De laatste tocht van de tjalk 'Navigator'

Spiegel der Zeilvaart Augustus 1993 nummer 6 - Reina en Peter de Lange

Het is bij ons thuis haast traditie geworden om, wanneer we op Schiermonnikoog zijn, regelmatig een kijkje te nemen bij de „Navigator". Of beter gezegd: dat wat er bij strandpaal 14 nog van het wrak van deze Groninger tjalk te zien is. Want na een lange tijd door het zand te zijn toegedekt is de „Navigator" sinds de jaren '70 weer - afhankelijk van de stromingen voor de kust en het tij - in meer of mindere mate zichtbaar. En elke keer is het een fascinerend gezicht de restanten van dit schip boven het zand of het water te zien uitsteken. Maar deze zichtbaarheid heeft helaas ook een schaduwkant: hoe minder het wrak van de „Navigator" door een deken van zand wordt beschermd, des te meer kans krijgen de elementen om er wat van af te knagen. Door de jaren heen is de achteruitgang dan ook al merkbaar. Toch zal het voor zee en wind nog een aardige kluif zijn, voordat het hele wrak is verteerd. Waardoor en hoe is de „Navigator" op het strand van Schiermonnikoog terechtgekomen? Met deze vragen liep ik al een tijdje rond. Voor dit artikel heb ik mijn voornemen om hierop de antwoorden te vinden, uitgevoerd.

Met een lading hout van Zweden naar Nederland

De ,Navigator", een uit 1892 daterende stalen en ijzeren tjalk van reder Jonker uit Wildervank, hield zich voornamelijk bezig met (wilde) vaart op en in het Oostzeegebied. Hier bracht ze ook het grootste deel van het jaar door. Eind 1917 is de „Navigator" met een lading hout bestemd voor Nederland onderweg van Västervik in Zweden naar Amsterdam. De route die hierbij wordt gevolgd is niet exact te reconstrueren, omdat de zeetijdingen zich in deze periode uitsluitend beperken tot Nederlandse havens. In verband met de Eerste Wereldoorlog komt er namelijk vanuit het buitenland geen informatie meer binnen over de scheepvaart bewegingen die daar plaatsvinden. In december vertrekt de „Navigator" uit Denemarken om aan het laatste deel van het traject te beginnen. Maar deze en een latere poging stranden op averij. De eerste keer raken op de Noordzee tuig en zwaarden beschadigd; de tweede keer komt de „Navigator" in aanvaring met een ander schip. Beide voorvallen dwingen de tjalk voor herstel van de schade naar Denemarken terug te keren. Maandag 13 februari laat de „Navigator" dan eindelijk de Deense kust voorgoed achter zich.

De Eerste Wereldoorlog

De Eerste Wereldoorlog bracht, ondanks de Nederlandse neutraliteit, toch bepaalde gevaren met zich mee voor de eigen scheepvaart. Zo hadden de Duitsers voor hun kust zeemijnen gelegd. Omdat deze „schrikken der zee" geen onderscheid maakten tussen neutrale en niet-neutrale schepen, diende dit risico ruim te worden omzeild. Voor dit doel was ver uit de Duitse kust een zogenaamde vrij vaargeul aangegeven. Na twee dagen door gevaarlijk gebied gevaren te hebben, bereikt de ,Navigator" één van de boeien die deze vrije vaargeul markeren. Aan de hand van deze boei wordt tevens voor het laatst de exacte positie van dit schip bepaald. De koers is Doggersbank-Zuid.

Harde wind uit west- tot zuidwestelijke richting

Een week na vertrek uit Denemarken meent de schipper dat hij zich - volgens gegist bestek - ter hoogte van Egmond bevindt, en de steven van de „Navigator" wordt naar IJmuiden gewend. Het weer, dat intussen stormachtig geworden was, begint aanmerkelijk te verslechteren. Harde wind uit west- tot zuidwestelijke richting en de stroming doen de „Navigator" de verkeerde kant opdrijven, terug naar waar ze vandaan kwam. Ook zorgen de stormwind en hoge zeegang er voor dat er golven over het dek komen.

Gestrand op Schiermonnikoog

De ochtend van 22 februari wordt geconstateerd dat de „Navigator" lek is geslagen en water maakt. Op een gegeven moment begint de deklading te drijven. Een deel hiervan wordt overboord gezet, maar dit biedt geen soelaas en de „Navigator" begint zelfs slagzij te maken. Dit is voor de vier koppen tellende bemanning aanleiding om van boord te gaan en in de sloep te stappen. Eerst wordt er nog door middel van een lijn met de „Navigator" verbinding gehouden, maar toen deze brak gingen tjalk en sloep ieder een eigen koers volgen. Een etmaal later zetten de bemanningsleden ongedeerd voet aan land op het Duitse waddeneiland Borkum, terwijl de „Navigator" zichzelf vastzet op de oostpunt van Schiermonnikoog.

Vergezeld van de tjalk 'Eben-Haëzer'

Bij vertrek uit Denemarken werd de „Navigator" vergezeld door de „Eben-Haëzer". De „Eben-Haëzer", een stalen tjalk uit 1902 van schipper-eigenaar Houtstra, was in september 1917 vanuit Kalmar in Zweden vertrokken om, geladen met hout, koers te zetten naar het Friese Grouw. De „Eben-Haëzer" had al een aantal pogingen gedaan om vanuit Denemarken aan het laatste deel van de tocht te beginnen. Maar in verband met slechte weersomstandigheden was dit keer op keer vroegtijdig afgebroken. Het is overigens bij gebrek aan scheepvaartberichten uit dat gebied niet te achterhalen, of dit gebeurde in het gezelschap van de „Navigator". Ook is het niet duidelijk of de beide schepen al eerder met elkaar waren opgevaren of dat het hier om een gelegenheidsduo gaat. Een reden voor dit samen optrekken is wellicht te vinden in het feit dat de bemanning van de „Eben-Haëzer" slechts drie koppen telde, van wie alleen de schipper ervaring had met zeereizen. Hoe het ook zij, februari 1918 zou de „Eben-Haëzer" tegelijk met de „Navigator" de definitieve poging wagen om ver uit de Duitse kust over de Noordzee naar Nederland te varen.

De tjalken vinden elkaar terug op Schiermonnikoog

Eenmaal op de Noordzee verliezen de „Navigator" en de „Eben-Haëzer" elkaar al vrij snel uit het oog. Maar beide schepen ondergaan afzonderlijk van elkaar hetzelfde lot. Ook de „Eben-Haëzer" raakt in de zware storm verzeild. De stalen romp slaat lek en het schip maakt water. Na een tijd helpt zelfs pompen niet meer en uiteindelijk drijft de onbestuurbare „Eben-Haëzer" alleen nog op haar lading. In de middag van 23 februari loopt ze bij Schiermonnikoog aan de grond. Tien dagen na hun gezamenlijk vertrek uit Denemarken hadden de tjalken elkaar dus weergevonden. De bemanningsleden van de „Eben-Haëzer" zijn eerst nog aan boord gebleven - ze moesten vanwege overslaande golven zelfs enige tijd hun toevlucht zoeken in het want - alvorens ze met hun sloep naar Schiermonnikoog konden oversteken.

Raad voor de Scheepvaart

Mede naar aanleiding van de dubbel-stranding „Navigator"/„Eben-Haëzer" kwam de Raad voor de Scheepvaart tot de uitspraak dat dergelijke tjalken, die normaal gesproken alleen langs de kust voeren en nu, door oorlogsomstandigheden daartoe gedwongen, een deel van hun reis ver de Noordzee op moesten, daarvoor niet zeewaardig genoeg waren. Hierbij komt dat ze bij verslechtering van de weersomstandigheden dan ook niet snel een veilige haven konden bereiken. En vooral bij stormachtig weer was het risico groot dat dit type zeilschepen averij opliep. Zo konden de zwaarden door tegen het schip te slaan de romp lek maken, of zo beschadigd raken, dat het schip daardoor onbestuurbaar werd.

De 'Eben-Haëzer' gelicht en de 'Navigator' na 75 jaar nog stevig verankerd in het Schiermonnikoger zand

In eerste instantie werden de beide gestrande tjalken als verloren beschouwd. Maar men wist het lek van de „Eben-Haëzer" provisorisch te dichten. En met behulp van een uit Maassluis overgekomen lichter is het 25 maart 1918 gelukt de „Eben-Haëzer" van haar lading te ontdoen en weer vlot te krijgen, waarna dit schip naar Zoutkamp is gesleept. Van de „Navigator" is alleen het restant van de houtlading geborgen. De tjalk zelf ligt nu, 75 jaar na dato, nog steeds stevig verankerd in het Schiermonnikoger zand.

Bronnen: De zee (1918)
Provinciale Groninger Courant

pdf SdZ 1993 nr06 augustus - De laatste tocht van de tjalk 'Navigator'

Tjalken in moeilijkheden in het boek "Met zeil en treil" van Frits Loomeijer

Frits Loomeijer schrijft in zijn boek "Met zeil en treil:
De grotere zee- en koftjalken, met een laadvermogen tussen 150 en 210 ton, beperkten zich niet tot de traditionele kustvaart op de Oostzeelanden en Engeland. Een aantal voer geregeld op Portugal, de Canarische eilanden en de landen rond de Middellandse Zee. Tot de sterke staaltjes van de Groninger tjalkenvaart behoren reizen naar New Foundland en Zuid-Amerika. Dergelijke tochten waren echter uitzonderingen. De lading die vervoerd werd varieerde sterk naar gelang de bestemming. In het Oostzeegebied werd veel graan en hout geladen. Van een specialisatie in een bepaalde vracht, zoals die in de binnenvaart bestond, is mij in de kustvaart uit die jaren niets gebleken. Wel voer een grote groep tjalken uitsluitend op Hamburg en de Oostzeekust van Denemarken. Hierdoor vervoerden zij dikwijls dezelfde soort lading. Dit was echter een gevolg van de geringe mogelijkheden van de schepen. Een belangrijk aantal van deze Wad- en Sontvaarders was gebouwd voor de binnenvaart. Zij kregen na enige verbouwing slechts een certificaat van de Scheepvaartinspectie voor deze vaart. De aanpassing van het schip aan de kustvaart was dikwijls vrij eenvoudig. Naast de reeds genoemde verandering aan boeisel en dek werd in enkele gevallen in het voorschip een langscheepsverband, een zogenaamde stringer, geplaatst.
Het aantal actieve Wad- en Sonttjalken varieerde nogal naar mate de vrachtprijzen in buiten- of binnenvaart stegen of daalden. Een tijd waarin veel binnenschippers naar zee gelokt werden was de eerste wereldoorlog. Het scheepvaartverkeer werd in de loop van de oorlog steeds meer ontregeld door het gevaar van mijnen en duikboten. Hierdoor steeg de vraag naar scheepsruimte zeer sterk en hieraan gekoppeld ook de vrachtprijzen. Alhoewel de Nederlandse Scheepvaartinspectie rond de eeuwwisseling reeds een vaste greep op de kwaliteit van de nieuw gebouwde zeeschepen had, was hij erg gemakkelijk in het verlenen van een zeebrief voor de opgeboeide en verstevigde binnentjalken. In 1917 stonden er 199 tjalken in de staat van de Nederlandse koopvaardijvloot vermeld. Dit waren zeegaande tjalken, zeetjalken en koftjalken tezamen. In dat jaar voeren er 86 schoeners en schoeneraken onder Nederlandse vlag. Scheepsvaarinspectie mocht vele tjalken dan wel een zeebrief geven, de Raad voor de Scheepvaart die ongelukken met dergelijke schepen behandelde, was het daar bepaald niet mee eens.

Tjalken in moeilijkheden

Op 22 februari 1918 verging tijdens slecht weer de Groninger tjalk 'Navigator' onder kapitein D. Steenstra. Het schip had zijn domicilie in Wildervank en was het eigendom van H. Jonker. De 'Navigator' was onderweg van het Zweedse Westervik naar Amsterdam met een lading hout. Ter hoogte van Schiermonnikoog raakte het schip lek en de bemanning ging in de sloep. Na 24 uur belandde zij op Borkum en het schip strandde diezelfde dag op Schiermonnikoog. In de uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart naar aanleiding van deze stranding werd gesteld dat dit type tjalk: de 'Navigator' van 79 bruto-registerton en zesentwintig jaar oud, 'voor de zeevaart ongeschikt werd geacht'. Inderdaad kwamen de kleinere zeegaande tjalken nogal eens in moeilijkheden. Deze hadden vaak hetzelfde karakter, schade aan de tuigage of het lek raken van romp of luikenkap. Vrijwel alle kleinere tjalken waren éénmasters en één van de meest kwetsbare onderdelen van de tuigage was de 14 tot 16 meter lange giek. Bij slecht weer aan lagerwal waren veel tjalken niet in staat om zeilend door de wind te gaan. Men was dus genoodzaakt wanneer men over een andere boeg wilde varen om voor de wind rond te gaan. Bij deze manoeuvre gebeurden meer dan eens ongelukken.
Na de eerste wereldoorlog nam het aantal tjalken in de zeevaart snel af. Voor een deel kwam dit omdat de naar zee getrokken binnenschippers weer naar de binnenvaart terug gingen. Anderzijds traden er in de twintiger jaren grote veranderingen op in de kustvaart waardoor de tjalk in korte tijd een verouderd scheepstype werd. Sinds de laatste jaren van de oorlog had de inbouw van hulpmotoren een grote vlucht genomen.

Terug naar vorige pagina