Aanvullende informatie over de in het Stamboek opgenomen scheepstypes

Variatie in modellen en benamingen

Aanvulling op de pagina Scheepstypes
Het is gebruikelijk om de Oud-Nederlandse scheepstypen in twee hoofdgroepen te onderscheiden, de Ronde schepen en de Platbodemschepen. 
 

De Ronde en Platbodemjachten kenmerken zich door het gebruik van bijzondere benamingen voor onderdelen van schip en tuig.

Afbeelding uit de Waterkampioen van 1938
Afbeelding uit de Waterkampioen van 1938

Dirk Huizinga: Gebruikelijke variatie in modellen en benamingen

Dirk Huizinga heeft de afgelopen jaren studie gemaakt van de scheepvaart in Friesland tussen 1880 en 1960 en over het leven langs de Oostwal van de Zuiderzee in dezelfde periode en daarover publiceert hij regelmatig. In zijn laatste publicatie 'Lemsteraken voor de recreatie' heeft hij onderzoek gedaan naar het ontstaan van het scheepstype Lemsteraak en schrijft daarin over scheepstypen in zijn algemeenheid:

Rond 1900 was men vanuit de houtbouw gewend dat ieder schip vanuit een basisidee ook zijn eigen vorm had. Alle schepen hadden een eigen karakter, omdat de vormen slechts globaal waren vastgelegd. Pas met de bouw van ijzeren schepen werd uniformiteit vanzelfsprekend, omdat er noodzakelijk van tekening moest worden gewerkt. Het was in die tijd ook heel gebruikelijk dat schepen van een bepaalde bouwer in een bepaalde plaats een eigen naam kregen, alsof het bij iedere bouwer en iedere streek om een eigen scheepstype handelde. Die naamgeving kon in de loop der jaren ook zomaar weer veranderen. De Vollenhovense bollen van Jan Kroese uit Vollenhove werden door de scheepsbouwer zelf ‘visaken’ genoemd, maar uiteindelijk werd hun naam ‘Vollenhovense bol’.


Een vrolijk ingewikkelde verwarring in de benamingen van oude scheeps- en jachttypen

Toen de Engelsman Doughty in 1888 zijn zeiltocht door Friesland maakte en hij met z’n Norfolk wherry tijdens de feestweek in Sneek lag, keek hij zijn ogen uit. De grachten lagen volgepropt met die voor hem zo eigenaardige Nederlandse vrachtschepen: tjalken, boeiers, tjotters, pramen, schuiten, aken, bollen, schouwen, bokken en noem maar op. Voor Doughty leken ze allemaal sterk op elkaar. Ze verschilden volgens hem vooral in details. “We hebben nooit al hun verbijsterende namen onder de knie gekregen.” (Doughty, 1889, p. 23) Het eindeloos onderscheiden van scheepstypen die ondertussen allemaal op elkaar lijken, was voor hem een typisch Hollandse afwijking.

Ruim dertig jaren later schrijft Philippona, toch zeer deskundig op platbodemgebied: “Een vrolijk ingewikkelde verwarring in de benamingen van oude scheeps- en jachttypen, heeft van oudsher bestaan; een wonder is het dus niet, dat wij er ook thans zo slecht in thuis zijn (Waterkampioen 1931, p. 137)". Als reden van de verwarring noemt hij, dat vooral de deskundigen het lang niet altijd met elkaar eens zijn over de benamingen. Wat betreft de visaken viel hem op dat in Friesland aken werden genoemd naar de plaats waar ze werden gebouwd en/of gebruikt. Hij zag daarin geen reden te spreken van verschillende scheepstypen. Ze werden gebouwd als visaak en pas later werd er een plaatsnaam aan toegevoegd. Een bolletje dat gebouwd was bij Zwolsman in Workum, heette in Workum een Workumer bol, in Enkhuizen een Enkhuizer bol en in Wieringen een Wieringer bol.


De Nederlandse houten scheepsbouw door Gerrit Jan Schutten

Gerrit Jan Schutten had zich in de jaren zestig van de vorige eeuw al had voorgenomen om de Nederlandse houten scheepsbouw op een rijtje te zetten, want anders zou deze hele bedrijfstak uit de maritieme geschiedenis verdwijnen. Dit voornemen heeft geresulteerd in een aantal imposante studies en de totstandkoming van een tweetal boeken ‘Varen waar geen water is’ in 1982 en ‘Verdwenen schepen’ in 2004 en daarnaast allerlei publicaties in de Spiegel der Zeilvaart.
In meerdere artikelen in de Spiegel der Zeilvaart heeft hij de houten schepen in de provincies Groningen en Friesland beschreven. In de provincie Groningen kwamen diverse houten schepen voor, die alle dienst deden als beroepsvaartuig of vrachtschip. Friesland is een waterland en bij uitstek een vaarprovincie. Tot ongeveer 1930 vond vrijwel alle vervoer plaats over water. Ook Friesland kende zijn vele houten zeilvrachtschepen.

De Digitale Versie van het boek "Maritieme Geschiedenis der Nederlanden"

In de jaren 1976-1978 verscheen de Maritieme Geschiedenis der Nederlanden in vier delen, onder hoofdredactie van G. Asaert, Ph.M. Bosscher, J.R. Bruijn en W.J. van Hoboken. Dit omvangrijke standaardwerk werd gepubliceerd door Uitgeverij De Boer Maritiem in Bussum.
De delen:

  1. Prehistorie, Romeinse tijd, Middeleeuwen, vijftiende en zestiende eeuw;
  2. Zeventiende eeuw, van 1585 tot ca. 1680;
  3. Achttiende eeuw en eerste helft negentiende eeuw, van ca. 1680 tot 1850-1860:
  4. Tweede helft negentiende eeuw en twintigste eeuw, van 1850-1870 tot ca. 1970.

Het Huygens ING – KNAW acht het van groot belang dat de oude vierdelige Maritieme Geschiedenis der Nederlanden (MGN) voor onderzoekers en belangstellenden beschikbaar en toegankelijk blijft.

Een stukje inleiding:
..... Is de tijd rijp voor een samenvattende studie over een zo veelzijdig onderwerp als het maritieme verleden van de Nederlanden? Dat deze vraag bevestigend beantwoord is. blijkt uit het verschijnen van dit boek. Het is het eerste deel van een verzamelwerk dat vier delen zal omvatten. Hieruit mag echter niet de conclusie worden getrokken. dat onlangs inderdaad het moment werd bereikt. waarop alles of vrijwel alles over de scheepvaart van de Nederlanden bekend was geworden. Niets is minder waar en bovendien zal een dergelijk moment ook nimmer komen.....
..... In de loop der eeuwen namen de schepen voortdurend in afmeting toe en evolueerden zij in vorm en bouwwijze als gevolg van onderlinge beïnvloeding. Andere factoren speelden eveneens een rol. zoals de uitvinding van het stevenroer dat een betere besturing van grotere schepen mogelijk maakte. De uitvinding van het buskruit en het gebruik van geschut aan boord van schepen had tot gevolg dat deze daaraan werden aangepast. Aanvankelijk speelde het in gebruik nemen van klein geschut nauwelijks een rol. maar stilaan moest men toch schikkingen gaan treffen om het toenemende belang van dit nieuwe wapen op te vangen. Behalve voor de zware stukken zelf had men ook meer ruimte nodig voor de ammunitie de kanonniers en de grotere hoeveelheid leeftocht. De invoering van het kompas en de betere kennis van de zee werkten de vergroting van schepen onrechtstreeks in de hand. Men ging grotere reizen ondernemen, waarvoor men grotere schepen ging bouwen. Met de karveelbouw werd deze groei technisch mogelijk en kwam men de beperkingen van de overnaadse bouwwijze te boven .....

Maritieme Geschiedenis der Nederlanden: Digitale versie van de vier delen Maritieme Geschiedenis van Nederland.

Terug naar vorige pagina