Het Boek Der Sporten

Samengesteld door Jan Feith - 1900

Van de meeste takken van sport moet men bekennen, dat zij uit den vreemde tot ons gekomen zijn en door ons overgenomen. Met den zeilsport - het zeilen uit liefhebberij - is dit echter wat anders. Dit is een oud-Hollandsche liefhebberij en door het buitenland van ons overgenomen. Hiervoor zijn bewijzen te over, maar het sterkste bewijs is wel, dat de naam waarmede onze voorouders de vaartuigen, waarmede zij deze liefhebberij beoefenden, ter onderscheiding van die, welke slechts als werkvaartuigen dienden, in het algemeen jagt (afgeleid van jagten, dat een begrip van snelheid uitdrukt in den zin van haasten of vliegen, enz,.) noemden, welke benaming door alle deze liefhebberij beoefenende landen is overgenomen voor de tot dit doel gebruikte vaartuigen, en wijkt alleen naar den landaard de spelling van het woord af. Maar de benaming zelf, is in den volsten zin internationaal.
In de 17e eeuw nam Holland's handel een ongekende vlucht en beheerschten Holland's vloten de zeeën. De ondernemende kooplieden en reeders van dien tijd voeren zelf met hunne schepen mede, totdat de toenemende weelde en de daaruit volgende verfijning en gemakzucht het hun wenschelijker deed voorkomen, zich prachtige paleizen te bouwen en hunne personen niet meer aan de verraderlijke elementen toe te vertrouwen. De liefde voor de zee en het water zat echter in het bloed, en als hun rijk geladen schepen voor Pampus lagen of ter reede van Texel, was het niet meer dan natuurlijk, dat zij ze nog eens gaarne bezochten en zelf een oog over den gang van zaken wilden laten gaan.

Het reizen was toen nog zeer primitief en bezwaarlijk. Over land waren de ongemakken te groot en duurde de reis te lang. Wel bestonden er toen reeds beurtschepen, die de verbinding onderhielden, maar natuurlijk vond uien op dergelijke schepen allerlei slag van volk, en zulk gezelschap paste weldra niet meer voor den rijken koopman en diens trotsche familie. De scheepsbouw, die op hoogen trap stond moest dus middel en raad schaffen, en de bouwmeesters bemerkten spoedig, dat zij vaartuigen konden maken, die aan hooge eischen vermochten te voldoen, als zij deze meer op snelheid dan op laadvermogen bouwden. De modellen ontleenden zij aan de bestaande handelsvaartuigen, en brachten zij slechts de noodige veranderingen aan tot het Boeier bereiken van meer snelheid. Deze vaartuigen vielen in den smaak en waren in het eerst zeer eenvoudig en alleen om snel en geriefelijk het beoogde doel te bereiken, gebouwd. De toenemende weelde deed zich hierop ook spoedig gelden ; deze vaartuigen werden weldra kostbaar versierde pronkvaartuigen, waaraan beeldhouwwerk, enz., niet gespaard werd, zoodat zij dikwijls enorme bedragen kostten. Ieder trachtte naar zijn middelen steeds boven den ander uit te steken ! Van deze prachtstukken werden er verschillende aan buitenlandsche vorsten geschonken, o. a. aan Czaar Peter den Groote, de Koningen van Engeland, Pruisen, Frankrijk en andere potentaten. Een jacht in 1704 gebouwd voor Koning Friedrich I van Pruisen door den hollandschen bouwmeester Michael Madersteg was lang 25,75 en breed 7,25 meter, had 12 stukken geschut en was zoo prachtig uitgerust, dat het de algemeene bewondering trok. De kosten bedroegen het voor dien tijd buitengewoon groote bedrag van rond 100,000 ,,Volhouder" Boeier eerste helft 19e eeuw. daalders. Zijn opvolger Friedrich Wilhelm I, die niets voor de zeevaart overhad, schonk dit jacht aan Czaar Peter den Groote. Deze geschenken werden op hoogen prijs gesteld en in die landen nagebouwd en vormden daar den oorsprong der latere liefhebberij voor dergelijke vaartuigen.
Telken jare verzamelden zich de jagten te Amsterdam, dat het middelpunt van handel en scheepvaart was, en kozen de eigenaars een admiraal uit Inni midden. Onder diens leiding hield men, naar liet voorbeeld van de werkelijke oorlogsvloot, dan oefeningen, bekend als het »Zeilen onder Admiraalschap‹. Deze feesten hadden een grooten toeloop en werden zoowel door gekroonde hoofden als door het volk niet de meeste belangstelling medegemaakt. Oude schrijvers als Wagenaar, enz., maken van deze feesten met veel ophef melding, terwijl zij ook door de schilders op het doek vereeuwigd werden.
De aanhoudende oorlogen en het achteruitgaan van den handel, evenals binnenlandsche onlusten, deden de scheepvaart en tevens de zeilliefhebberij langzamerhand afnemen, en liet admiraalzeilen raakte in de tweede helft der 18de eeuw in onbruik. Eerst na het tijdperk van Napoleon en den oorlog van 1830 begonnen handel en scheepvaart weder te herleven en daarmede ook onze sport. In het begin der 19de eeuw telde Amsterdam nog vier havens, die uitsluitend tot berging van pleizierjachten gebruikt werden en daarom jagthavens genoemd werden. Het waren de jachthaven op het IJ, die op Kattenburg, die op den Schinkel en die op den Amstel. Bij de afsluiting van het IJ, door liet leggen van den Oosterdoksdijk, kwam de Kattenburgerjachthaven te vervallen. Later bij de afbraak der Haringpakkerij en het maken van het tegenwoordige Stationseiland verdween de jachthaven aan liet IJ, terwijl eindelijk in 1880 ook de Amsteljachthaven het lot harer zusters onderging, door den aanleg van de tegenwoordige Sarphatikade. De Schinkeljacht-haven, die nooit veel beteekend had, was reeds eerder teniet gegaan. Dit gebrek aan havens en dus geschikte ligplaatsen, deed veel nadeel aan de liefhebberij en het was weldra Friesland, dat er op bogen kon de meeste vaartuigen te bezitten, uitsluitend voor pleizierzeilen bestemd. Het daar meest gebruikte soort, uitsluitend geschikt voor binnenwateren, tjotters genaamd, kwam ook in Holland meer en meer in zwang, toen de afsluiting van het IJ, en de demping van de Haarlemmermeer, den
zeilers dwong zich meer dan vroeger op binnenwateren, als : Amstel, Zaan, enz. op te houden, waar deze vaartuigen beter tot hun recht kwamen, dan de vroeger in gebruik zijnde grootere boeiers, snebben, spiegeljachten en dergelijke.
In de eerste helft der 18e eeuw, begon zich de zeilsport in het buitenland, voornamelijk Engeland meer en meer te ontwikkelen. Er werden vereenigingen opgericht, die uitsluitend de beoefening van dezen tak van sport tot doel hadden en den naijver tusschen de zeilers wakker hielden, door het honden van wedstrijden. In het eerst werden de oud-Hollandsche, ingevoerde modellen, veelvuldig gebruikt ter namaking, maar langzamerhand begon men den scheepsbouw meer wetenschappelijk te beoefenen en waar vroeger slechts zoogenaamd op het oog, d.i. zonder teekening of model gebouwd werd, begon men meer op model te werken en later op teekening. Een gevolg was, dat zoowel de scheepsmodellen als de tuigage veranderingen ten goede ondergingen en de jachten steeds meer aan snelheid en zeewaardigheid wonnen, terwijl het oorspronkelijke type geheel verloren ging. Alleen in Holland bleven tot op den huidigen dag de oorspronkelijke modellen, wel is waar met kleine afwijkingen, behouden, evenals de bij dit type gebruikelijke tuigage.
Ook naar Holland begon de lust tot vereenigen over te slaan en gesteund door den Kroonprins, later Z. M. Koning Willem III, en Z. K. H. Prins Hendrik werd in 1846 de eerste zeilvereeniging opgericht onder den naam van Koninklijke Nederlandsche Jachtclub te Rotterdam, waarvan Z. K. H. Prins Hendrik het voorzitterschap aanvaardde. Deze club nam zeer in bloei toe, mildelijk door den vorstelijken beschermheer gesteund, en organiseerde verschillende wedstrijden, die groote aantrekkingskracht bleken te bezitten. Weldra was de club in staat een eigen gebouw op te richten, aan de Boompjes te Rotterdam, hetwelk nog bestaat. Jammer genoeg begon er spoedig verdeeldheid te heerschen en scheidden zich de Amsterdamsche leden af, die een eigen club oprichtten in 1847, de Nederlandsche Zeil- en Roeivereeniqing, die dra tot groeten bloei kwam en jaarlijks wedstrijden op het IJ en later ook op de Zuiderzee hield, welke lange jaren tot de belangrijkste telden, terwijl eenige jaren na hare oprichting Z.M. Willem III haar het recht, zich Koninklijke te noemen, verleende. In 1849 richtte deze vereeniging een instituut op, bekend als het matrozen-instituut der Koninklijke Nederlandsche Zeil- en Roeivereeniging, met het doel opleiding van jongens tot geschikte matrozen voor de groote vaart, welk instituut hij liet einde dezer eeuw nog bestaat, hoewel niet meer zoo bloeiend als vroeger, door de groote verandering, die handel en scheepvaart ondergaan hebben en waardoor de zeilvloot grootendeels door de stoomvaart verdrongen is, maar dat toch nog steeds aan een gevoelde behoefte voldoet en nog levensvatbaarheid blijkt te bezitten.
In volgende jaren werden zoowel in Friesland als in Holland meerdere vereenigingen voor dezen tak van sport opgericht, die zich alle aanvankelijk in grooten bloei mochten verheugen.

pdf Het hoofdstuk Zeilen (uit het Boek der Sporten) in PDF-formaat

Het Boek Der Sporten

Samengesteld door Jan Feith
Uitgever Van Holkema & Warendorf, Amsterdam

Het hele boek is te lezen via de website Delpher, de Online Krantenbank - Dé Historische Database van NL.

Terug naar vorige pagina