Bottertje
17 april 2021

Eind zestiger jaren maakte ik op het havenhoofd van Stavoren deze foto van een binnenvarende botter. Stavoren was onze uitvalshaven voor tochten en tochtjes over het IJsselmeer. Je kende in die jaren veel zeilers van dit water, want het waren er niet zo veel. De botter die binnenkwam was van Evert Boonstra. Zijn vader had in 1957 de botter EB17 overgenomen van Gerrit aan 't Goor, de visser uit Elburg wiens vader dit bottertje in 1918 had laten bouwen in Monnickendam. Boonstra had in Leeuwarden een bedrijf dat doodskisten maakte en we keken daarom altijd met belangstelling hoeveel van dat hout verwerkt zou kunnen zijn in dat scheepje. De familie Boonstra zeilde in 1957 in de Staverse jol 'Friso' die bij de aanschaf van de botter te koop kwam. De jol werd echter niet verkocht en kreeg daarom 's zomers een ligplaats in de vissershaven van Stavoren als onderkomen voor de opgroeiende dochters als die er eens uit wilden. Evert zeilde de botter vlot naar binnen, maar we zien niet op de foto hoe sterk het scheepje daarbij met halve wind slingerde op de golven. Dat slingeren bij halve wind is een onvermijdelijke eigenschap van platbodem schepen. Zulke schepen zijn relatief breed en vlak. Die vorm geeft veel aanvangsstabiliteit, wat plezierig aanvoelt als je in de haven ligt.
Buiten de rustige haven, op water met wat hogere golven, zorgt die vormstabiliteit er echter voor, dat het schip sterk de beweging van het wateroppervlak volgt. Dat is vooral vervelend bij halve wind, als de golven van opzij komen. Als het schip zeilt onder een hellingshoek van bijvoorbeeld dertig graden en er komt een golf aanrollen die een helling heeft van eveneens dertig graden, dan past het schip zich aan bij die golf maar maakt dan ten opzichte van het horizontale vlak plotseling een hellingshoek van zestig graden. In het golfdal veert alles weer terug, waarna een nieuwe golf het schip weer een zet geeft richting zestig graden. Je hebt al spoedig het gevoel dat je bij wijze van spreken uit het schip slingert en het is ook niet ongevaarlijk als de golven in cadans die zetten geven en de slingerbeweging zichzelf gaat versterken. De schipper kan dit echter eenvoudig verhinderen. Met halve wind en hoge golven varen is met een platbodem niet comfortabel. Scherpe jachten met een diepstekende zware kiel hebben daar geen last van. Die hebben minder vormstabiliteit, maar wel een effectieve gewichtsstabiliteit. Die zware kiel houdt het jacht overeind. Het gaat niet zo gemakkelijk mee met de beweging van de golven. Op zee zijn zulke jachten comfortabeler dan platbodems. Je hoeft je gelukkig niet passief over te geven aan dat geslinger. Je kunt bijvoorbeeld iets opsturen, iets scherper aan de wind gaan varen. De slingerbeweging over de lengte van het schip heeft een veel langere tijdsduur dan over de breedte. Na een tijdje moet je natuurlijk ook weer wat afvallen, zodat je met een flauwe zigzagkoers op je bestemming komt. Vroeger moest je bij slecht zicht die koersverandering goed bijhouden op kompas, kaart en klok, maar tegenwoordig is dat een fluitje van een cent. Je vaart met GPS en ziet op de monitor precies waar je bent. Tegenwoordig ontstaan er pas navigatieproblemen, als de moderne techniek je onverwacht in de steek laat. Of dat je vaart met verouderde kaarten in je systeem. In de praktijk blijkt het onvoorstelbare mogelijk te zijn. Niet voor niets leren studenten aan de Hogere Zeevaartscholen nog steeds ook te navigeren met de traditionele plaatsbepaling op grond van de stand van de zon en de klok, hoewel zij die technieken waarschijnlijk nooit zullen gebruiken.
