Grote tweemast Schokkeraken in Kuinre gebouwd

Jan G. Braaksma, Lelystad

Van de scheepswerven te Kuinre is weinig overgebleven. Er waren er vroeger drie, van Buis, Van der Werf en Schuurink, later Fledderus. Er werden onder meer twee typen tweemast schokkeraken gebouwd. De kleine schokkeraak (12 m) werd hoofdzakelijk gebruikt op de eilanden, vanaf 1776 tot ca. 1820. De grotere (15,20 m) was voor vissers uit de Dongeradelen, vanaf 1813 tot de laatste in 1875. Andere schepen in de Dongeradelen waren de tweemast visserssnik en de blazeraak. De gemeente Dongeradeel in Noordoost-Friesland is een samenvoeging  van Dokkum met West- en Oost-Dongeradeel. Bekende vissersplaatsen  in de Dongeradelen: Wierum, Paesens, Moddergat. In totaal zijn er een zestig à zeventig grote schokkeraken gebouwd, met uitzondering van één allemaal te Kuinre. Het ligt voor de hand dat de vissers uit de Dongeradelen voor Kuinre hebben gekozen om hun schepen daar te laten bouwen. De taal van Kuinre stond dicht bij het Stellingwerfs en daarmee ook bij het Fries. 

De Schokkeraak

Een schokkeraak was een vol overdekt tweemast schip, 15 m lang. Met grote mast van 12,5 m hoog. Met fok, (groot)zeil en bezaanzeil op de achtermast. Een 5 m breed over het berghout, boven een 5 m langer dan in het vlak. Had een lange platte vooruitstaande kop, een recht vallende achtersteven en was helemaal overdekt. Had een vooronder en aan weerskanten een groot luik achter de mast en naast de bun (beun). Ze waren een 30 ton maar een enkel schip haalde de 40 ton wel. Aken hadden rijmpjes op de waterschotten. 

Reconstructie van de WL19
Reconstructie van de WL19

Wierumer Aek WL19 'De Drie Gebroeders'

Van het type grote schokkeraak is een reconstructie gebouwd te Wierum aan de hand van een bestek van de vroegere houtbouwwerf Alkema in Makkum. Hoewel men een beetje ‘haastig’ te werk is gegaan, is het een schitterend schip geworden.  

Reconstructie van de WL19
Reconstructie van de WL19

Leven aan boord

Het leven aan boord was sobertjes. De vissers woonden en sliepen in het vooronder. Dat bestond eenvoudig uit twee banken waarachter zonder deuren of kleden de kooien waren. Daar hoorde een schoorsteen bij en daarmee is alles beschreven. Huisraad was er niet of maar een klein beetje. De bemanning had spoelmanden, waarin iedereen zijn eigen spullen bewaarde. Een spoelmand is een open korf waarin eten, visgerij en ander gerief werd opgeborgen. Die droegen de vissers op de rug als zij van de wal naar de pramen (preamen) waadden waarmee zij van en naar de rede (ree) zeilden waar de aken voor anker lagen. Er werd gegeten van een plank die dwars over de beide banken werd gelegd. Een teerpot, een doofpot, een hanglamp en dat was zo ongeveer het hele interieur. Voor onderhoud en schoonmaken kwamen de schippers één keer per jaar terug op de werf en wel zomers. Vrouwen en kinderen kwamen dan mee en hielpen met het schoonbranden - met bossen riet - en het schoonkrabben van het onderwaterschip en de binnenkant van de bun; een vies karwei. 

Het verhaal van Jacob Gerlofs de Haan uit Moddergat

De vader van Jacob Gerlofs de Haan uit Moddergat was nog verder van zijn oorspronkelijke geboortestreek afgedwaald. Hij had een aantal jaren met een visser uit Moddergat gevaren, had er zijn vrouw gevonden en was er blijven hangen. Ook deze Gerlof was geen uitzondering vergeleken met de andere Jacobs en dus een ondernemend mannetje. Al snel had hij een eigen boot, een kleine aak. Hij had geluk gehad met de aankoop van deze boot. Zijn kosthuis was een ouder echtpaar zonder kinderen. De man viste nog steeds maar vond het steeds moeilijker en moeilijker worden. Nadat hij ook nog een ongeluk had gehad werd besloten de aak van de hand te doen. Het schip was een kleine maar oude schokker met een lengte van een meter of twaalf. Het schip was ooit gebouwd voor een visser op Ameland en had ongeveer dezelfde dek-indeling als de snik. In tegenstelling tot de aken die nu voor de vissers werden gebouwd, was dit schip nog niet helemaal overdekt. Wel had dit schip een bezaansmast. Het schip had nog een sprietzeil en Jacob overwoog of hij zijn aak zou laten verbouwen naar een gaffelzeil. Hij kon er geen verre reizen mee maken maar hij verdiende er wel goed geld mee. Op de Wadden en rond de eilanden was voldoende vis aanwezig. 

Verschillen in schepen

Op één van die reizen, schitterend weer, volop zon en weinig wind, was hij een Urker visser tegengekomen. De Urker had hem gepaaid, want die was een enorme zoetekauw en zat zonder suiker. Jacob was langzij gekomen en had vastgemaakt. Hij had wel zin in een praatje. De Urker, die zijn humeur enorm zag verbeteren door de overdracht van een behoorlijke mok vol met suiker, bood Jacob een bak koffie aan. Jacob nam die met plezier aan. Het schip van de Urker was net nieuw en de Urker liet Jacob het hele schip zien. Hoewel de schokker van de Urker en de schokkeraak van Jacob veel op elkaar leken, was het schip van de Urker zeker een meter of drie langer. De Urker deed wel wat lacherig over de druil van de aak maar ondertussen, schimpte Jacob, hield die druil hun beide schepen wel op koers, want bij beide schepen waren de hoofdzeilen en de fokken neer. Druil: klein driehoekig zeil of een klein gaffelzeil, op kleine schepen gevoerd aan een mastje tegen de achtersteven. De druil gaf de schepen voldoende vaart zodat ze naar het roer bleven luisteren. Jacob stond wel bekend als een durfal, iets wat vooral zijn vrouw vervelend vond. Zij was geboren en getogen in Moddergat en kende de verschrikkingen van gezonken schepen en verdronken bemanningsleden maar al te goed. Ze probeerde dat zo ver mogelijk van haar af te duwen maar dat lukt maar slecht als je man bekend staat als een durfal. Regelmatig kreeg ze sterke verhalen te horen van haar buren. 

Op de werf in Kuinre

Jacob viste meestal boven Schiermonnikoog of in de gaten tussen de eilanden en had zo zijn angstige momenten wel meegemaakt. Op een van die momenten was hij bijna gebleven. Op een stormachtige nacht in mei was hij door een inschattingsfout in het Snikkegat vol op de resten van een oude snik gevaren met alle gevolgen van dien. Zo vast als een huis en lek natuurlijk. Met veel gewriemel was hij losgekomen en had de rede van Moddergat net gehaald. Ze waren dus veilig. Hij en zijn bemanning hadden het lek met veel moeite weten te dichten en het binnengekomen water uit de romp kunnen pompen. Het hele vooronder zag eruit als een rampgebied, alles was nat en smerig. Wel had hij de kans gehad het schip eens goed te bekijken, hij had gezien dat er meer zwakke punten in de romp waren. Dat werd dus naar de werf. Een geluk bij een ongeluk was wel dat de romp toch moest worden schoongemaakt. Een week later ging Jacob, met bemanning en de vrouwen aan boord, op weg naar de werf in Kuinre. De vissers van de Dongeradelen gingen naar Kuinre waar gewoon Fries kon worden gesproken en ook de Friese waarden en gewoonten werden gehandhaafd. Jacob kon uitstekend met de mensen uit Kuinre door de bocht. Meestal werd het schoonmaken in de volle zomer gedaan maar nood breekt wetten want met een beschadigd schip kon er niet worden gevist. Pikkrabben (pikskraebjen) was een smerig karwei en kostte al snel een dag of veertien die het schip op de helling doorbracht. Na een paar dagen zagen de mannen eruit als roet: zwart, smerig en de geur was ook al niet om over naar huis te schrijven. De poetsbeurt die Jacob van zijn vrouw kreeg aan het einde van de dag hielp maar ten dele. Maar gelukkig komt aan alles een einde en nadat, als laatste, de bun nog was schoongebrand, was het pikkrabben achter de rug. 

Ouderdom

Nu het schoonmaken achter de rug was werd er even stoom afgeblazen. Terwijl Jacob met bemanning en vrouwen Kuinre in waren getogen voor een borrel en wat eten kreeg Fledderus, de werfbaas, de tijd om het schip eens goed te onderzoeken. Wat hij zag stemde hem niet gelukkig en hij wist dat de schipper dat ook niet zou worden. De aak van Jacob begon duidelijk sporen van ouderdom te vertonen en de lijst met reparaties werd langer en langer. 

Een nieuw schip

De volgende ochtend zat Jacob met een mok sterke koffie voor zijn neus de conclusie van de werfbaas aan te horen. Hij had al verwacht dat het een somber verhaal zou worden maar de werfbaas wist het toch nog erger te maken. Thuis was hij al aan het rekenen geweest en had er een aantal lange avonden met zijn vrouw over gesproken om een nieuw schip te laten bouwen. De oude schokkeraak kon, na goed te zijn gerepareerd, worden verkocht. In Zoutkamp, waar men op oesters viste, zou men blij zijn met dit schip. Ook had hij al met een paar mensen gesproken die geld leenden aan de vissers. Met de oude visser, van wie hij de schokkeraak had gekocht, had hij een overeenkomst weten te maken dat deze voor een derde eigenaar van het nieuwe schip zou worden. Vooral zijn vrouw was daarmee in haar nopjes, want die had er een hekel aan dat vreemden een aandeel in het nieuwe schip zouden krijgen. Ze had een aantal keren gezien en gehoord dat deze mensen hun geld soms sneller terug wilden dan was afgesproken, waardoor een aantal gezinnen in grote geldelijke problemen was gekomen. Na nog wat ruggespraak met zijn vrouw werden er knopen doorgehakt. 

Overdekt

Hij had vaak aan de Urker schokker gedacht en wist wat hij eraan moest veranderen om zo een schokker naar zijn zin te laten bouwen. Een goed en duidelijk bestek voor een nieuw schip werd opgesteld. Fledderus bouwde veel schokkers voor de vissers op Urk en Schokland. De werfbaas had wel verbaasd gereageerd toen Jacob voorstelde het hele schip te overdekken. Dat had hij nog nooit meegemaakt maar hij begreep wel wat Jacob er mee bedoelde. Bij ruige zee kwam er geen water meer naar binnen wat bij de open Schokkers wel eens tot hachelijke situaties kon leiden. Bij een overdekte Schokker verdween dit water gelijk door de kluisgaten weer naar buiten of het verdween in de bun. Ook was het dek een betere plaats om te werken nu er minder kans was om te struikelen over de dekenpoten en leggers (dekenpoten: verbindingsstukken tussen de huid en de deken van het schip). 

"Vrouwe Nelleke"

De reparatie van zijn oude aak werd ook doorgesproken. Natuurlijk was de werfbaas soepel geweest met de kosten voor de reparaties. Met een nieuw te bouwen schip op de lijst werd goed verdiend. Aan het einde van de zomer zag Jacob zijn oude schip vertrekken van de Moddergatse ree, terwijl hij met zijn bemanning op zoek was naar een veer schip dat naar de Zuiderzee ging en best Kuinre wilde aandoen om Jacob en zijn bemanning daar af te zetten. Daar kon hij dan zijn nieuwe Schokkeraak in ontvangst nemen.

In zijn broekzak gloeide een stuk papier met daarop een rijmpje dat zijn vrouw had geschreven. Het was de bedoeling dat dit rijmpje op het “wettersket” (waterschot) zou worden gebeiteld en het luidde: 

Het varen is mijn plicht,  op zee zo moet ik zwerven.  
Gelukkig is de mens,  die zich op God vertrouwt. 


Een kleine week later liep het veerschip met Jacob en zijn bemanning aan boord Kuinre binnen en voor de werf lag zijn nieuwe schip al in het water. De 53 voet lange schokkeraak lag te schitteren in de zon en hij kon aan zijn bemanning zien dat ze trots waren om te mogen varen met zijn nieuwe schip. Hij zou het schip naar zijn vrouw vernoemen: “Vrouwe Nelleke”, want, zo had hij tegen haar gezegd, “zo ben je altijd bij mij”. 

Gerrit Groenewegen (1754-1826) Verzameling van Vier en tachtig Stuks Hollandsche Schepen, geteekend en in koper gebragt. Rotterdam 1789, herdruk 1969. Ets op lichtbeige papier. Onderschrift: een Schokker. Het is een vroege aak.
Gerrit Groenewegen (1754-1826) Verzameling van Vier en tachtig Stuks Hollandsche Schepen, geteekend en in koper gebragt. Rotterdam 1789, herdruk 1969. Ets op lichtbeige papier. Onderschrift: een Schokker. Het is een vroege aak.

Vlak na de publicatie van dit artikel is van de hand van Jan. G. Braaksma het boek “De schepen van de Dongeradelen” verschenen.

Terug naar vorige pagina