Werfbaas, boer en kroegbaas ineen
3 november 2020

De oudste scheepswerf van Drachten werd opgericht in 1710 bij het buitenste vallaat van de Drachtster compagnonsvaart. Vanaf 1843 tot op dit moment wordt deze werf gedreven door een telg uit de scheepsbouwfamilie Van der Werff. Drie van de vier werven van Drachten waren van een Van der Werff. Alleen deze werf op de buurtschap het Buitenstvallaat heeft alle ontwikkelingen in de tijd doorstaan. Op de foto het Buitenstvallaat met de scheepswerf zo'n honderd jaar geleden. Deze werf werd bekend door de vele snelle ijzeren skûtsjes die er in die jaren gebouwd zijn. Dus verwacht je dat werfbaas Jan Oebeles van der Werff in die tijd een welvarend ondernemer was. Dat is echter een misverstand. Het kostte ook een succesvol scheepsbouwer moeite om het hoofd boven water te houden. Dat lag niet alleen aan de concurrentie door andere werven, maar ook aan de algemene armoede. De marges voor de werfbaas waren laag, want de klanten konden weinig betalen. Jan Oebeles moest bovendien met zijn vrouw een groot gezin met zeven kinderen onderhouden. De wat oudere kinderen werkten ongetwijfeld mee waar ze dat konden, ondanks het wettelijk verbod op kinderarbeid. In economisch onzekere tijden is het verstandig om zo veel mogelijk zelfvoorzienend te zijn. De woning van de werfbaas, op de foto rechts naast de sluis onder de bomen, was tevens het voorhuis van een boerderij. De werfbaas was dus tegelijkertijd boer. Hij had rond het Buitenstvallaat enige lapjes grond voor wat vee (zoals een koe, schapen, kippen en een varken) en hij verbouwde groenten. Voedsel voor eigen gebruik. Bovendien dreef hij vanuit zijn woning een kruidenierswinkel en een kroeg.
In de tweede helft van de zomer kwamen de skûtsjes bij de sluis, op weg naar de veenderijen om turf te halen. De schepen moesten bij de werf wachten om geschut te worden, wat een mooie gelegenheid voor de schippersen was om wat inkopen te doen bij het winkeltje van de werfbaas dat door Tjitske Fokkema, de vrouw van Jan Oebeles, werd gedreven. De schippers gingen ondertussen een beerenburg of een jenevertje drinken in de kroeg van de werfbaas. De woning van de werfbaas was daar voor ingericht. In het midden van de voorgevel de deur. Links daarvan de winkel en rechts de tap. Zo'n dubbelfunctie was in die tijd niets bijzonders. De schippers voeren door naar de veenderijen ten oosten van Drachten en daar deden de veenbazen dat net zo. De veenbaas woonde in een flink stenen huis, de veenarbeiders in spitketen en plaggenhutten. Alleen de weinig veenarbeiders in vaste dienst konden een eenvoudige arbeiderswoning betalen. Die flinke woning van de veenbaas was net als de woning van de werfbaas ingericht met een kruidenierswinkel waar arbeidersvrouwen door gedwongen winkelnering verplicht waren inkopen te doen, terwijl daarnaast een dranklokaal voor de mannen was, waar de veenbaas hun het loon uitbetaalde, dat zij direct weer mochten besteden aan een drankje bij dezelfde veenbaas. De schippers kenden uiteraard geen gedwongen winkelnering bij de sluis. Waarschijnlijk was het er zelfs goedkoper dan bij de veenbaas in het veen. Wel is het aanleiding stil te staan bij het gewone leven van een werfbaas. Nog maar honderd jaar geleden moesten Jan Oebeles en zijn vrouw op het Buitenstvallaat de hele dag werken, bij de werf, op de boerderij of in de winkel, om na het eten te gaan slapen met z'n allen in die kleine woning waar de voorkamers ingericht waren als winkel en kroeg, waarna er weer een dag kwam. En zij hadden het goed, want werk.... Zij hadden eigen bezit, een scheepswerf, een boerderij, een winkel, een kroeg en land. Wat wil je nog meer?
