Effectiever sturen
01-05-2024

Platbodems waren in het verleden vooral werkschepen. Voor buitenstaanders leken ze allemaal op elkaar, terwijl de ‘kenners’ voortdurend verschillende typen wisten te onderscheiden. Er zijn desalniettemin ook grote verschillen tussen de diverse platbodems aan te wijzen. Een schokker is absoluut geen botter en een punter lijkt niet op een schouw. In zijn omvangrijke dissertatie Verdwenen schepen (Zutphen, 2004) probeerde Gerrit Schutten voor deze verschillen in bouwstijl een regionale bepaalde verklaring te geven. De ronde schepen zijn immers karakteristiek voor Friesland, terwijl rechtstevens zoals de punters en schokkers vooral kenmerkend zijn voor werkschepen uit Overijssel. Zijn idee van verschillende ‘bouwordes’ gebonden aan regio’s overtuigt niet helemaal, maar zijn overzicht van verdwenen scheepstypen blijft indrukwekkend.
Wat ik mij bij die verschillende bouwstijlen afvraag, is het waaròm van die verschillen. Wellicht een domme vraag, maar toch. Vaak wordt verwezen naar de ervaring van de schippers op een bepaald vaarwater. De schepen die in een bepaald vaargebied het beste voldeden, zouden op grond van die ervaring een vaste plaats hebben gekregen. Of er inderdaad op zo vergelijkender wijze gezocht werd naar de beste scheepsvorm, waag ik te betwijfelen, gezien de behoudende aard in traditionele samenlevingen. Het kritisch zoeken naar technologische verbeteringen is meer iets van de laatste honderd jaar. De traditionele platbodems werden door de jaren heen uitgerust en gevaren op een wijze die tegenwoordig, met de moderne technologische blik, wel eens vragen oproept. Waarom hebben veel platbodems een achtersteven die onder een scherpe hoek, schuin, uit het water omhoog komt? Als je daar een roer aanhangt, leidt dat tot een onhandig manoeuvreren door de schipper en een weinig effectief functioneren van het roer. Een verticaal staande roeras is vele malen effectiever.



De ontwikkelingen bij moderne jachten (en niet te vergeten werkschepen) leert ons, dat niet alleen de ophanging, maar ook de vorm van een roer belangrijk is om plezierig en effectief te kunnen sturen. Het gebruikelijke plaatroer bij platbodems met aangehangen roer, waarbij het roerblad een vlakke plaat is, kan leiden tot ongewenste wervelingen, turbulenties, langs het roerblad met als gevolg dat de stuurman voortdurend de koers moet corrigeren om rechtuit te kunnen varen. Ook moderne kruisertjes en sloepen met doorgestoken roer kunnen last van hebben van dat verschijnsel. De stuurman blijft bezig, want voortdurend loopt het scheepje uit koers. De oorzaak is het platte roerblad. Moderne doorgestoken roeren van werkschepen zijn daarom niet plat, maar in doorsnee gestroomlijnd als een vis. Het water volgt het blad dan zonder turbulenties en het zwalkend varen is voorbij.
Een andere ontwikkeling is het balansroer. De laatste jaren zie je die ook steeds meer op platbodems toegepast en dat niet ten onrechte. Zowel onder zeil als op de motor stuurt zo’n roer opvallend effectief en nog licht ook. Je kunt natuurlijk tegenwerpen, dat platbodems bedoeld zijn om alleen maar mee te zeilen. Ze zijn helemaal niet ontworpen voor een scheepsmotor. Maar de tijden zijn veranderd. Hein Kersken Sr. zag reeds in 1963 dat platbodemjachten eigenlijk motorsailers zijn (In: Hollandse jachten van de Toekomst). Dat leidde toen tot protesten, maar is tegenwoordig realiteit. Gemakkelijk kunnen varen op de motor is belangrijk geworden.

Dat voorkomt de gebruikelijke geluiden van een bewegend roer dat hangt in vingerlingen. Geluiden die je overdag niet hoort, maar die ’s nachts in een stalen schip irritant zijn. Er is ruimte gecreëerd door de achtersteven te verbreden.
Een heel bekend probleem bij zowel klassieke jachten als platbodems is het gebrek aan ruimte voor een schroefraam. Om ruimte voor de schroef te creëren, werd vaak een halfrond uit het roerblad gezaagd. Maar dat is helaas het slechtste wat je kunt doen. Waar je met een balansroer tijdens het manoeuvreren een maximaal gebruik kunt maken van de stuwkracht van de schroef tegen het roerblad, daar verdwijnt dit voordeel bij een roerblad met uitgezaagd halfrond. Als de stuurman flink roer geeft, vaart het schip gewoon rechtdoor.



De meer verticale stand van de as en het balansdeel zorgen voor een veel effectievere werking van het roer. De schuine stand van de achtersteven blijft uiteraard ongewijzigd.
Tenslotte heeft de scheepsvorm ook invloed op de effectiviteit van de schroef. Een scheepsschroef moet bij een zwaar en relatief langzaam varend schip als een platbodem een flinke diameter hebben met weinig spoed en een scheepsmotor die na reductie een laag toerental levert op de as. De optimale afmetingen worden tegenwoordig op de computer berekend, met als enig nadeel dat de scheepsvorm en de waterverplaatsing van een platbodem meestal net even anders zijn dan de scheepsvormen in het computermodel. Een platbodem heeft met zijn dikke kop veel weerstand bij tegenwind op ruim water. Daar wordt zelden rekening mee gehouden.
Bij veel platbodems heeft de schroef een te kleine diameter en zit die vanwege de geringe diepgang te hoog. De schroef zit niet diep genoeg onder water en stuwt te veel water omhoog. Bovendien zorgt de vorm van het onderwaterschip bij tjalkachtigen ervoor dat de watertoevoer naar de schroef suboptimaal is. Schepen met een volle, bolle kont hebben niet alleen een gebrekkige watertoevoer naar de schroef, maar zorgen ook bij hogere snelheid voor zoveel turbulentie achter het schip, dat het roer geen duidelijke stroming van voor naar achteren meer krijgt. Er ontstaan werveling van water die van beide zijkanten komen, waardoor het roer geen grip meer heeft op een vaste waterstroom. Niet voor niets hebben sleepkasten zoals de vroegere Rijnaken enorme roerbladen om grip te houden. Bij tjalkachtigen kan dit probleem bestreden worden door de motor in een bak dieper dan het vlak te plaatsen en het schroefraam inclusief roer eveneens. Niet de mooiste oplossing, maar wel effectief.

