Met de Boeier 'Meeuw' van A.M. Bakker naar Ameland in 1922

Een reisverslag van een verdwenen Boeier in de Kampioen van 1922/23 van een tocht van Amsterdam naar Ameland

Linda Kreike uit Witmarsum mailt ons op 14 mei 2016 met de vraag of wij in ons Stamboekarchief meer gegevens hebben van de boeier 'Meeuw'. Ze schrijft: ..... Ik ben op zoek naar boeier 'Meeuw' van A.M. Bakker (komt voor in het Nederlandsch Jachtregister 1924 - 1925). De genoemde eigenaar is mijn overgrootvader. Ik ben benieuwd wat er van de 'Meeuw' is geworden. Ik heb 3 oude Kampioens uit 1922/1923 waarin een reis wordt besproken van Amsterdam naar Ameland. Ik vroeg me af of er misschien foto's van deze 'Meeuw' zijn. .....
Omdat wij zelf verder geen gegevens hebben van deze boeier en Dr. Ir. J. Vermeer in zijn boek "de Boeier" ook slechts deze vermelding in het Jachtregister heeft opgenomen, vragen wij Linda of we kopieën kunnen krijgen van de door haar genoemde artikelen in de Kampioen. In het Jachtregister wordt over deze boeier nog wel vermeld, dat de houten boeier 'Meeuw' 9.00 x 2.90 m meet en in 1864 door Wijbrandts in Hindeloopen is gebouwd. Wij hebben de werfboeken van Wybrands slechts beschikbaar vanaf 1922, dus dat biedt verder ook geen perspectief.

Het vervolg

Heel snel kregen we van Linda de 3 artikelen in de Kampioen van 1922 /1923 van de genoemde tocht naar Ameland. Deze willen we u zeker niet onthouden, omdat het een prachtig tijdsbeeld geeft van het varen met een "plezier Boeier' in het begin van de vorige eeuw. Naast deze 3 artikelen ontvingen we ook nog een aantal foto's. Linda schrijft daarover:
..... Ik stuur je nog een paar foto's en 1 foto van een schilderij. Ik heb nog ergens een schilderij van 2 schepen en ik geloof mij te herinneren dat J.E. Bakker die geschilderd heeft. Op de foto van de 4 mensen staan volgens mij van links naar rechts Maartje Bakker-de Vries, de zittende mevrouw is Diewertje Kaleveld. De heer is A.M. Bakker en de vrouw links is Titia Bakker. Ik hoop dat je er iets mee kan, vooral die negatief foto is waarschijnlijk van belang voor het archief. Ik heb nog een tante waar ik binnenkort nog wat info van los probeer te peuteren als ze een goede dag heeft. Ik heb ergens gehoord dat de boot in de Tweede Wereldoorlog is geconfisqueerd door de Duitsers, maar dat weet ik niet zeker. Ik heb wel de dagboeken van Tante Titia gevonden uit 1922/23. Als het me lukt ze te lezen komt er misschien nog meer info .....

Op de linker foto: van links naar rechts Maartje Bakker-de Vries, de zittende mevrouw is Diewertje Kaleveld. De heer is A.M. Bakker en de vrouw links is Titia Bakker
Op de linker foto: van links naar rechts Maartje Bakker-de Vries, de zittende mevrouw is Diewertje Kaleveld. De heer is A.M. Bakker en de vrouw links is Titia Bakker

De Kampioen van 10 november 1922: deel 1 - Van Amsterdam naar Ameland

Zaterdag, den 22en Juli, lag onze boeier „Meeuw" ons buiten de Oranjesluizen op te wachten voor een veertiendaags reisje naar Ameland. Moeder, mijn schoonzusje en ik kwamen om kwart voor twee met een auto in Schellingwoude. Mijn vader en broer. Jan waren al aan boord. Schipper en knecht waren er ook, want Pa en Jan zouden die functies vervullen. Toen de auto stil hield, stortregende het. In der haast werd de wagen leeggedragen; er kwam van alles uit en af: koffers, tasschen, doozen, reisdekens, warme mantels en jassen, want - hadden  wij gedacht - het kon daarginds in het Noorden wel eens koud zijn. Toen wij alle bagage aan boord gedragen en den chauffeur betaald hadden, gingen wij in de kajuit voor den regen schuilen.
Stil zaten wij even naast elkaar op de bank en luisterden naar den regen, die als hagel neerkletterde op het dek van de kajuit. Onze veelsoortige bagage had het kleine wit gelakte scheepssalonnetje, dat keurig in orde was, toen het ons ontving, in een rommelkamer herschapen. Pa keek wat ontevreden en bromde iets van „altijd onnoodige dingen meenemen". Teen togen wij lachende aan het werk, terwijl de regen allengs trager begon neer te druppen. Wij gingen uitpakken en borgen handig de bagage weg in kastjes, kooien en banken. Het ging ons vlug af, want vele vroegere reisjes met de „Meeuw" hadden ons geleerd van de beperkte, maar' zorgvuldig verdeelde ruimte partij te trekken. Eén van de kastjes in de achterkajuit, dat ik op het eerste tochtje al het „nette kastje" genoemd had, omdat ik het mooiste, dat ik meenam op reis, daarin bewaarde en door alle avonturen van de zeereis heen, toch altijd althans trachtte daar een zekere orde te bewaren - dat kastje kreeg de zeekaart, atlasjes, den almanak van „Schuttevaer" en den oudVaderlandschen „Enkhuizer almanak", schrijf- en naaigerei, toiletartikelen, een paar handwerken en een boek ter bewaring.  Alle huisgenooten hadden mij verzekerd, dat ik „te veel goed meenam" en ja, toen ik al mijn papier en handwerkbenoodigdheden zag, vond ik, dat ze misschien wel gelijk hadden. Zou ik waarlijk al dat papier beschrijven en een paar kussens afmaken? Ik twijfelde er aan. En toch - als er regen- of stormdagen kwamen en wij, in een of andere haven gekropen, den tijd in de kajuit moesten doorbrengen, zou ik er wel iets aan hebben.
Intusschen was het droog geworden, maar de lucht vol losse, grijze wolken, beloofde meer verrassende snel aan- en afdrijvende buitjes. Deze zouden ons echter niet deren. De mannen maakten de touwen los en zetten de zeilen bij. En wij gingen op weg naar „het Noorden". Ik zei  dit vaak stil voor me heen. Het klonk zo helder, forsch en krachtig: naar het Noorden.
Traag wilden wij het Buiten-Y door. Durgerdam met zijn kleine, spitse, aaneengerijde huisjes en zijn rond torentje bij de scheepswerf leek ouderwetscher dan ooit onder de grijze regenluchten met koppige, ronde wolken 'er in, zooals men ze op oude schilderijen ziet.
Wij voeren den Y-toren voorbij. Er omheen was, als eiken Zaterdag en Zondag in den zomer, een levendig gespeel van kleine pleizierjachten, die als broze witte en goud-bruine schelpen op het water lagen, voortgeblazen op de vlucht van hun hoog, wit, licht-hollend doek. Wij hadden tegenwind; dat beloofde niet veel goeds.
Wij gaven dan ook spoedig de hoop op, voor den nacht Enkhuizen te halen. Onze boeier met zijn breeden voorsteven zeilt het best met een ruime, pittige, zelfs krachtige bries. Langzaam met kleine gangen, nu over den cellen, dan over den anderen boeg, laveerden we in de richting van Marken. Wij zaten, op het achterdek thee te drinken en te babbelen.
„Jammer, dat we nu geen mooi briesje hebben," zei Jan, die, evenals het jacht, van een gladde bries hield. Hij was de onvermoeide dilettant-zeiler, die in den zomer liefst alle weekends op het water wilde doorbrengen. Moeder zei: „Och, ik verlang niet naar wind, ik vind dat drijven juist zoo heerlijk." „Maar met die heerlijkheid komen we in geen week op Ameland," vond Jan.
Het flauwe briesje, dat niet met ons mee wou om de Noord, deed allerminst afbreuk aan onze blijde vacantiestemming. Doch de namiddag verliep en wij vorderden niet merkbaar. De profielen van Muiden, Muiderberg en Naarden stonden scherp tegen de kim geteekend. De lucht was nu rondom bewolkt en er groeide allengs een loodkleurige blauwte in de Zuiderkim.

pdf De Kampioen van 10 november 1922: deel 1 - Van Amsterdam naar Ameland

De Kampioen van 17 november 1922: deel 2 - Van Amsterdam naar Ameland

Intusschen waren wij veel dichter bij Friesland gekomen. Uit de blauwe wazigheid van Gaasterland's hooge kust hadden zich allengs werkelijke kleuren losgemaakt. Er blonk groen, er gloeide rood en het profiel van Stavoren stond scherp tegen de lucht gegrift'. Daar lag het „Beloofde Land".  Pa stond nog altijd rechtop aan 't roer. Op zijn gezicht was een kalme vastberadenheid te lezen, ja, hij zag er bijna opgewekt uit, alsof hij met dit weer eerst recht in zijn element was. Met scherpe oplettendheid bespiedde hij de nadering van de golven en met feillooze zekerheid regelde hij daarnaar de beweging van het roer. Jan ging naar beneden om de Thermosflesch met koffie te halen, die in der haast, voor ons vertrek, gezet was. In de kajuit  werd hij her- en der geslingerd, maar teen hij de flesch boven bracht, werd hij met dankbare blikken beloond. Wij dronken beurtelings uit den beker. Met moeite hielden wij hem aan onze lippen; de slingering van het schip dreigde het vocht te verspillen. Het deerde niemand, dat de melk vergeten was. De koffie gloeide en verkwikte ons; ze schonk ons" moed de worsteling vol te houden. De kust was nu dichtbij. Ginds stonden den paar roede daken in warmen gloed en een lage, groene heuvel lag als een smaragd te, schitteren in een ijl en vluchtig gespeel van zonnestralen, die ons niet bereikten. Rondom ons. was alles grauw-wit, wit-grauw, ruw, wild en dreigend. 
„Jammer," zei Pa, „nu moeten we nog weer kruisen. Zoo halen we de haven niet." „Kruisen, kan dat wel in deze holle zee?" „Ja, 't moet wel, anders loopen we op den dam. Kom Jan, naar voren!" Jan, wiep het stilzitten al lang verdroot, sprong vlug op het gangboord, hield zich vast aan roef en buitenboord en bereikte de voorplecht. Hij hield de fok vast. Pa drukte met al zijn kracht tegen het roer, de „Meeuw" draaide willig en Jan liet de fok los, die doek-flapperend en met een kletterend geratel van ijzerwerk langs den overloop naar bakboord danste. Nu gingen wij weer den chaos tegen, de schijnbaar eindelooze watermassa, waarover de Noordenwind. weer met feller striemen zweepte. Na een poos herhaalde zich de gevaarlijke manoeuvre van het door den wind gaan. Nu zagen wij de haven van Stavoren weer voor ons. Bij den lichtopstand stonden een paar mannen met een verrekijker naar ons te turen. En ik begreep, dat onze worsteling dien mannen nu een aangenaam prikkelende emotie moest geven. En hoe stond het niet onze emoties? De mijne waren al langzaamaan tot den toppunt van spanning opgeklommen.. En ook mijn moeder en zuster zaten stil, in lijdelijke afwachting, die niets anders was dan in zelfbeheersching verborgen angst.
„Nou, Jan, een mooi zeetje afwachten, en dan nog eens door den wind!" De ,.Meeuw" draaide in een mooi zeetje, dat misschien inderdaad wat vlakker liep dan zijn gezellen en toen gingen wij op den havenmond aan. Dreigend vlogen de baren tegen den zwaren dam op. Nog een paar wild-brandende zeeën trotseeren en wij liepen binnen. Wij voelden het jacht glijden over licht-rimpelende golven. Wij waren opgenomen in de veilige, vast-omsloten havenkom en keken blij en dankbaar rond.
De „Meeuw" meerde aán de palen aan den Zuidkant van de haven. Er lagen vele tjalken en een enkel groot pleizierjacht was er als een verdwaalde vogel tusschen gevlogen. Er kwamen mannen den steiger op, die bereidwillig onze touwen vast maakten.

pdf De Kampioen van 17 november 1922: deel 2 - Van Amsterdam naar Ameland

De Kampioen van 13 april 1923: deel 3 - Op Ameland

Na stille, grijze dagen in het begin van Februari, dagen, die een Aprilsche zoelheid hadden, brak onverwachts een periode-van vorst aan, die de schaatsenrijders in liet Noorden van ons land een korte poos verblijdde met liet feest van de ijssport. Nu is de vorst voorbij en de wind waait soms al lente-luw om knoppende struiken. De narcissen en wilgekatjes, die bij manden-vol op straat verkocht werden, doen mij ken aan buitenzijn, aan zomer en vacantie. Waarheen zal ik dit ,jaar gaan? Ik weet het nog niet. Mijn reisplannen hebben nog geen vasten vorm  aangenomen. Maar als mijn gedachten zich eenmaal daarmee bezighouden, gaan zij als vanzelf terug naar den vorige zomer, naar mijn vacantie op Ameland. De herinnering aan die korte rustpoos omwaait mij weer, zooals zoo vaak dezen winter, als een zachte zomerbries, die zoet is van wilde-bloemengeuren.
En nu doe ik niets liever dan wat van Ameland vertellen, om het eenvoudige genoegen te hebben, mijn indrukken te kunnen weergeven. Misschien kan dit opstel een wenk beteekenen voor menschen, die in den komenden zomer niet naar ’t buitenland willen of kunnen gaan en ook voor een verblijf in eigen land nog geen vast plan gevormd hebben. Dat zou mij stellig veel genoegen doen, want ik gun elk een kijkje op Ameland en dit mooie eiland een druk bezoek.
Ik heb den lezers van „De Kampioen"  al eens verteld, hoe ik aan boord van ons Zeiljacht „Meeuw", na een reis van zes dagen, op Ameland aankwam. De tocht was een vreemde afwisseling geweest van donkere, grijze en gouden uren, van storm en windstilte, van nachtkou en zonnebrand. Wij hadden vele uren vaag-droomend aan dek gezeten en gewandeld in oude Zuiderzeesteden. Maar al den tijd hadden wij verlangd naar Ameland, het einddoel van onze wenschen op deze zomerreis.
Toen de „Meeuw" dan eindelijk gemeerd lag aan de pier bij Nes, kwam er een weldadige rust over ons. Het jacht lag daar zoo veilig als in een haven, in gezelschap van een aardig wit scheepje, dat ons later, als een „robbenjager" werd aangeduid, de oude post, boot en een paar voor anker liggende vletten. De nieuwe, moderne postboot, die den dienst Holwerd-Ameland onderhoudt, zou tegen twee uur aankomen. Van den kant van het dorp kwamen wandelaars en fietsers aan en het werd allengs druk op de pier. De aankomst van do postboot bleek een gebeurtenis te zijn. Zij bracht dien dag vele badgasten mee. De ontscheping van menschen en bagage gaf een levendig en gezellig bedrijf bij de aanlegplaats. In een lange rij liepen de badgasten over den dam. Een boerenwagen volgde langzaam met het reisgoed. Ik keek den Stroom na, die als een golf van moderne kleuren aanzwierde op het oude dorpje in de boomen.
's Middags, toen Wij thee zaten te drinken, kwam een neef, die niet zijn gezin in het dorp logeerde, ons bezoeken. Hij was 'blij,. dat we er eindelijk waren, want hij had ons al lang verwacht en de „Meeuw" meende te bespeuren in ieder vaartuig, groot of klein, dat naderde over het Wad. Hij beloofde onze gids te zullen zijn. Tegen vieren gingen wij aan den wal. Mijn vader bleef aan boord en zeide, dat hij zich vergenoegen zou met liet gezelschap van de zeevogels.

pdf De Kampioen van 13 april 1923: deel 3 - Op Ameland

Terug naar vorige pagina