Boot en mens

10 juni 2022

Een schip kan zijn schipper overleven. Schepen kunnen ook bekender en zelfs beroemder worden dan hun eigenaren. Ze verkrijgen dan vaak een quasi-bezielde entiteit, alsof het om een levend wezen zou gaan. Het fregatschip Johanna Maria uit Arthur van Schendels roman is een klassiek voorbeeld van een schip met een eigen leven dat tot volle ontplooiing komt als er een klik is met de schipper. Op vergelijkbare wijze zijn er in de werkelijkheid platbodemjachten die bekender zijn dan de families die deze jachten in bezit hadden. De eigenaren stonden als het ware 'in dienst van' het welbevinden van het jacht. Vaak gaat het om jachten die ooit gebouwd zijn als 'unicaat', als uniek exemplaar dat gemaakt is voor een specifieke opdrachtgever. De eerste eigenaar hoeft echter in de historie van het schip niet degene te zijn die er het bekendst mee werd. Om eens wat voorbeelden te noemen, de bekende overnaadse boeier 'Stavo' is waarschijnlijk gebouwd in de 18e eeuw. De opdrachtgever is onbekend. Wel bekend is de familie die er meer dan honderd jaar mee heeft gevaren: de Friese familie Van Eysinga. De band van die familie met deze boeier was zo sterk, dat de laatste eigenaar, Jhr. C. van Eysinga die in de familie geen opvolger wist voor het schip, het idee niet kon verdragen dat 'een ander' met de 'Stavo' zou gaan varen. Hij besloot in 1923 daarom dat het schip dat nog in goede staat was, gesloopt moest worden.

Dan is er natuurlijk ook de als voorbeeldig beschouwde Friese boeier 'Constanter' uit 1877, die vanaf 1901 constant in bezit bleef van de familie Halbertsma. Heel anders is de wat tragische geschiedenis van de boeier 'Tjet Rixt' verlopen. Over het bouwjaar kan alleen gespeculeerd worden. Er zijn geen overtuigende bewijzen dat de boeier 'Uitspanning' van de Sneker apotheker/rentenier Van der Feer hetzelfde schip is als de boeier 'Friesland' waar de advocaat Jan Minnema de With vanaf het midden van de jaren tachtig van de 19e eeuw in zeilde. Daar zijn geen documenten en geen foto's van die dat aannemelijk maken. Er is alleen een 'oral history' waarin dat beweerd wordt, maar dat is te weinig bewijs. Wel staat vast dat de boeier 'Friesland' dezelfde is als de boeier die de selfmade krantenman Jacob Hepkema in 1909 kocht van Lefering uit Buiksloot. Als 'Tjet Rixt' is deze boeier bekend geworden dankzij de Hepkema's die reeds na ruim 10 jaar met het schip in hun maag kwamen te zitten, maar het niet kwijt konden. Toen Jacob Hepkema het schip kocht, was hij al wat ouder. Hij hield het daarom niet zelf, maar zette het direct op naam van zijn twee zoons: Tjebbo en Mindert. Het was echter hun vader Jacob die ermee zeilde, tot 1919, toen hij overleed. De twee zoons wilden al spoedig van die oude boeier af, maar door de economische teruggang en de invoering van Personele belasting op het bezit van grotere pleziervaartuigen was er in die jaren geen belangstelling van kopers voor zo'n type schip. De boeier werd daarom verhuurd aan een zetschipper voor de chartervaart. In 1929 kwam Tjebbo Hepkema echter vroeg te overlijden en daarmee ontstond voor de 'Tjet Rixt' een geheel nieuwe werkelijkheid. Niet langer waren twee broers eigenaar van het schip. Nu waren het Mindert en de erfgenamen van Tjebbo, de weduwe Aukje met haar twee dochters Nelly en Rixt. Deze dames hadden maar zelden met de boeier gevaren en waren er ook niet in geïnteresseerd, maar 'Tjet Rixt' was daarmee wel een 'onverdeelde boedel' geworden. De eigenaren konden het nooit eens worden over wat te doen met het schip, dus gebeurde er niets mee. Mindert Hepkema overleed in 1947 en toen werden diens weduwe Anna Maria en haar zoon Jacob ook nog eens mede-eigenaars van de 'Tjet Rixt'. Jacob had niets met de boeier en wilde die verkopen, maar zijn nichtje Rixt, die in Zuid Duitsland woonde en nooit met de boeier had gevaren, lag daarbij dwars. Dankzij handig onderhandelen van Jacob kreeg hij het voor elkaar dat de vijf erfgenamen die samen eigenaar van de boeier waren, uiteindelijk geen bezwaar hadden om het schip in 1954 te verkopen aan de 'Vrienden van het Zuiderzeemuseum'. Ook een collectief, maar nu een dat constructief wilde nadenken over de vraag hoe deze oude, toen rottende boeier behouden kon blijven. De verwaarlozing van de 'Tjet Rixt' bij de Hepkema's is dus in zekere zin de redding geweest voor de boeier, die anders al eerder gesloopt zou zijn of tenminste een minder opvallende naam zou hebben gekregen.

 


 

Terug naar vorige pagina Terug naar overzicht