Een 16e eeuws Waterschip

Scheepshistorie nr. 17: Met tekeningen en twee modellen zullen we proberen wat dieper in te gaan op het waterschip

In 1971 werd door een boer tijdens het ploegen een wrak gevonden in de gemeente Zeewolde (OW10). Na een verkenning in datzelfde jaar werd vastgesteld dat het een vissersschip betrof dat interessant genoeg was voor verdere studie door het RCE (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed). De standaard procedure in dit soort gevallen is dat de beheerder van de grond op de hoogte wordt gesteld en wordt verzocht de plaats van het wrak en de naaste omgeving met rust te laten.

De opgraving van het wrak in 1975

Op dinsdag 19 augustus van 1975 begint men met de opgraving van het wrak en dankzij de karakteristieke bun wordt al snel vastgesteld dat het hier om een waterschip gaat. Een vuurkist met daarin tegeltjes met de spreuk: “ALLE DING HEEFT SIJNEN TIJT” waarvan één tegel is voorzien van een jaartal in spiegelschrift van 1561 geeft een indicatie van de tijd waarin het schip kan worden geplaatst. Eind oktober is de opgraving ten einde en worden de wrakresten geruimd door ze te laten verbranden. De vondsten zijn dan overgebracht naar Schokland of Ketelhaven waar ze worden geconserveerd of gereconstrueerd.

Het Waterschip

Dit waterschip was een vissersschip en mag dus niet worden verward met de waterschepen voor de zoutziederij die in allerlei vormen door het hele land voorkwamen tot diep tot diep in de 20e eeuw. Zoutwinning via een zoutziederij of zoutkeet was een hele industrie in Nederland waarbij zoutwater via een kookproces werd verdampt. Wat na een bepaalde raffinagetechniek overbleef was gekristalliseerd zout. Deze zoutketen werd bevoorraad door waterschepen die hiervoor speciaal voor werden gebouwd.
Daarnaast was er nog een waterschip voor zoet water, hoofdzakelijk in gebruik voor de Amsterdamse bierbrouwerijen. De vervuiling van de Amsterdamse grachten was dusdanig dat dit water niet meer door de brouwerijen kon worden gebruikt. Daarom bouwde men (zoet)waterschepen die schoon Vechtwater naar Amsterdam brachten.

Deze tekening uit 1878 gemaakt door kapitein Wickers van het Ministerie van Marine, kan alleen maar gemaakt zijn op basis van andere tekeningen. In 1878 waren er geen varende waterschepen meer. De tekenaar heeft er dan ook maar de naam botter aan gegeven. (Bron: ‘Souvenirs de Marine’, 1882)

De functie van het opgegraven Waterschip

Het hier te bespreken waterschip is haar carrière niet als visserschip begonnen, maar als vervoers en opslagmogelijkheid voor verse vis. Vis was in de 14de eeuw een belangrijk volksvoedsel en de groei van Amsterdam in deze periode vroeg om meer en goedkope vis. De verzilting aan de Westwal nam ook geleidelijk toe in deze eeuw, wat er weer voor zorgde dat er minder zoetwatervis te vangen was aan de Hollandse kusten.
In deze situatie ontstond het waterschip, een schip dat water kon bevatten, waarin vis levend werd gehouden. De vishandelaren wisten zich dank zij de bun (caer of caerscip) in een machtspositie te manoeuvreren waarbij het voor vissers vaak niet was toegestaan om een bunschip te bezitten. De vissers hadden geen andere mogelijkheid dan hun handel aan deze vishandelaren te verkopen.

Schrijver en publicist Jan G. Braaksma

Jan G. Braaksma, geboren 1956 te Hantum (Friesland), onderzoekt als hobby en schrijft over de historische scheepvaart en visserij. Zijn eerste boek "De verdwenen schepen van de Dongeradelen" verscheen in 2012 en zijn tweede boek "Blazers, Blazers en nog eens Blazers" wordt in de zomer van 2014 verwacht. Daarnaast schrijft hij artikelen voor het blad Scheepshistorie, dat twee keer per jaar verschijnt. In het nummer van mei 2014, Scheepshistorie nr. 17, staat het artikel over "Het 16e eeuws waterschip".
Uitgever: Lanasta / Emmen, www.lanasta.com

Wij hebben van Jan Braaksma toestemming gekregen om het artikel hier te publiceren.

pdf Scheepshistorie nr17 Een 16e eeuws Waterschip

Terug naar vorige pagina