Stamboek discussieert met bouwers van Ronde en Platbodemjachten

11 december 2012

De laatste jaren zoekt het Stamboek steeds vaker de dialoog met haar partners in het netwerk waar ze deel van uit maakt. De wereld verandert in hoog tempo. De SSRP is daarin een behoudsorganisatie, die de ogen niet wil sluiten voor allerlei ontwikkelingen die gaande zijn in onze ronde en platbodemwereld. Ze wil daarbij graag betrokken blijven bij alle facetten van behoud en ontwikkeling van de schepen.

Centraal daarbij staan onze criteria. Bij het ontstaan van de Stichting hebben deskundigen zich gebogen over allerlei vormen en bouwwijzen van de toen (nog) bestaande schepen. Daar zijn veel publicaties over geschreven en deze hebben als uitgangspunt gediend voor de criteria. In latere jaren zijn deze steeds verder bijgewerkt en aangescherpt op basis van ervaringen en nieuwe inzichten.
Dinsdag 11 december ontmoetten een 15-tal bouwers van Ronde en platbodemjachten elkaar in de Helling in Heeg, waar Pier Piersma onze gastheer was.

Ook Oluf van Oosterom, voorzitter van de FONV, was aanwezig die het bestuur eerder had bijgepraat over de ontwikkelingen binnen de FONV. Na een rondleiding door de werf van Pier (wat een prachtige verzameling houten jachten in winterrust!) en een voorstelrondje, stelde Peter Tolsma van onze Criterium Commissie direct de eerste vraag: Hoe denk je over het Stamboek en hoe kunnen wij jullie helpen?

Het gesprek

De meningen waren eensluidend voor wat betreft het gegeven dat er regels gesteld moeten worden. Zonder regels wordt het een onoverzichtelijke wereld met een scala aan schepen die niet of nauwelijks meer relatie hebben met de oorspronkelijke schepen die in vroegere tijden zijn gebouwd. Enkele bouwers gaan zelfs zover dat zij graag zien dat het Stamboek zich inderdaad beperkt tot de schepen die voor 1950 zijn gebouwd en nu nog aan die uitgangspunten voldoen. Enkel een schip wat na die tijd op traditionele wijze is gebouwd, zou nog in het Stamboek kunnen worden opgenomen. Dat ontlokte één van de aanwezigen op opmerking: als mijn opa op z’n vissersschip de mogelijkheid van een rolfok had gehad, dan had hij hem direct aangeschaft. Daarmee aangevend dat vroeger de ontwikkelingen ook scherp werden gevolgd en geen enkel schip in principe gelijk was en sterk afhankelijk van werf, eigenaar en doel waarvoor het werd gebouwd.
Dat is natuurlijk tegenwoordig nog steeds zo: De klant wil het! En daar zal het Stamboek op grond van haar statutaire taken niet automatisch in meegaan. Ons beperken tot schepen van vóór het jaartal 1950 is voor het Stamboek ook geen optie. Daarvoor is ons schepenbestand veel te divers en is dan geen solide fundament voor een levensvatbare organisatie. Maar alle schepen over één kam scheren kan ook niet. Daarom maakt het Stamboek onderscheid tussen de echt historische schepen en alle vraagstukken die daarmee samenhangen en de uiterst moderne scheepsontwerpen, die tegenwoordig met behulp van computer en windtunnel worden geoptimaliseerd.

Staal versus hout

Dus ontstond er aan tafel een boeiende discussie over de stelling dat ‘ijzerbouwers’ het maar mooi makkelijk hebben met hun snijpakketten als ‘bouwdoos’ en de houtbouwers die het wat dat betreft toch moeilijker hebben met de verwerking van hun bouwmaterialen. Maar gaande de discussie bleek dat ook in de houtwereld het bouwen een stuk efficiënter gaat dan vroeger dank zij moderne gereedschappen. Ook werd er gesteld dat in de houtbouw er uiterst moderne technieken voorhanden zijn, om sterke en snelle schepen te bouwen. Maar in dat geval worden de bouwers door de criteria beperkt.
Maar ook werd geconstateerd dat de criteria ruimte bieden om moderne technieken tijdens de bouw toe te passen, bijvoorbeeld lamineren, mits dit geen zichtbare verschillen met de oorspronkelijk bouwwijzen tot gevolg heeft. Iedereen was het er over eens dat bij verkoop het feit dat een schip in het Stamboek staat ingeschreven een voordeel is. Wel zou men graag zien dat de criteria op het punt van het toestaan van nieuwere en lichtere metalen, en op grond van het kostenaspect van een aantal onderdelen, in de toekomst wat ruimer worden omschreven.

Kansen voor de nieuwbouw

Wat betreft de vraag hoe men tegen de huidige tijd aankijkt, merkte één van de aanwezigen op dat wat nieuwbouwschepen aangaat, Nederland vol is. Er zijn zoveel schepen die liggen te verkommeren, waar niet of nauwelijks mee wordt gevaren. Men ziet nu weer ontwikkelingen, dat voor de kleinere en goedkopere schepen nieuwe eigenaren komen, die een klein budget hebben en niet te beroerd zijn om zelf de handen uit de mouwen te steken. Dit in tegenstelling tot de laatste jaren van welvaart: groot, groter, grootst en daarbij het werk uitbesteden. Afnemers in het buitenland hebben dat probleem nog een paar jaar kunnen verdoezelen, maar de export stokt nu ook. Er worden natuurlijk nu en in de toekomst nog schitterende nieuwe schepen gebouwd en oude gerestaureerd, maar niet meer in die aantallen die men voor een aantal jaren was gewend. Op de vraag of er bij de aanwezige bouwers nog nieuwbouw schepen op stapel stonden, werd niet al te enthousiast gereageerd. Gelukkig is er nog wel genoeg onderhoudswerk onderhanden. Maar daarbij werd ook de opmerking gemaakt dat een groot schip op een goede manier in de vaart houden ook een behoorlijke investering vergt. En dat moet wel op te brengen zijn.

Klassiekers

Tijdens de discussie kwam ook het begrip klassiek ter sprake. Op een aantal werven in Nederland worden de laatste jaren prachtige ‘klassiekers’ gebouwd. Leest u elke maand de Spiegel er maar op na. Wat is het onderscheid tussen een oude en een nieuwe klassieker, die op basis van oude ontwerpen is gebouwd? Kijk eens wat er bij de diverse ‘klassieke’ wedstrijden op de Middellandse Zee gebeurt? Hoeveel belangstelling is daar niet voor? Waarom krijgt hier in Nederland bijvoorbeeld een oude klassieker in havens bepaalde voordelen, terwijl nieuwe klassiekers, die minstens zo fraai zijn, deze moeten missen? Een vraag die op dit moment erg actueel is in de discussie over behoud, die op dit moment binnen het FONV wordt gevoerd.

Restauratiefonds

Daarbij kwam ook het restauratiefonds van de FONV ter sprake. Een subsidie kan worden aangevraagd op basis van ‘veronderstellingen’ voorafgaand aan de start van de werkzaamheden is de mening. Vaak gebeurt het dat men met kleine klussen begint, maar dat gaandeweg de werkzaamheden wordt geconstateerd dat er meer aan de hand is dan je van buiten kunt zien. Dan komt men, als men dan alsnog aanklopt bij het restauratiefonds voor een dichte deur. Dat is heel jammer, want het komt dan regelmatig voor dat een eigenaar afhaakt en dat gaat dan weer ten koste van de bouwer/restaurateur. Het heeft alles met regelgeving te maken, maar is die dan niet te star?

Criteria SSRP

Op de vraag uit de groep of onze criteria star en stoffig zijn, kon Peter Tolsma antwoorden dat het duidelijk mag zijn dat voor een aantal scheepstypes zoals Lemsteraken en Zeeschouwen de laatste jaren behoorlijk wat uitgangspunten zijn aangepast, maar ook aangescherpt. Over de Zeeschouwen werd bijvoorbeeld de vraag gesteld welke schouw ooit als voorbeeld voor de uitgangspunten in de criteria heeft gediend. Er zijn op veel punten grotere en kleinere aanpassingen doorgevoerd bij diverse types doorgevoerd, maar een aantal bestaande (oude) schouwen vallen nu buiten de criteria. Gelukkig wordt daar nu wat aan gedaan, veelal steeds in overleg met ontwerpers, bouwers en soms ook andere groepen belanghebbenden.

Wedstrijdzeilen

Er kwam nog een interessante opmerking op tafel: het wedstrijdzeilen is funest is voor de ontwikkelingen, maar brengt tegelijkertijd ook nieuwe ontwikkelingen op gang. Het kan ook de belangstelling voor een bepaald scheepstype behoorlijk aanwakkeren. Dat heeft alles te maken met het spektakel en de aandacht die er vanuit de samenleving is. Maar ook met aspecten als gemak en kosten. We moeten ons realiseren dat we onze aandacht tegenwoordig over zoveel zaken moeten verdelen, dat het varen voor heel veel mensen geen hoofdzaak, maar een bijzaak aan het worden is. En natuurlijk komt de vergrijzing dan ook om de hoek kijken. De klantenkring van de werven veroudert. Dat geldt ook voor het ledenbestand van verenigingen. Centrale vraag daarbij: hoe kun je de moderne jeugd betrekken bij die zaken die wij vanuit het verleden altijd zo interessant en belangrijk vonden?

Toekomst

Iets waar alle aanwezigen het over eens waren: De ontwikkelingen houden niet op bij het Stamboek en haar criteria. Het Stamboek maakt daarin haar eigen keuzes. Maar naast het Stamboek zouden er heel goed organisaties kunnen bestaan, die de belangen behartigen van groepen eigenaren van (nieuwe) schepen, die men wil scharen onder de noemer Ronde en Platbodemschepen. Maar dan wel met een eigen naam: “Hollandse Nieuwe” ?

Vrijwilligers versus professionals

Als laatste punt kwam het gegeven aan de orde dat het bestuur van de Stichting en haar commissies uit louter vrijwilligers bestaat. Dit natuurlijk in tegenstelling tot het professionalisme van ontwerpers en bouwers. Beoordeling van de ontwerptekeningen moet niet alleen aan de hand van de lijnenplannen en aanzichttekeningen gebeuren, maar ook middels een schouw van de vorm, die door middel van 3-dimensionale tekeningen of een presentatie getoond kan worden. Dat omdat qua berekening alles wel keurig kan kloppen, maar in de uitvoering een ontwerp toch nog te ver af kan staan van de authentieke vorm die het Stamboek voor staat. Dat vooraf opmerken is natuurlijk van het grootste belang. Het is voorgekomen dat zelfs 20 jaar oude schepen moesten worden aangepast om aan de wijzigende criteria te blijven voldoen. Maar daar ligt een verantwoordelijkheid bij alle partijen. In de criteria staat niet voor niets: Alles wat er NIET in staat mag NIET.

Het Stamboek doet er alles aan om de aanwezige kennis zo goed mogelijk te borgen en uit te breiden. Maar wederzijds begrip is en blijft van eminent belang. Derhalve wil het Stamboek vaker het gesprek aangaan met de bouwers en ontwerpers en dus niet tegenover elkaar blijven staan, maar samen op weg gaan.

Ter overweging voor de toekomst

  • Er liggen diverse oude schepen te verkommeren. Hoe daar mee om te gaan vanuit het oogpunt van behoud?
  • Hoe stimuleren dat bepalende schepen, familieschepen blijven?
  • Ligplaatsbeleid van overheden is mede bepalend voor het behoud;
  • Klassieke schepen op meer betaalbare plaatsen;
  • Kan de FONV vanuit haar rol de algemene voorzieningen mee bepalen?
  • Kan de FONV invloed uitoefenen op de regelgeving rond de subsidieverstrekking?
  • Maar ook: Markt regelt zichzelf? En welke plaats nemen wij daarbij in?
  • De wereld verandert (minder tijd, snelheid, spektakel). Hoe spelen wij daar als ondernemers, organisaties en verenigingen op in?
  • De kwaliteit van de ons gebouwde en gerestaureerde schepen is veel te hoog. Waarom niet wat eenvoudiger? Waarom niet meer slopen?
  • Stelling: Mensen willen graag ergens bijhoren, liefst in een groep van gelijkgestemden. En daar kan het Stamboek heel goed in voorzien voor wat betreft de echte liefhebbers van Ronde en Platbodemjachten.
  • Opmerking: Leg zoveel mogelijk goede voorbeelden van schepen die aan onze criteria voldoen vast. Documenteer en presenteer ze op een manier die in deze tijd passend is.
  • Laatste vraag: Wat kan zowel het Stamboek als de FONV nog meer doen voor de bouwers?

Al met al een boeiende bijeenkomst en discussie die zeker een vervolg gaat krijgen. Niet alleen met de bouwers, maar met alle partijen in het netwerk waarvan het Stamboek een belangrijk onderdeel uitmaakt! Samenwerken en versterken!

Terug naar vorige pagina