Aanleggen zonder hulp

20-10-2025

Voor watersporters in kleine bootjes was het aanleggen langs een wal of in een jachthaven eigenlijk nooit een probleem. Kanoërs en skiffers hebben enige vrije ruimte in de lengte nodig om langszij te kunnen komen, open motorbootjes varen gewoon naar de kant en zeilers in open bootjes sturen het liefst naar de hoge wal waar ze het zo uitmikken, dat ze precies bij de kant vrijwel tot stilstand komen, zodat de zeiler of zijn bemanningslid op de wal kan stappen. Uiteraard met een landvast in de hand die vastzit aan de boot.
Bij grote schepen is het allemaal wat spannender, zeker als de schipper van een motorboot zich opgesloten heeft in een stuurhuis. Bij grote zeiljachten en zeker ook de grotere platbodemjachten is het al jaren gebruikelijk om de zeilen te strijken voordat je de haven invaart. Dat is veiliger en leidt ertoe dat je aanlegt op de motor.

Stavoren, 1968. Een Volendammer kwak strijkt de zeilen bij noordenwind voordat de haven wordt binnen gelopen. (Foto: DH)
Stavoren, 1968. Een Volendammer kwak strijkt de zeilen bij noordenwind voordat de haven wordt binnen gelopen. (Foto: DH)

Bij de platbodemjachten doet zich natuurlijk wel een bijzonderheid voor bij het aanleggen langs het vaarwater of in een sluis. Het voordeel van deze schepen dat zij weinig diepgang hebben, waardoor er goed mee gevaren kan worden op water waar diep stekende zeiljachten niet kunnen komen, is bij het aanleggen aan de hoge wal plotseling een probleem. Zeker als er een flinke wind staat, waait het schip weg van de oever voordat de bemanning het aandurfde om op de kant te stappen.

Platbodems drijven graag naar lagerwal

Platbodems hebben te weinig schip diep in het water om weerstand te bieden tegen verlijeren. Voor iemand die met een platbodemjachtje solo zeilt, is het zelfs bijna onmogelijk bij hardere wind zonder hulp vanaf de kant aan te leggen aan de hoge wal. Die uitdaging doet zich natuurlijk niet voor aan de lage wal. Daar kom je ‘vanzelf’ terecht, maar wie wil er nu aan lagerwal liggen bij harde wind?

Op lagerwal, helaas.
Op lagerwal, helaas.

Het is dus de vraag hoe je een platbodemjacht onder controle houdt, als je op de motor varend aan wilt leggen aan een hoge wal, terwijl Aeolus z’n best doet het schip naar lagerwal te blazen. Voorzichtig met de kop schuin naar de kant, waarop de bemanning op dat ene goede momentje op de wal springt en een lijn vastzet, is in theorie gemakkelijker dan in de praktijk. Zeker ook door de vorm van platbodems met een hoge kop en naar binnenvallende boeisels. Bij echt grote (platbodem)jachten geldt overigens het zelfde als bij de chartervaart: nooit van het schip op de kant springen. Daar komen ongelukken van. Beter is met het schip langzaam langs een bolder op de kade te varen, waarbij een bemanningslid een lijn met een flinke lus vanaf het schip om die bolder legt. Die landvast moet dan reeds vastzitten aan de voorste bolder of aan een middenbolder van het schip. De schipper vaart langzaam door en vervolgens krijgt hij het schip prima onder controle als de tros als spring strak komt te staan. Eén stevige lijn en een draaiende motor in de vooruit zorgt dat het schip keurig stil langs de kant ligt en de landvasten voor en achter in alle rust vastgezet kunnen worden. 

Wie alleen vaart, kan met deze techniek met ‘de middenbolder’ gemakkelijk aanleggen en ook door sluizen komen, als hij vanaf het helmhout aan BB en aan SB zo’n spring paraat heeft, met een flinke lus en een grote karabijnhaak (naar keuze te gebruiken bij verschillende bevestigingspunten)om vast te leggen aan de kant. In sluizen is alleen een spring onvoldoende bij een groot verval, maar van het binnenwater naar het IJsselmeer gaar het meestal slechts om enkele decimeters.

Dat alles is natuurlijk wel het oude handwerk. In de zestiger jaren werd deze techniek nog vaak gebruikt op charterschepen. Als die bij harde westenwind bijvoorbeeld door de Lorentzsluis van Kornwerderzand gingen, was het mogelijk dat ze aan de lage kant van de sluiskolk moesten vastleggen. De schipper zat natuurlijk veel liever aan de hoge kant, want dan kon hij gemakkelijk wegvaren. Aan de lage kant werd het schip door de wind zo sterk tegen de sluiswand gedrukt, dat hij vooruitvarend zwaar langs het beton zou schuren, met mogelijk schade tot gevolg. In zo’n geval moest er enige hulp van de kant komen. Van het charterschip werd een zwaar balletje, een golfballetje in een zakje of een zakje grind, aan een lange, dunne lijn naar een helper op de hoge sluiswal geworpen. Aan de dunne lijn zat een zware tros die als spring naar achteren met de lus over een bolder van de sluis werd gelegd en vervolgens trok het schip vooruitvarend zichzelf naar de hoge kant. Dan moest er even snel en gecoördineerd gehandeld worden. De tros en lijn aan boord en direct uitvaren voordat het schip weer naar de lage kant was geblazen.

Dat alles is nu in de meeste gevallen verleden tijd. Grote schepen hebben tegenwoordig boegschroeven die in de binnenvaart kopschroeven worden genoemd. Daar werd aanvankelijk onder jachteigenaren wat om gelachen, maar dat lachen is bij de watersporters verstomd. De boegschroef is gewoon een heel handig hulpmiddel om de kop van het schip in bedwang te houden en te voorkomen dat die steeds als eerste wegwaait, tot wanhoop van de bemanning die het schip wil vastleggen.

(foto Dirk Huizinga)
(foto Dirk Huizinga)

Ondiepe schepen in het nadeel

Platbodems hebben het grote voordeel op ondiep water te kunnen varen. Dat voordeel is tegelijkertijd een nadeel bij voortstuwing van het schip door motoren. De gebruikelijke voortstuwing met scheepsschroeven gaat vooral bij vrij langzaam varende, zware schepen het beste met een grote schroef qua diameter, met weinig spoed, die optimaal werkt op lage toeren. Dus wat vroeger een ‘werkschroef’ werd genoemd. Die schroef moet ook nog eens diep in het water steken en een goede toevoer van water krijgen om heel effectief te zijn. Het nadeel van ondiepe schepen is, dat de schroef (en dus ook de eventuele kopschroef en hekschroef) niet diep genoeg in ‘vast’ water steekt. De schroeven zitten vlak onder het wateroppervlak en verliezen veel effectiviteit doordat ze het water doen opspatten boven het oppervlak in plaats van weg te stuwen. Dat nadeel van platbodemjachten is eigenlijk niet op te lossen zolang je de diepgang van het schip niet wilt beïnvloeden. Die ondiepe scheepsrompen zijn tegelijkertijd gevoelig voor wegwaaien door de wind, want boven water hebben ze wel veel windvang. Om er goed mee te manoeuvreren, heb je dus een goed afgestemde motorisering nodig. Een iets kleinere schroef met een hoger toerental, maar wel met goede grip in het water bijvoorbeeld.

Hindeloopen, 2025. Fraaie constructie voor inbouw van een boegschroef op een Lemsteraak bij scheepswerf Blom. (Foto: DH)
Hindeloopen, 2025. Fraaie constructie voor inbouw van een boegschroef op een Lemsteraak bij scheepswerf Blom. (Foto: DH)

Opkomst van hekschroeven

Nu het vaak druk is op het water en er weinig ruimte is bij steigers om in de lengte je schip ergens op een vrij plekje tussen te krijgen, wordt een ook al langer bestaand hulpmiddel populairder: de hekschroef. Zoals de boegschroef de kop van het schip meer naar bakboord of naar stuurboord stuwt, zo helpt de hekschroef de schipper om de kont van het schip naar BB of SB te sturen zonder vooruit te gaan. Hij kan daarmee naast een vrije plek aan een langssteiger gaan liggen en met de gezamenlijke inzet van de boeg- en de hekschroef zijn schip keurig opzij laten varen naar de steiger. Fenders uit en het schip komt zacht aan op de landingsplaats en blijft daar liggen. Natuurlijk draaien die schroeven alleen dankzij twee elektromotoren aan boord met een extra accupakket. Het aanleggen in sluizen, in havens of langs de kant wordt er echter beslist minder stressvol van.

Hindeloopen, 2025. Constructie voor inbouw van een hekschroef bij een Lemsteraak bij Blom. (Foto: DH)
Hindeloopen, 2025. Constructie voor inbouw van een hekschroef bij een Lemsteraak bij Blom. (Foto: DH)

Voor zeilers zijn de hekschroeven bedenkelijk. Die schroef wordt vaak in een koker gemonteerd die bepaald geen verfraaiing is als het schip op het droge staat en die het schip ook afremt tijdens het zeilen. Lang niet alle platbodems beschikken ook over de benodigde ruimte om boeg- en hekschroeven een mooie plek te geven. Daarbij is de schroef meestal niet het probleem, maar de elektromotor direct aan de binnenkant van het schip. Die motor drijft de schroef aan en moet gemonteerd worden op een plek waar vaak geen ruimte (meer) is. Ik durf echter wel de voorspelling aan, dat de toekomst bij platbodemjachten er een zal zijn met deze elektrische hulpmiddelen.


Terug naar vorige pagina