De andere scheepstypen, op het ogenblik nog min of meer talrijk bij de IJsselmeervisserij in gebruik, botters, kwakken, pluten, zijn nog niet in de verzameling opgenomen, die verder echter een vrijwel volledig beeld geeft van heel de verscheidenheid van scheepsmateriaal, waarover de visserij tot in onze tijd heeft beschikt en welke een sieraad is geweest van onze oude havens en overal op het water. De collectie van beurt- en vrachtschepen is minder gevarieerd. Het kostbaarste bezit is de hektjalk 'De Vier Gebroeders', gebouwd in 1890, de allerlaatste van dit type, die nog in Nederland kon worden gevonden. terwijl toch de hek- of staatsietjalk figureert op alle oude schilderijen van het Vaderlandse water. De houten hektjalk is reeds lang uitgestorven, het voor het museum verworven exemplaar is van ijzer.
Vorige zomer (1953) is op het Pikmeer te Grouw een grandioze reünie gehouden van de laatste Friese ronde schepen, waarbij niet minder dan veertig boeiers, Friese jachten en tjotters, van overal vandaan, tezamen kwamen, allemaal vaartuigen, die staan ingeschreven in een sinds kort daartoe aangelegd stamboek. De opzet van dit "Stamboek van Friese platbodemjachten" is om alle gegevens vast te leggen omtrent de vaak zeer oude schepen. die door hun bouw en sierlijkheid als "monument" in stand gehouden en beschermd verdienen te worden. Er werd bij deze gelegenheid naar overoude traditie "in admiraal gezeild" en dit was het meest fantastische wat wij ooit op het water hebben aanschouwd vaart en voor het bedrijf, dat zij eens hebben uitgeoefend.
Wij hebben op al die schepen de ogen uitgekeken. Drie, vier maal zijn zij ons voorbijgevaren en het was een droombeeld. een fata morgana, dat ons duizelig heeft gemaakt van verbazing en verrukking. Wij zagen de vergulde, sierlijk gesneden mastwortels als pagodespitsen op de toppen der masten, het blinken overal van koper en verguldsel. de lijnen en versierselen op boeisel en roef, de parade der vergulde leeuwen, dollijnen, zeepaarden, telkens weer op de roerkop. Zo iets bestond dus nog, dit waterfeest was nog mogelijk anno 1953, zoveel schoonheid had het leven weten te behouden om deze gebeurtenis mogelijk te maken, niet in scene gezet, geen imitatie, maar waarachtig en helemaal echt.
Vooral de boeier 'Sperwer', die als het vlaggeschip van de collectie wordt beschouwd. laat zich graag zien op het water, overal waar 's zomers in de zeilwereld iets bijzonders aan de hand is. De 'Sperwer' is een nobel schip. met een large geschiedenis, dat zelfs het water heeft geproefd van de Zwarte Zee en na lange omzwervingen in het vaderland is teruggekeerd om in dienst van het Zuiderzeemuseum en nieuw leven te beginnen.
De prachtige illustraties in het artikel zijn van de hand van Anton Pieck.

pdf Uit het Peperhuis, 1e serie (dec 1955) nr. 10, pag. 157-170: De vloot der verlorenen

Alle resultaten

Schepen in het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen die in het Stamboek staan ingeschreven

Vereniging Vrienden van het Zuiderzeemuseum

De Vereniging Vrienden van het Zuiderzeemuseum is opgericht in 1947. De Vrienden hebben destijds het Peperhuis in eigendom ontvangen, de basis voor het Museumcomplex. De Vrienden hebben in 1948 het Zuiderzeemuseum opgericht. In 1993 is het Zuiderzeemuseum een rijksmuseum. Inhoudelijk werd het Museum daarmee onafhankelijk van de Vrienden. Nog tot de eeuwwisseling exploiteerden de Vrienden echter de horeca en de winkels in het museum, en waren daarmee in zakelijk opzicht direct betrokken bij het museum. De opbrengsten werden grotendeels aangewend voor het doen van aankopen ten behoeve van het Museum.
In 1996 en 2006 zijn resp. de Elburger en Rijper afspraken gemaakt. De afspraken betreffen de relatie tussen het Museum en de Vrienden. In de Rijperafspraken hebben de Vrienden de commerciële activiteiten overgedragen aan het Museum, in ruil voor een jaarlijkse bijdrage aan het aankoopfonds van de Vrienden, uiteraard te besteden ten behoeve van het Museum. In de Enkhuizerafspraken (2009) is besloten deze jaarlijkse bijdrage te beëindigen in ruil voor een altijddurende regeling van gratis toegang en korting voor de Vrienden.
Het laatste decennium zijn de financiële banden tussen Museum en Vrienden dus verder aangepast aan de eisen van de tijd. De banden zijn vereenvoudigd en transparanter gemaakt, maar niet los gemaakt. De Vrienden steunen het Museum nog altijd financieel en omgekeerd zijn de Vrienden nog altijd een speciale partner voor het Museum. De Vrienden zijn van oprichters geworden tot sympathisanten.

Jaarlijks wordt een Jaarboek (voorheen het tijdschrift "Uit het Peperhuis, wat vaker verscheen) uitgegeven, met daarin artikelen over het museum, de geschiedenis en de collectie. Diverse interessante artikelen uit Jaarboeken (en tijdschriften) door de jaren heen, kunt u terugvinden op de website Cultuurtijdschriften.


Het Zuiderzeemuseum, één van de oprichtende partijen van de Stichting Stamboek Ronde en Platbodemjachten

In SSRP Monografiën (01) De onverwachte gevolgen van een ondoordacht idee van de hand van de toenmalig voorzitter C.J.W. van Waning staat uitvoerig beschreven welke bijdrage het Zuiderzeemuseum heeft geleverd aan de oprichting van de SSRP.

Een interessante zinsnede uit de Monografie:

Het museaal fundament van de Stichting Stamboek werd verbreed door de Vereniging van Vrienden van het Zuiderzeemuseum. De eerste directeur S.J. Bouma van het Zuiderzeemuseum vertegenwoordigde zijn museum in de vereniging met de boeier 'Sperwer' bij de eerste reünie. Op zijn voorstel kocht deze vereniging Neerlands oudste boeier 'Tjet Rixt', later 'Hilda' genoemd naar mevrouw Bouma. Daar maakt zij nu deel uit van de schepenverzameling in de hiertoe bestemde loods.

Tjet Rixt - Stamboeknummer 2091

Het is één van de oudste nog varende boeiers: de 'Tjet Rixt'. Na een ingrijpende restauratie, die meer dan tien jaar heeft geduurd, is het vlaggenschip van het Zuiderzeemuseum in 2008 weer in de vaart gekomen. De boeier 'Tjet Rixt' is in 1843 gebouwd op de beroemde werf van Eeltje Teadzes Holtrop (1768 – 1848) te IJlst.


Meer informatie

Iwww.zuiderzeemuseum.nl


Zuiderzee: De scheepvaartgeschiedenis wordt gemaakt door de schepen die varen, maar ook door de schepen die zijn geweest.

Voor de oorlog werden al veel schepen gesloopt. De zee was dicht en de inpoldering lag in het verschiet. De botters die werden gesloopt gingen tot het berghout kaal. Dit hout werd in manden verkocht als brandhout voor de kachel, waar het water voor de was werd gestookt. Dus van botter tot schone was. Niet alle botters verdwenen naar onder de golven. Velen werden gewoon gesloopt op de krip voor de haven, anderen werden met hoog water op de pier gevaren en rustig gesloopt. Botters verdwenen dus in de kachel. Ook doen er natuurlijk nog veel verhalen de ronde.
Over dit onderwerp is veel informatie verzameld op de website "Mijn Zuiderzee, Verhalensite over de IJsselmeerregio".

Terug naar vorige pagina