100 jaar Koninklijke Nederlandse Zeil en Roeivereniging - De Waterkampioen 1947 december nr830

De Koninklijke Nederlandsche Zeil- en Roeivereeniging

Deze aflevering van De Waterkampioen is bijna geheel gewijd aan de jubilerende „Koninklijke". Er is in de Nederlandse watersportwereld moeilijk een betere aanleiding te vinden voor een bijzonder nummer, dan dit eeuwfeest. Want wie een terugblik slaat op de honderd jaren bestaan van de „Koninklijke", overziet tevens de ontwikkeling van de Nederlandse zeil-, roei- en motorbootsport gedurende dat tijdvak. Aan elke stap in deze ontwikkeling heeft de vereniging op zijn minst haar deel gehad — veelal gaf zij de pas aan.
Wat wij hier kunnen brengen over de historie van deze vereniging, die, zoals wij reeds zeiden, de geschiedenis is van een eeuw watersportontwikkeling, is volstrekt onvoldoende. De ruimte ontbreekt ons en zelfs, was er papierovervloed, dan nog is een tijdschrift slechts geschikt om oppervlakkig aan te tippen datgene wat bij eerste beschouwing het belangrijkste lijkt. Ook zijn wij beperkt, doordat niet alles zo gemakkelijk ter beschikking staat. Het duiken in oude archieven, het zoeken van oude tekeningen, drukwerken en fotografieën is een belangwekkend werk en voert de vorser steeds verder. Hij leest bijvoorbeeld over het verschijnen in de wedstrijden van kielboten en kimboten en hij wil weten wat dit voor boten waren. Soms slaagt hij, maar vaker zal een grondiger zoeken nodig blijken. Hier ligt een veld voor onderzoek nog goeddeels braak.
Wat wij nu geven is hetgeen ons gereed ter beschikking kwam: de foto's waren veelal verbleekt, de tekeningen onvolledig. Maar toch hopen wij eensdeels, dat dit nummer voor vele lezers wat belangwekkends oplevert, aan de andere kant, dat de levensloop van de jubilerende vereniging er voldoende door wordt belicht, zodat althans een indruk wordt verkregen van de belangrijke invloed, die zij gehad heeft op onze sport.

Op 16 December 1847 werd te Amsterdam de „Nederlandsche Zeil- en Roeivereeniging" opgericht. De eerste zeil- en roeivereniging in ons land was zij niet. Bijna twee jaren te voren was, op initiatief en onder voorzitterschap van Z.K.H. Prins Hendrik te Rotterdam de „Koninklijke Nederlandsche Yachtclub" ontstaan. Maar omdat deze club in 1879, na het overlijden van haar voorzitter werd ontbonden, is thans in Nederland de „Koninklijke" de oudste watersportvereniging. In Europa behoort zij tot de oudsten onder de zusterverenigingen. Nu zij haar eeuwfeest viert, mag aandacht worden gevraagd voor haar geschiedenis en in het bijzonder voor de rol, door haar in de watersportwereld gespeeld.

Het voorspel

Allerminst werd met de oprichting der „Nederlandsche Zeil- en Roeivereeniging", zomin als met die der „Yachtclub" de beoefening der watersport in ons land geboren. De neiging om zich voor genoegen op het water te begeven is eeuwen oud en eigen aan den Nederlander, die leefde in de nabijheid der zee, die in zijn woonplaats door water was omgeven, die veelal te water moest reizen om een andere stad te bereiken, die zijn voedsel voor een voornaam deel aan de zee dankte en die over zee zijn schepen stuurde, welke hem koopwaren en welvaart toevoerden. Maar wanneer de' eerste roeiboot afstak en voor de eerste maal, louter voor genoegen, een zeil werd gehesen, wie zal het zeggen? Zeker is, dat menig schilder der 17de eeuw, die een havenzicht penseelde of tekenaar van de talloze prenten, die het IJ en het waterfront van Amsterdam weergaven - om bij de hoofdstad te blijven - tussen de koopvaardij- en oorlogsschepen geankerd of zeilend op den stroom, roei- en zeilboten afbeeldden, waarin geen lading werd vervoerd, geen scheepsgezellen naar boord werden gevaren, noch reizigers werden overgezet naar Buiksloot, maar waarin vrolijke gasten zaten, 'die de stad ontvluchtten, die een blik op het ruime water en op zijn stoffage van grote schepen zochten, die wensten te genieten van het hanteren van hun boot, kortom die voor genoegen en voor niets dan genoegen op het brede IJ dobberden. Hetzelfde geldt voor zo menig beeld van onze wijde rivieren en grote zeearmen, die thans nog de muren onzer musea sieren, herinnerend aan leven en aard onzer voorouders; een aard, dien men aantreft in het gezelschap rijk geklede dames en deftig gepruikte heren, dat met hun trekjacht zich liet varen langs Zaan of Vecht, genietende van al hetgeen de tafel in het gezellige roefje bood, maar ook, dien men kent in den zeiler, die worstelt met de woeste golven op breed water en die het zeil dien morgen hees met de bedoeling in den strijd met den wind een genot te vinden, dat verkwikking schenkt en kracht aankweekt zo nodig voor den dagelijksen levensstrijd.
De geschiedenis getuigt van grote feesten te water, wanneer onze Prinsen of andere Vorsten blijde werden ingehaald. Het begint met een ontvangst in Maart 158o aan den Prins van Oranje bereid: Beroemd bleef ook het grote waterfeest en spiegelgevecht, waarbij eskaders van jachten onder leiding van een echten admiraal optraden, ter ere van Czaar Peter den Groote. Boven deze feesten, die voor bijzondere gelegenheden plaatsvonden, stond het jaarlijks terugkerende festijn van het admiraalzeilen, dat men kende aan de Zaan, in Friesland en bovenal te Amsterdam, waar de luister het grootste was. Dan kwamen de jachten uit alle jachthavens tezamen om gemeenschappelijk te manoeuvreren. De oorsprong van dit feest was een oefening in de manoeuvres, die een vloot van koopvaarders moest maken, varende in convooi onder bescherming van oorlogsschepen en onder leiding van een vlootvoogd. Het was een even pleizierige als nuttige nabootsing van de manoeuvres, die eens ter zee noodzaak waren. Tot de onmisbare onderdelen ervan behoorden het kanongebulder gedurende het zeilen, het trompetgeschal ter begroeting der feestgenoten, het rondgaan van den beker ter verfrissing van de keel, door den wind uitgedroogd, de maaltijd na thuiskomst en het vuurwerk, waarmede de dag werd besloten.
Zojuist werd het woord: jachthaven gebruikt. Gemeenschappelijke ligplaatsen van jachten kent men te Amsterdam van ongeveer i600 af en dit zowel aan de IJ- als aan de Amstel-zijde. Eerst naast de Blauwbrug, later, na vergroting der stad, onder en vóór de bogen van de Hoogesluis, lagen de jachten, tot de zeilsport tegen het einde der vorige eeuw van den Amstel verdween. Aan het Y waren ligplaatsen bij Kattenburg en bij de Oude Stadsherberg. Het waren instellingen onder stedelijk toezicht, waarvan het bestuur was opgedragen aan „Opsienders", die door Burgemeesteren werden benoemd. De jachthaven aan de Oude Stadsherberg dateert van ongeveer 1622. Na een verplaatsing tegen het einde der i8de eeuw, was zij van omstreeks 1825 tot haar sloping ten behoeve van den bouw van het Centraal Station gevestigd naast de Nieuwe Stadsherberg, in het Y tegenover de Martelaarsgracht. Op de steigers hadden de eigenaren der zeiljachten kleine huisjes, „speelhuisjes", waar zij genoten van het uitzicht op het brede water, waar zij gezellig zaten en boomden over de tochten, die zij met hun scheepjes maakten.
Wel werd er dus sinds eeuwen gezeild, wel kende men zeilwedstrijden, wel was er gezelligheid onder de zeilers, wel had men ligplaatsen en festijnen, waarop men elkander ontmoette, maar een hechtere band tussen de zeilers was er niet; ook niet de uitgesproken wens om een doel in den geest van datgene, waaraan men zijn belangstelling schonk, tezamen na te streven. Dát was het nieuwe, dat in 1846 werd gebracht. Het buitenland schonk het voorbeeld om in verenigingsverband onder gelijkgestemden te trachten één doel te bereiken.

De eerste jachtclub

Hier gaf Prins Hendrik den stoot door de vraag te stellen „of het niet mogelijk zou zijn, in navolging van andere zeevarende natiën, in ons land eene vereeniging daar te stellen, ten doel hebbende den ijver en lust tot volmaking van den scheepsbouw en alles wat betrekking tot het zeewezen heeft, meer en meer op te wekken en aan te moedigen". Deze woorden werden in Maart 1841 gedurende een feestmaaltijd ten stadhuize van Rotterdam door den nauwelijks twintigjarigen Prins uitgesproken na afloop van het eerste bezoek van Z.M. Koning Willem II aan die stad, waaraan onder meer was verbonden geweest een roeitocht op de rivier in de rijk versierde koninklijke sloep, die bemand was door jeugdige roeiers van goeden huize. In dit groepje beoefenaren der watersport zag de Prins de kern ener toekomstige vereniging. Het zou echter tot het einde van 1845 duren voor het plan tot rijpheid kwam. Toen konden in een vergadering onder voorzitterschap van den Prins de door hem ontworpen statuten ter tafel worden gebracht. Als bekroning der voorbereidingen volgde een Koninklijk Besluit, waarin Z.M. „op het verzoek van onzen beminden zoon Prins Hendrik der Nederlanden" de oprichting van een „Roei- en zeilgezelschap" goedkeurde, daarvan het beschermheerschap aannam en het recht verleende, dat dit den titel van „Koninklijke Nederlandsche Yachtclub" zou voeren. In de Nederl. Staatscourant van 5 Januari 1846 werd dit besluit bekend gemaakt en tevens werden de statuten afgedrukt. De stichter der vereniging, had haar doel als volgt geformuleerd:

  1. om den lust van hetgeen in betrekking met het zeewezen staat op te wekken en aan te moedigen.
  2. om jongelieden van hunne jeugd af aan te gewennen goed en handig met roei- en zeilvaartuigen om te gaan, hetgeen bevorderlijk kan wezen tot het vormen van goede zeelieden, zoo voor oorlogs- als koopvaardijschepen.

Behalve het wekken van belangstelling voor het zeewezen en het kweken van zeelieden, behoorden tot de hoofdlijnen het bevorderen in ons land van den bouw van goede roei- en zeilvaartuigen, geschikt om er binnen- en ook buitengaats mede te varen. In het aangehaalde artikel 2 wordt n.l. ook gesproken over het bouwen van kotters en schoeners, „waarmede men, tenminste gedurende de zomermaanden, in de Noordzee en op de Engelsche kusten zoude kunnen varen". Aan het „zeezeilen", naar den schijn zulk een modern onderwerp, wordt hier dus al alle aandacht geschonken. Om het doel te bereiken zou de Yachtclub prijzen ,uitloven waarvoor eens in het jaar - zo mogelijk meer malen - geroeid of gezeild zou worden

Geen nationale vereniging

Aan de vereniging wenste haar oprichter een nationaal karakter te schenken en dit bleek uit een wens in de eerste vergadering door hem te berde gebracht. Men zou zich wenden „tot den Burgemeester van Amsterdam, ten einde diens medewerking tot uitbreiding der Club ernstig aan te bevelen, in de volle overtuiging, dat de eerste koopstad van Nederland niet achterlijk kon noch zou blijven, daaraan gehoor te geven en zich tot voorbeeld te stellen de Club als eene nationale instelling krachtdadig te ondersteunen en . . . . zich over het geheele land moest uitbreiden".
Daarop werden plannen uitgewerkt om eerst te Rotterdam, daarna te Amsterdam zeil- en roeiwedstrijden te houden. Zulks geschiedde resp. op den oden Juni en op den 'oden September van 1846. Beide malen was het een ongekende drukte van schepen geweest. De grote koopvaarders en schepen van oorlog lagen ten anker en vlagden top. De tribunes waren volgepropt met toeschouwers, leden en gasten der vereniging, terwijl de bevolking naar den waterkant was gestroomd om getuige van het schouwspel te zijn. Vlaggen wapperden, de muziek speelde, Prins Hendrik deelde de prijzen uit en der traditie getrouw werd het waterfeest met een diner en vuurwerk besloten. De jonge vereniging organiseerde in volgende jaren opnieuw wedstrijden te Rotterdam, en doordat zij bovendien gelden uittrok tot het houden van wedstrijden te Vlissingen en Dordrecht en prijzen uitloofde voor zeilwedstrijden in Sneek, trachtte zij ingevolge haar doelstelling in den lande de belangstelling voor het zeewezen te verhogen. Het voorbeeld heeft stimulerend gewerkt, doordat op vele plaatsen in volgende jaren verenigingen werden opgericht. Maar al zal Prins Hendrik zich hebben verheugd over dien groei, waartoe Hij den stoot had gegeven, toch was deze ontwikkeling niet in den geest van de door hem gestichte Yachtclub, waarin „geheel Nederland, volkomen eensgezind moest medewerken, wilde men de heilzame vruchten van deze instelling oogsten".

Amsterdam gaat zijn eigen weg

Amsterdam toch was zijn eigen weg gegaan. Wel hadden zeventig Amsterdammers instemming betuigd met het streven der Yachtclub en waren zij toegetreden als lid. Omdat zij een stem in het kapittel opeisten, er verschil van mening ontstond over de plaats, waar vergaderingen zouden worden gehouden en over andere punten meer, ontstond verwijdering. De wens kwam toen naar voren in de hoofdstad een club van dezelfde strekking als die te Rotterdam te stichten. Een groep van 239 personen — later toegenomen tot 254 — sympathiseerde met deze gedachte. Zeventig van hen kwamen in het gebouw. Odeon op het Singel bij het Koningsplein te Amsterdam op den i6den December 1847 in een vergadering bijeen, die werd geopend en geleid door den heer E. Sillem, de eerste ondertekenaar van de lijst der genoemde personen. Duidelijk bleek de bedoeling „om eene geheel op zich zelf staande vereeniging te vormen, wel in doel en strekking aan de bestaande K.N.Y.C. gelijk, onder dezelfde naam en Voorzitter en zusterlijk met haar vereenigd, doch in haar handelingen en financieele aangelegenheden geheel vrij en onder afzonderlijk Bestuur". Hoewel de Prins een poging deed om de beide verenigingen tot elkander te brengen, gelukte dit niet, met als gevolg, dat Hij het voorzitterschap van de nieuwe vereniging niet aanvaardde. De Amsterdammers wensten geen samensmelting en zij gaven aan hun vereniging den naam van „Nederlandsche Zeil- en Roeivereeniging". Naar het gegeven voorbeeld stelde ook zij zich ten doel:

  1. om de lust tot hetgeen met het Zeewezen in betrekking staat op te wekken en aan te moedigen en
  2. om jonge lieden te gewennen goed en handig met roei- en zeilvaartuigen om te gaan. Niet alleen dat prijzen zouden worden uitgeloofd tot het houden van jaarlijkse roei- en zeilwedstrijden, maar ook werd besloten als hoofdbeginsel der vereniging een „nationale matrozenstand" te bevorderen.

Vlag en standaard der vereniging, haar Wet werden vastgesteld en een bestuur werd gekozen. Spoedig daarop aanvaardde Z.M. het beschermheerschap onder verlening van „de Consessie tot het bestaan der vereeniging" en liet Prins Hendrik zich een benoeming tot erelid welgevallen, daarmede bewijzende, dat al schikte de vereniging zich niet in het verband, dat door hem was gedacht, Hij haar geen slecht hart toedroeg en instemde met haar bestaan en streven.

De eerste roei- en zeilwedsrijd van de Nederlandsche Zeil- en Roeivereeniging

Nu was aan het Amsterdamse bestuur de beurt gekomen om een wedstrijd te organiseren. Hij vond plaats op 30 September 1848, op een schonen dag met heerlijk zeilweder, waarbij een frisse koelte uit het zuidoosten de zeilen bolde. Prins Hendrik zette door Zijn aanwezigheid luister bij aan dezen eersten wedstrijd der vereniging.
De roeivaartuigen streden over een baan van 7400 Nederlandse el lang, waarvan begin- en eindpunt lagen voor de tribune. De zeilvaartuigen waren in zeven klassen ingedeeld. Het waren de „overdekte kotters, schoeners en andere scherpe vaartuigen, niet minder dan vijf ton metende", waaronder de „Schoener No. r", toebehorende aan den Prins, deelnam, verder de beurt-, vracht- en veerschepen, eèn grote en een kleine klasse van „Jachten, boeijers", scheepsbarkassen, visschersvaartuigen en tot slot de kleine „Plaisiervaartuigen". Laat men het oog gaan over de eigenaren der ingeschreven vaartuigen, dan vindt men namen, die hecht waren verbonden aan de zee en de watersport en die dit heden nog zijn. Men denke aan Van Hoboken en Zurmuhlen, aan Dudok van Heel, Jacob Boelen, Schuddeboom, Molenpage en Jurrjens.
Enige malen komt men in het eerste wedstrijdprogramma den naam Goedkoop tegen, een naam, die ook in drievoud — en wel met de nog heden bekende voorletters D., J. en P. — wordt vermeld onder de 239 oprichters der vereniging. Kortom, het waren de steunpilaren der watersport, die onder de vlag der vereniging werden bijeengebracht en die gelegenheid kregen elkander te ontmoeten en hun vaardigheid te meten. De vereniging bond krachten, die onder haar leiding de roei-- en zeilsport in den lande tot bloei zouden brengen.
Het jaarlijkse roei- en zeilfeest was steeds een succes, mede dank zij de aanwezigheid van de leden der Koninklijke familie, van stedelijke en andere autoriteiten en doordat Z.M. en het stadsbestuur voorgingen in het beschikbaar stellen van kostbare prijzen. Van heinde en verre kwamen de deelnemende jachten opdagen, daarmede het bewijs leverende, dat zeilend Nederland het festijn waardeerde. Ongeacht een sporadische onderbreking der reeks, zoals in 1849 ten gevolge van het heersen van cholera, in 1866 wegens den ongunstiger, financiëlen toestand der vereniging, in 1879 als rouw over den dood van Prins Hendrik, in 1870 en in 1914 door het uitbreken van den oorlog en in 1940, 1944 en 1945, waarvan de herinnering nog vers in het geheugen ligt, gaf zij jaarlijks aan den roeier en den zeiler gelegenheid tot krachtmeting, waardoor zij zich schonk het karakter van wedstrijd gevende vereniging. Wat de roeisport betreft heeft zij dit karakter tot den dag van heden behouden. Haar jaarlijks roeifestijn wordt in den kring der roeiers nog steeds dankbaar aanvaard.
Op het terrein der zeilsport deed de vereniging echter veel meer en breed is haar taak geweest op het gebied van kweken van belangstelling voor de zeevaart.

De vereniging wordt Koninklijk

Reeds in de eerste jaren van haar bestaan werd het „Matrozen-Instituut" opgericht. Op zo voortreffelijke wijze werd voorzien in de opleiding' van jeugdige matrozen voor de koopvaardij, dat op dezen grond en nog meer dan om het succes , harer wedstrijden, aan de vereniging in 1852 het recht, zich ',Koninklijke Nederlandsche Zeil-en Roeivereeniging" te noemen, werd geschonken.
De koninklijke kroon en 's Konings „naamcijfer", te weten de W, mocht zij voortaan in haar vlag en standaard voeren. Op 1 Juni 1852 had de plechtige overdracht der vlag aan boord van de „hulk" van het Instituut plaats. Het bestuur en de commissarissen van het Instituut waren daar aanwezig en hoorden de toespraken aan van 's Konings vertegenwoordigers, die uit naam van Z.M. de vlag overhandigden. Nadat de heer Sillem had geantwoord, werd zij gehesen en door de aanwezigen en de kwekelingen dankbaar begroet.
De dagelijkse leiding over het „Matrozen-Instituut" heeft het bestuur der „Koninklijke" reeds sinds zeer lang overgedragen aan reders en vertegenwoordigers van het scheepvaartbedrijf, aan mannen dus, die beter dan een zeiler de eisen kennen welke aan een opleiding van matrozen dienen te worden gesteld. Doch nog steeds waait de vlag der vereniging van de hulk en als van ouds wordt gesproken van het „Matrozen-Instituut der Koninklijke Nederlandsche Zeil- en Roeivereeniging". Sedert zijn stichting is het een instelling van groot maatschappelijk nut geweest, waaraan velen een nuttigen en eervollen werkkring dankten.

De vereniging ontplooit zich

Op technisch terrein heeft de vereniging zich bewogen, toen zij in 1853 in het gebouw Felix Meritis een tentoonstelling organiseerde op het gebied van scheepvaart en scheepsbouw, met het doel om te tonen op welk peil beide in ons vaderland stonden en tevens ter bevordering van deze zo belangrijke bronnen van bestaan. Aan de scheepvaart waren de onderdelen scheepsprovisie, hulpmiddelen als verlichting, bedden, banken, enz. voorts reddingsmiddelen, wetenschappelijke hulpmiddelen en instrumenten, vooral kompas en chronometer gewijd. Al gaf de tweede afdeling een onvoldoende beeld van de voortbrengselen van deNederlandse scheepsbouw op het gebied der vaderlandse typen, duidelijk bleek, dat de scheepsbouwers er op uit waren de voordelen over te nemen van den Amerikaansen clipper, die „op het punt van snelheid bij de grote vaart met de stoomvaart in concurrentie treedt". De aanwezige, mooie Ameri-kaanse modellen droegen bij tot het brengen van kennis omtrent het nieuwe stelsel en zij verhoogden het belang der tentoonstelling. Tekeningen en boekwerken over scheepsbouw, mate-rialen, touwwerk, zeildoek, stuur-toestellen, ankers, onderdelen van het tuig, brandblusmiddelen en andere scheepsbenodigdheden meer, werden tentoongesteld.
Op wetenschappelijk terrein trad de vereniging omstreeks i 86o op, toen zij prijzen uitloofde voor scheepsgezagvoerders voor het best - naar de regelen gesteld door den Amerikaansen zeeofficier Maury - bijgehouden meteorologisch. journaal. Hierdoor moedigde zij tot een studie aan, die voeren zou tot verbetering der vaarroutes en tot meerdere beveiliging der zeevaart.
Dat het door de „Koninklijke" voor de zeilsport gegeven voorbeeld stimulerend werkte, wordt bewezen door de oprichting in 185 2 van de „Amsterdamsche Kottervereeniging", die zich ten doel stelde jaarlijks een scherp vaartuig te bouwen. Het zou, uitsluitend bemand met de werkende leden dezer vereniging, deelnemen aan binnen- en buitenlandse wedstrijden en aan het einde des jaars onder de leden worden verloot. Na een kort bestaan, waarin de „Valk" en de „Sperwer" door haar in de vaart werden gebracht, ging zij op in de „Amsterdamsche Roeivereeniging De Hoop", die zich sindsdien ook zeilvereniging noemde.
Ook op de Maas werden wedstrijden gehouden. De afgevaardigden van de, „Koninklijke" togen dan daarheen, zowel als naar Dordrecht en Zaandam, die het voorbeeld volgden. Aldus onderhielden zij de goede verstandhouding. Zij gaven voorlichting of steunden financieel. In Sneek, waar sinds zeer lang geregeld zeilwedstrijden werden georganiseerd - zij het aanvankelijk niet door een vereniging - behoorden zij tot de getrouwe bezoekers.
Het is in 1858, dat volgens het programma de „ldelboot" voor het eerst in den wedstrijd der vereniging mededingt. Vermeld worden de „Elise" van de heren C. en D. Bosch Reitz te Amsterdam, die in één klasse moest kampen tegen vier overdekte boeiers, en de „Union" van den heer J. P. Bosch Reitz, die in een kleinere boeierklasse vijf concurrenten ont-moette. 1) In 1863 wordt de klasse van „scherpe vaartuigen, zooals kielbooten, enz." voor hèt eerst uitgeschreven. Er zijn dan 'drie deelnemers, n.l. de „Elise", de kielboot „Eurybia" van den heer Aug. Hendrichs, secretaris der vereniging en de kiniboot „Fantasie" van den heer N. v. d. Werff. Zo werd telkens het programma ingericht, zoals dit nodig was en werd splitsing der klassen ingesteld, als de ondervinding de doelmatigheid daarvan aantoonde, ongeacht een vermindering der deelnemers in iedere afdeling. In, 1871 worden de scherpe vaartuigen in drie klassen ingedeeld, waarin vier, vijf en, vijf schepen uitkomen, die bijna alle met •„centerboard" worden betiteld. Ook in de boeierklassen worden wijzigingen aangebracht, „waarmede aan reeds lang gedane reclame tegen de Klassivicatie wordt tegemoet gekomen". Er voeren drie klassen boeiers en één van tjotters

Bijzondere wedstrijden

In 1873 werd op 30 Augustus met den' jaarlijksen roei- en zeilwedstrijd op luisterrijke wijze het 25-jarig bestaan der vereniging gevierd. In het jaar daarop werd het programma nog op de gebruikelijke wijze ingericht, maar in 1875 volgde op den traditionelen roei- en zeildag op het Y voor de stad van den 28sten Augustus, een zeilwedstrijd op de Zuiderzee voor de grote vaartuigen. Op het Y toch was inmiddels door de werkzaamheden aan Noordzeekanaal en Centraal Station het vaarwater te veel vernauwd en hing door de luwten onder de stad de overwinning teveel van het geluk af. Nog slechts twee klassen en wel centerboards boven 9 meter met vier deelnemers en platbodems boven zo meter met drie, verschijnen aan de start in de nabijheid der Oranjesluizen. De baan liep van daar rond een uitlegger bij het Muiderzand, voorts rond een tweede even bezuiden Marken en dan terug.
1878 gaf wederom iets nieuws: de „tijdvergoeding" werd bij de zeilwedstrijden ingevoerd.
In 1883 werd aan de wedstrijden een uitgebreider karakter geschonken bij gelegenheid van de „Internationale koloniale en uitvoerhandel tentoonstelling" te Amsterdam en in het jaar 1888 werd ter viering van het 40-jarig bestaan behalve de wedstrijden op y en Zuiderzee, een zeilwedstrijd op de Noordzee uitgeschreven. Gezeild werd daar om een eersten prijs van negenhonderd en om een tweeden van driehonderd gulden. De kotter „Sirene" van den heer P.A. Bundten en de sloep „Girofla" van den heer W.H. Blaauw moesten den strijd aanbinden tegen vijf buitenlandse kotters en twee yawls. Helaas moesten beide wegens averij den wedstrijd opgeven, hetgeen een grote teleurstelling betekende.

Teruggang en herstel

Het spreekt van zelf, dat in een overzicht over het lange bestaan der vereniging ook van perioden van achteruitgang en moeilijkheden gewag moet worden gemaakt. De inpoldering van land, de werken, aan Noordzeekanaal en het opwerpen der eilanden ten behoeve van spoor en station, de bouw der Oranjesluizen, `hadden het zeilwater beperkt. De grotere gemakkelijkheid van reizen, later de opkomst van de fiets, waren concurrenten van de zeilerij. En ten slotte had het slopen van de jachthaven tot gevolg, dat men moeilijk een ligplaats vond en het houden van een jacht te veel zorgen opleverde. Geen wonder, dat achteruitgang in de zeilsport optrad en deze zijn stempel op de vereniging drukte. In de jaren 1865/1880 vermindert haar bloei, het ledental slinkt, het aantal deelnemers aan den wedstrijd daalt, de financiële toestand wordt zorgelijk, de lust om medewerking te verlenen aan een evenement van één of twee dagen neemt af onder de Amsterdammers. Klachten weerklonken dat men te weinig aan het lidmaatschap had. Als nu bij wijze van proefneming een boottocht wordt gehouden, hetgeen op z6 Juni 1881 geschiedde, blijkt wel, dat de dames en heren op hun reis naar Marken veel pleizier hadden, doch het geringe aantal deelnemers rechtvaardigde geen herhaling. Er komt evenwel een kentering. Bij andere watersportverenigingen in de stad kende men meer clubgeest en gezelligheid. Bij „de Hoop" en „de Amstel" was een opgewekt leven, terwijl de Zeilvereniging „Het Y", opgericht in 1885, wier waterfeesten en clubtochten algemeen aandacht trokken, de zeilers tot zich trok. De „Koninklijke" moest mee in dezen stroom en schreef bij gelegenheid van haar 40-jarig bestaan een tocht over de Zuiderzee voor de jachten uit, welke clubtocht een groot succes werd. Tot herhaling van dergelijke reizen, ook in Zeeland, werd besloten. Steeds meer trad toen de wens tot aansluiting naar voren. Het was vooral Jhr. W. Six, die in i890 tot secretaris werd benoemd en die van 1898 als voorzitter optrad, wiens grote verdienste het steeds zal blijven, dat hij die stemming begreep en in al die jaren van zijn bestuur bij voortduring trachtte den band onder de leden aan te kweken en te onderhouden.- Sindsdien steeg het ledental belangrijk en doorleefde de vereniging een langdurige periode van hernieuwden bloei. Nog telken jare staat naast de zeil- en roeiwedstrijden een kruistocht op het programma. Ook door middel van voordrachten en bijeenkomsten wordt thans de band onderhouden.
Nog een tweede belangrijke verandering bracht de vereniging in haarbestaan. Aan de Zeilvereniging „Het Y" komt 'de eer toe tot het herstel der zeilsport in de hoofdstad aanzienlijk te hebben bijgedragen door het tot stand brengen van een jachthaven. In een sterk gevoelde behoefte werd daardoor voorzien. Ook leden van de ,Konink-lij ke" vonden daar ligplaats. 'De haven vulde zich spoedig. Reeds, snel deed zich de behoefte naar een tweede gevoelen. Het was daarom, dat de algemene vergadering van 1891 besloot tot stichting van een eigen jachthaven over te gaan. Naast die van „Het Y" werd zij aan den Westerdoksdijk ingericht.
Jaren lang werd voor deze haven gestart, wanneer de traditionele wedstrijd op het Y op den 3 'sten Augustus plaats vond, ter ere van den verjaardag der Beschermvrouwe van de Vereniging. Gedurende den oorlog 1914-1918 kwam het bericht, dat de vereniging van die plaats zou worden verdreven. De noodzaak ontstond aldus tot het maken van plannen voor een nieuwe ligplaats, die werd gevonden in het schiereiland tussen de beide toegangskanalen tot de Willemsluizen. Dit moest worden ontgraven en van palen en gebouwen voorzien. Met den aanbouw van het een en ander ondervond de Vereniging volop de misère der naoorlogse tijden. De onkosten gingen verre de raming te boven, van het bouwen van een clubhuis kon het niet komen, de aflevering moest voortdurend worden uitgesteld. Tenslotte kwam de haven in het einde van 1919 gereed en kon zij in 1920 worden ingewijd. Door den naam Six-haven wordt de voorzitter geëerd, aan wien de vereniging zeer veel te danken had, maar die de voltooiing der haven niet mocht beleven.

Eenheidsklassen doen hun intrede

Telkens heeft de Vereniging door het nemen van initiatief van zich doen spreken. Nadat F. W. Baron van Tuyll van Serooskerken de gedachte aan de hand had gedaan, werd in October 1903 het besluit genomen tot het instellen van een eenheidsklasse van kleine vaartuigen. Aan het bestuur werd de uitwerking der plannen op-. gedragen. Dit slaagde, ook in het vinden van de toekomstige eigenaren. Toen in het voorjaar van 1904 de dertien keurige scheepjes van de werf te Hamburg kwamen en werden verloot en toegewezen, ondervonden zij alom bewondering om hun uiterlijk, snelheid en verwonderlijke manoeuvreervaardigheid. Zij werden gemerkt met de letters A tot M en ontvingen namen, die met deze letters aanvingen, als Annie, Baby, Carmen tot de Mozes (behorende aan voorzitter Six) toe. De eerste wedstrijd op den Inden Mei werd een groot succes. Talloze andere volgden, o.a. een tussen de pieren van IJmuiden, georganiseerd door Baron van Tuyll. Het stormachtige weder op dien dag had veel averij tot gevolg, maar alles werd vergeten dank zij het gastvrije onthaal door den vader der klasse. Tot de vele prijzen, die in deze ABC-klasse werden uitgeloofd, was de voornaamste die van Mr. C. Vermeer bestemd voor den eigenaar, die in zes speciaal aan te wijzen wedstrijden de meeste punten zou behalen. In de jaren 1904, 1905 en 1906 werd hij telkenmale behaald door de „Jux" van de heren P. ten Cate de Vries en P. L. Lucassen. •
Door het, instellen dezer klasse werden nieuwe zeilers aangekweekt, bemanningen geoefend en werd de bedrevenheid in het omgaan met wedstrijdvaartuigen bevorderd. Het bestuur gevoelde, dat op dezen weg moest worden doorgegaan en dat vooral moest worden gestreefd naar het invoeren van kleine en goedkope scheepjes ten behoeve van jeugdige zeilers met een bescheiden beurs. Het oog viel enkele jaren later op een zeer eenvoudig middenzwaardbootje, de „do-ry", die in Amerika populair was. Dit type, in gebruik bij de visserij op de Newfoundlandse Banken, heette zeewaardig. Omdat men op die plaats weten kon wat zeewaardigheid inhoudt, schonk het bestuur er vertrouwen aan en een serie werd gebouwd. Om zijn goedkoopte vond deze klasse snel ingang. In 1908 verscheen zij voor het eerst in den wedstrijd, die de aandacht trok, omdat een pionier der klasse, de heer Geo Gardiner Fry uit New York met zijn gevreesden ',Tautog" mededong. Op den 31sten Augustus in den jaarlijksen wedstrijd op het Y, bij frisse bries, bonden zes „dory's" den strijd aan. Drie hadden het niet aangedurfd en er vielen slachtoffers. De strijd was fel en werd bekroond met een overwinning van de heren Lucassen en Th. Hagnauer met hun „Hok" op den Amerikaan, die met een kleinen achterstand tweede werd. Deze zege werd met uitbundig enthousiasme begroet, doch de geestdrift voor de klasse daalde snel. Zeilen met deze bootjes liep bijna steeds op een waterballet uit. Zelfs was het een kunststuk om er in te stappen en dan niet om te slaan. Zij werden spoedig van de hand gedaan en de vloot was na korten tijd verdwenen en vergeten.
Een heel wat groter succes — nog heden van betekenis — werd de instelling van de 12-voets jollenklasse, waartoe de „Koninklijke" in het voorjaar van 1914 den stoot gaf. De bedoeling was het scheepje als bij boot bij een jacht te gebruiken, zodat men het steeds gereed had om er ook wedstrijd in te kunnen zeilen. Dit doel is minder bereikt en dat deze jol als wedstrijdboot zó populair zou worden, de klasse zó zou groeien en dienstbaar zijn aan de vorming van jeugdige wedstrijdzeilers, had in den aanvang niemand kunnen dromen.

De leden weren zich

De Vereniging mocht in die jaren van bloei verscheidene energieke leden tellen, die veel over hadden voor de sport en voor de eer harer vlag. Voorzitter Six en secretaris Lucassen gingen voor en behaalden talloze successen op de wedstrijdbanen. Daar was ook Mr. C. Vermeer uit Deventer, die in 1905 zijn „Davo" hier te lande liet ontwerpen en bouwen om daarmede te dingen naar de „Coupe de Belgique", gesticht in België, waar men als verdediger de „Antwerpia" had gebouwd. De begeerde prijs werd in 1906 gewonnen door de „Neerlandia", toebehorende aan het Syndicaat C. Jurrjens. De strijd was uiterst hevig en moeilijk geweest, maar stuurman Lucassen, met zijn bemanning, onder wie zich zijn getrouwe en hoogst bekwame schipper Joh. Koopmans bevond, bleek de meerdere te zijn van de Antwerpenaren onder leiding van Alb. Grisar, een der grote steunpilaren van de zeilsport aldaar en belangrijke schakel tussen de Belgische en Nederlandse zeilerskringen.
Aan twee andere leden der Vereniging: de heren Carl Jurrjens en Mr. Richard van, Rees, komt grote lof toe voor hetgeen zij deden in jarenlange pogingen om onze wedstrijdsport zodanig omhoog te voeren, dat onze vlag met ere in het buitenland zou worden getoond. In de 6-meterklasse, nog weinig bekend bij ons, lieten zij schepen bouwen, ieder jaar een nieuw, aan den jongen bouwmeester Ger. de Vries Lentsch gelegenheid schenkende zijn talenten als ontwerper te ontplooien. De „Neerlandia II, III en IV", kwamen op het water. De „Neerlandia V", maakte in 1912 in de wedstrijden te Kiel een uitstekend figuur en de „VI" zeilde in het jaar daarop te Portsmouth, in den wedstrijd om de One ton cup, de grote trophee in deze klasse, waarnaar talloze landen met hun beste schepen en bemanningen dongen.
Gedurende het jaardiner van 1910 werd de grondslag gelegd voor een syndicaat, dat een 6-meterjacht, de „Oranje" zou bouwen, bestemd om onder de vlag der vereniging ons land te Gotenburg te vertegenwoordigen in den wedstrijd om de juistgenoemde cup, tenminste wanneer het de meerdere van de „Neerlandia IV" zou blij ken te zijn. Lucassen, zou stuurman zijn. Inderdaad zeilde de „Oranje" daar, maar niet met het beoogde succes. Dit zou pas komen na nog vele jaren van oefenen, bouwen en ernstige voorbereiding.
Bovendien kocht Mr. van Rees in het najaar van 1909 de met vele prijzen bekroonde 12-meter >Brandt IV", een schepping van den Noor' Johan Anker, die een concurrent zou worden van de „Davo III" van den heer Vermeer en van de Rotterdamse „Mary II". De „Brandt IV" hield in 1910 onze vlag hoog en won te Kiel in haar klasse op één na alle wedstrijden.
De oorlog van 1914-1918 deed alle buitenlandse wedstrijden ophouden. Doordat Nederland gespaard bleef van dezen oorlog en de grenzen gesloten waren, bloeide de zeilsport. De Six-haven was overvol, het ledental nam sterk toe. Doch na den oorlog kwam de weerslag ten gevolge van de ontwrichting van het economische leven. Vele jachten werden niet opgetuigd, de haven liep minder vol dan waarop zij was ontworpen, vele leden bedankten. De belasting op pleiziervaartuigen had bovendien een funesten invloed. Jarenlang golden deze moeilijkheden.

Jhr. Willem Six

Een andere slag trof in September 1919 de „Koninklijke" door het overlijden van den geachten voorzitter, Jhr. W. Six, die 29 jaren lang zijn beste krachten aan haar had gewijd, die zijn taak op voortreffelijke wijze had vervuld en haar aan de spits der watersportverenigingen had gehouden. Zijn wijs beleid en grote kennis van zaken hadden alom bewondering gewekt. Geëerd en gezien was hij in den kring der leden. Zijn waardig optreden en uiterlijk dwongen ontzag af. Als hij met een toespraak prijzen na afloop van den wedstrijd uitdeelde, was dit een plechtigheid, waarbij orde heerste en geen overbodige opmerkingen weerklonken.
Tot zijn opvolger werd Lucassen benoemd, die in de jaren waarin hij secretaris was geweest, de geheimen van het bedrijf had leren kennen, die de reglementen beheerste, een kundig zeiler was en die zich een hartelijke gastheer aan boord van zijn botter „Brandaris" had getoond, welk schip door Koopmans onderhouden en verzorgd werd als geen tweede jacht in Nederland. Ook aan Lucassen is het gegeven geweest veel voor de „Koninklijke" te kunnen doen. Toen onder zijn presidium in December 1922 het 75-jarig bestaan feestelijk werd herdacht, bleek uit de talloze uitingen van waardering ten duidelijkste hoe de Vereniging met ere haar plaats in de rij der watersportverenigingen had ingenomen en behouden. Aan de wedstrijden en andere evenementen in 1923 werd naar aanleiding van dit jubileum een uitgebreid en feestelijk karakter geschonken, maar het hoogtepunt werd de revue van pleiziervaartuigen, die op den 7den September op het Y voor Amsterdam op haar uitnodiging werd gehouden en die samenviel met het bezoek van H. M. de Koningin aan de hoofdstad, tijdens de feesten ter gelegenheid van Haar 25-jarig regeringsjubileum.
De oproep tot alle zusterverenigingen gericht, werd alom met instemming begroet, ook door zeilvrienden in het buitenland. Op dien feestdag lagen 500 jachten gepavoiseerd, volgepakt met opgewekte kijklustigen in lange rijen voor de stad en daaronder waren ook enige Belgische en Engelse jachten en bovendien een in landse prauw „Hormat", die onder de vlag van de Bataviasche Jacht Club een groet bracht van zeilvrienden over zee. De jubel van duizenden golfde over het water, toen H.M. aan boord van een der Zaandammer boten, voorbijvoer. Het bestuur der „Koninklijke" mocht haar Beschermvrouwe aldaar als gast ontvangen.

Successen in het buitenland

Dat zelfde jaar zeilden drie Nederlandse 6-meterjachten onder de vlag der Vereniging te Gotenburg. Lauweren werden daar geplukt. Een groot aantal prijzen werd naar het vaderland gevoerd. Het waren de „Willem Six" van Mr. Carp, de „Gollywog" van Jhr. v. d. Wijck en de „Hollands Hope", gestuurd door den heer J. G. Hibma, welk schip, getekend en gebouwd door G. de Vries Lentsch, aan de Vereniging ten geschenke was gegeven. Zelden zal meer zegen op een geschenk hebben gerust. Dit schip was het, dat in Augustus 1924 voor Ryde op het eiland Wight bij de wedstrijden om de One ton Cup de overwinning wist te behalen, dank zij het beleid van Hibma met zijn bemanning Ir. L. Doedes, H. C. A. van Kampen en G. de Vries Lentsch Jr. Kort daarop behaalde dit schip, gestuurd door zijn ontwerper, te Antwerpen het Schelde-juweel. Negen eerste en vier tweede prijzen werden in dat jaar door de Vereniging met haar „Hollands Hope" behaald. In het jaar daarop, toen de wedstrijden om de One ton Cup op de Zuiderzee, onder de leiding der „Koninklijke" werden verzeild, zegevierden Hibma en de zijnen andermaal, thans met de „Prinses Juliana", zodat de cup voor ons behouden bleef. In het jaar daarop was het Engeland, dat zich de meerdere toonde. Het winnen van deze, cup is de kroon geweest op een streven, waartoe door Jurrjens en Van Rees de grondslag was gelegd. De historie leert hier klaar, hoe de weg naar succes lang en moeizaam is.
Alhoewel de organisatie van de zeilwedstrijden, verbonden aan de Olympische Spelen van 1928, aan het Verbond was opgedragen, had de „Koninklijke" als Voorzittende Vereniging daarin een groot aandeel. Zij kweet zich op voortreffelijke wijze van haar taak en mocht als gevolg talloze blijken van waardering ondervinden. Een groot aantal bijzondere daden en besluiten van betekenis voor de ontwikkeling van de watersport in Nederland, zou hier nog kunnen worden aangehaald. De ruimte dwingt echter tot beperking en ook de vorm van dit overzicht, dat niet bedoeld is om de interne geschiedenis van de „Koninklijke" sterk te belichten. Enkele dier daden en besluiten dienen toch te worden gememoreerd. Er zij dan aan herinnerd, dat in 1923 de mogelijkheid werd geschapen om jeugdleden aan te nemen. Korten tijd later schonken enige leden, dank zij het warme woord van den heer D. Hudig, een drietal oefenbootjes, die te hunner beschikking werden gesteld, waarin zeilinstructie werd gegeven. Aanvankelijk groeide de afdeling langzaam. Later kwam het aantal jeugdleden op een zeer bevredigend' peil, vooral toen de Vereniging kampen voor jongens en meisjes organiseerde en zomerreizen uitschreef aan boord van een tjalk, die van slaap -en kookgelegenheid werd voorzien, waar leiders of leidsters aan boord voor de instructie zorgden en die vergezeld werd door de kleine oefenbootjes. De belangen van de jeugdleden worden in het bestuur behartigd door jonge bestuursleden, die speciaal voor dat doel worden gekozen.
Nog niet werd vermeld, dat sinds lange jaren ook wedstrijden voor motorboten als onderdeel der jaarlijkse wedstrijden worden uitgeschreven, dat de jaarlijkse nachtwedstrijd op de Zuiderzee een specialiteit der „Koninklijke" is, welke elders navolging vond, dat de Noordzeewedstrijd, die in 1888 en 1913 iets nieuws en zeer buitengewoons -was, in de laatste jaren vóór den oorlog geregeld werd gehouden, terwijl thans op het gebied van het zeewedstrijdzeilen een belangengemeenschap met „de Maas" en de „Kon. Marine Jachtclub" is aangegaan. Een andere specialiteit der „Ko-ninklijke" is de Flevo-race, een twee' daagse, lange-afstandswedstrijd, voerende van Pampus naar Enkhuizen, waarbij wordt gevaren onder de RORC formule. Deze wedstrijd ondervindt steeds grote belangstelling en hij schenkt grote voldoening aan de Verenigigingdienst aan de watersport deed de „Koninklijke" door voor de helft aandeel te nemen in de „Stichting Jachthaven Muiden", waarin de Kon. Ned. Toeristenbond A.N.W.B. en de Kon. Watersport Vereeniging „Loosdrecht" medestichters zijn.

De roeiwedstrijden

Een woord zij nog gewijd aan de jaarlijkse roeiwedstrijden, die in den aanvang — als gezegd — werden gehouden op het Y. Het was Mr. C. Vermeer, die in 1889 er op aandrong den wedstrijd naar den Amstel over te brengen, maar het duurde tot 1894 voor het zover was. Behalve door die nieuwe plaats, was het roeifeest van dat jaar nog door een tweede bijzonderheid gekenmerkt. Voor het eerst werd toen geroeid in achtriems-gieken. De lengte van de baan was 3000 meter en de prijs, waarom werd gekampt, was de „Amstelprijs, een zilveren beker ter waarde van vijfhonderd gulden, uitgeloofd door de Roei- en Zeilvereniging „de Amstel", ter gelegenheid van haar 20-jarig bestaan". Deze beker moest driemaal achtereen of vijfmaal in het geheel worden gewonnen. De verenigingen „Nereus", „de Amstel" en „de Hoop" bestreden elkander de eer. Toen Dr. Meurer, de roei-ondervoorzitter, bij de prijsuitdeling na de roeidagen van 7-10 Juni 1934 er aan herinnerde, dat het 40-jarig jubileum op den Amstel toen werd herdacht en dat het tevens 40 jaren geleden was, dat de 8-riems-gieken werden ingesteld, naast de 2, 4- en 6-riemsgieken, die tevoren uitsluitend in gebruik waren geweest, vermeldde deze spreker niet, dat aan hem, toen hij juist zijn intrede in het bestuur der „Koninklijke" had gedaan, deze verjonging der wedstrijden te danken was. Aan hem ook dankt Amsterdam voor een voornaam deel de totstandkoming van de Roeibaan met haar volmaakte uitrusting, die enig ter wereld is. Bij gelegenheid van de roeiwedstrijden der „Koninklijke" in 1937 werd deze baan plechtig geopend door onze Beschermvrouwe, die ver-gezeld was door H.K.H. Prinses Juliana en Z.K.H. Prins Bernhard.
Aan Dr. Meurer, wiens uitzonderlijke verdienste voor de Vereniging als lid van het bestuur, als organisator der wedstrijden en krachtig voorvechter voor de belangen der roeisport werd erkend door zijn benoeming tot erelid bij gelegenheid van zijn zeventigsten verjaardag op 7 Maart 1936, werd bij de opening van de Roeibaan alle hulde toegezwaaid. Zij was ten volle verdiend.
De oorlog heeft spoedig daarna gedwongen tot het verlaten van deze baan en tot het terugkeren naar den Amstel, waar toen weder enige wedstrijden in de oude en vertrouwde omgeving plaatsvonden. Maar na de bevrijding werd dit water ten tweeden male vaarwel gezegd. Het geboomte om de Roeibaan bleek toen flink te zijn opgeschoten en de aanvankelijke kaalheid van het landschap te hebben verdreven.
In de rampjaren 1940-1945 werden ook de Zuiderzee en het Buiten Y verboden voor pleiziervaren en wedstrijden. Een pied à terre is toen gevonden aan den Westeinderplas, waar een houten gebouw op het „Bloemeneiland" de ontmoetingsplaats vormde en van waar uit ook de wedstrijden plaats vonden. Een ligplaats voor jachten was er bij gemaakt. Het initiatief tot dit alles was genomen door wijlen ons bestuurslid Ernst Moltzer, die omkwam bij een poging om naar Engeland over te steken. Het „Bloemeneiland" deéd in de oorlogsjaren goede diensten, maar toch was een ieder blij toen het kon worden vaarwel gezegd en de jachten wederom van de Sixhaven hun tochten konden ondernemen en Muiden zich als centrum van watersport herstelde.
Als zeer bijzonder evenement mag hier worden herinnerd aan de tewaterlating van de „Zeearend" van den heer Bruynzeel, waarbij dezen zeiler een vlag der Vereniging werd ten geschenke gegeven, welke vlag door hem in 1936 met ere werd gevoerd over den Atlantischen Oceaan in den groten wedstrijd Bermuda—Cuxhaven waarin hij een Oden prijs won. Bij talloze andere wedstrijden op zee, o.m. in de Fastnetrace, wist de heer Bruynzeel successen te behalen en onze vlag hoog te houden.<

Persoonlijkheden

Tot slot van dit overzicht zij herinnerd aan enkele persoonlijkheden aan wie door de leden der „Koninklijke" niet dan met den grootsten eerbied en met diep gevoel van erkentelijkheid kan worden gedacht.
Allereerst gaan de gedachten terug naar wijlen onzen Erevoorzitter Z.K.H. Prins Hendrik. Geen evenement van betekenis heeft zich in de Vereniging afgespeeld, zonder dat Hij te midden der leden het herdenkingsfeest meevierde; aan vele roei- en zeilwedstrijden zette Hij door Zijne aanwezigheid meer luister bij. Aan kruistochten en openingstochten heeft Z.K.H. talloze malen deelgenomen, zich daarbij als gast bevindend aan boord van Lucassens „Brandaria" of Lehmanns „Quo Vadis". De voortdurende blijken van belangstelling, het vriendelijke woord, de ongedwongenheid van dezen Ere-voorzitter, leven in dankbare herinnering voort. Het heengaan van Z.K.H. in 1934 is diep betreurd.
De Vereniging prijst zich thans gelukkig, dat Z.K.H. Prins Bernhard, na den 5den Februari 1937 als lid te zijn toegetreden, het Ere-voorzitterschap heeft willen aanvaarden in Augustus van dat jaar, bij gelegenheid van de overdracht van het Prinselijk jacht „Piet Hein".
Met eerbied zij gedacht aan Piet Lucassen, die zijn leven aan de zeilsport en in het bijzonder aan de belangen der „Koninklijke" wijdde. Van 1906 tot den dood van Six was hij belast met het secretariaat. Daarna, tot zijn overlijden op 24 October 1930, leidde hij de Vereniging als voorzitter. Zelden zal een vereniging een meer bemind voorzitter hebben bezeten, zelden een man aan het roer hebben gekend wien meer achting om zijn toewijding, om zijn vakkennis, om zijn bijzondere gave tot het beslechten van meningsverschil, om zijn hartelijke gastvrijheid werden geschonken. Als wedstrijdzeiler heeft hij in zijn jonge jaren vele lauweren geoogst in binnen- en buitenland, waarna hij het middelpunt van de watersport in ons land is geworden, die aan boord van zijn „Brandaris" ieder festijn van betekenis meemaakte.
Zijn opvolger tot 1934 is de heer D. Goedkoop Dzn. geweest, de voortvarende opgewekte figuur, uitnemend en gezellig leider van kruistochten, de tactvolle woordvoerder, de zakenman, de kenner van mensen, een schepen-bouwer van zijn vak, een voortreffelijk varensman, die grote tochten maakte. Het is droevig, dat ook hij aan de Vereniging is ontvallen.
Ook mag hier een woord ter herinnering aan S. Baron van Heemstra niet ontbreken. Hij deed in 1923 zijn intrede in de watersportwereld in de functie van Directeur van het Centraal Bureau voor Watersport der Kon. Verbonden Nederl. Watersportvereenigingen. In het jaar daarna werd hij belast met het - secretariaat der „Koninklijke". Het grootste deel der bestuurswerkzaamheden heeft lange jaren op zijn schouders gerust. Hij was de man bij wien alle draden tezamen kwamen, die voor alles zorgde, de administratie van Verbond en Vereniging in voortreffelijke orde hield. Hij was de vraagbaak voor ieder, de man vol toewijding en ijver, de vriend van velen, wiens kenmerk was, dat hij zich nooit op den voorgrond stelde. Zijn heengaan in Mei 1935 betekende voor de Vereniging en voor de watersport een zwaar verlies.
Aan het beleid der hier genoemde mannen dankt de Vereniging haar goede reputatie der laatste jaren. Hun nagedachtenis zij in ere gehouden. Hun toewijding strekke tot voorbeeld der thans levenden, in wier handen het roer is overgegeven.

Samenwerking in de sport

In den aanvang van dit overzicht werd vermeld, dat Z.K.H. Prins Hendrik bij de oprichting van de „Koninklijke Nederlandsche Yacht Club" de uitgesproken bedoeling had aan deze vereniging een nationaal karakter te geven. De Prins wenste, dat zij zich over het gehele land zou verbreiden en dat eendrachtig in dit verband zou worden samengewerkt. Deze wens is, zoals wij zagen, niet in vervulling gegaan. Daarentegen ontstonden overal in den lande roei- en zeilverenigingen, die onafhankelijk van elkander werkten en leefden.
Nog een tweede maal heeft Z.K.H. gepoogd om eenheid te stichten. Nu, door een band te scheppen tussen al die verenigingen. In het voorjaar van 1865 wenste namelijk de Prins een vergadering te beleggen met haar afgevaardigden. Gezamenlijk het doel nastreven, dat ieder afzonderlijk zich stelde en practisch werkzaam zijn in het belang van de Nederlandse scheepvaart in den breedsten zin, was Zijn hoofddoel. Voorzichtigheidshalve had Z.K.H. vooraf bepaald, dat in een eventueel verbond iedere vereniging haar zelfstandigheid zou bewaren.
Hoewel de bestuurders van de „Koninklijke" het grootse plan wel nuttig achtten, ontvingen zij het niet met bijster groot enthousiasme. Wel is het besluit om toe te treden aanvaard en ook bleek later de „Koninklijke Nederlandsche Vereeniging voor Zeewezen en Scheepvaart" te zijn geconstitueerd, doch van enigen arbeid door haar geleverd, verneemt men niet. Ernstige medewerking, om het plan te steunen, hebben de verenigingen niet getoond. Het initiatief had andermaal geen succes. Eerst jaren later en na het overlijden van den Prins, ontstond behoefte om in den geest van Zijn streven een begin van samenwerking tot stand te brengen.

De „Koninklijke" geeft de leiding

Het was de „Koninklijke", die sinds 1885 geregeld in Maart de afgevaardigden van alle erkende Nederlandse roeiverenigingen ter vergadering bijeenriep om te beslissen in tal van voorname roeikwesties. Dit voerde tot vorming van de „Verbonden Nederlandsche Roeivereenigingen", aan wier hoofd het bestuur der „Koninklijke" werd gesteld, waardoor zij de „Voorzittende Vereeniging" werd. Aldus werd zij de leidsvrouw der jongere zusters en heeft zij medegewerkt aan de ontwikkeling, verbetering en verbreiding van de roeisport. Toen de roeiers tenslotte hun eigen weg kozen en in 1917 den „Nederlandschen Roeibond" oprichtten, met een door de Algemene Vergadering gekozen bestuur, werd ter erkenning van haar verdiensten als leidsvrouw de „Koninklijke" den titel van „Eere-Voorzittende Vereeniging" geschonken.
In de wereld der zeilsport ging het op overeenkomstige wijze. Na het tijdstip van oprichting der „Koninklijke" waren talloze verenigingen ontstaan. In het noorden opende in Juni 1848 de Zeilvereeniging „Oostergoo" te Leeuwarden de rij. In 1851 volgde de Zeilvereeniging „Sneek" en daarna werd in een tijdsverloop van dertig jaren een twaalftal verenigingen in Friesland en Groningen gedicht. In Amsterdam was in 1848 de Amsterdamsche -Roeiv-ereeniging de Hoop" gevormd, te Rotterdam in 1851 de Roei- en Zeilvereeniging „de Maas", te Dordrecht in hetzelfde jaar de ,Dordtsche". „De Amstel", „Hollandia", de Zaanlandsche Zeil-vereeniging, „Daventria", de Zeilvereeniging „Het IJ"Spaarne", en anderen volgden.. Door het toenemen van het getal der verenigingen, de menigvuldigheid der wedstrijden, de veelsoortigheid der schepen en de moeilijkheid die in klassen onder te brengen en een tijdvergoeding vast te stellen, waren talloze punten gerezen, waarvoor onderling overleg nuttig en noodzakelijk was. Met dit alles voor ogen bepleitte in de 'be-stuursvergadering van 19 Januari 1890 de voorzitter, de heer P. A. Bundten, een plan tot het stichten van een band tussen de Noord- en Zuid-Nederlandse zeilverenigingen, die alle één algemeen zeilreglement zouden hebben, opdat dit tot meerdere uniformiteit bij de zeilwedstrijden zou leiden. Met algemene stemmen is toen de volgende motie aanvaard: „Wij zullen trachten een overeenstemming te verkrijgen met de verschillende vereenigingen in België en Nederland om zich te verbinden gedurende 5 jaar zich aan een uniforme klasse-indeeling bij wedstrijden te houden".
Op initiatief der „Koninklijke" werd toen gevormd de ,Verbonden Zeilvereenigingen van Nederland en België", een overeenkomst tussen haar, „de Hoop", „de Amstel", „Het IJ", „Hollandia", „de Maas" en de „Zaanlandsche", tezamen met de „Yacht Club" te Antwerpen, en de ,Royal Sailing Club" te Gent. Ook hier werd aan de „Koninklijke" de leiding in handen gegeven en werd zij de „Voorzittende Vereeniging". Daarin lag niets vreemds, want zij was niet alleen de oudste. Haar bestuur had ook de meeste ervaring, het was voorgegaan, had leiding gegeven, het had de belangen der jongeren beschermd, het had in hoogste gerecht beslist over de geschillen tussen de anderen ontstaan. De „Koninklijke" was de machtigste geweest, die bepaalde of een nieuwe vereniging erkend zou worden, waarvan blijk werd gegeven door het uitnodigen dier vereniging op haar wedstrijden. De nieuwe taak kwam haar als iets natuurlijks toe. Zij zou haar met ere vervullen. Toen de termijn der tijdelijke overeenkomst was verstreken, werd deze verlengd. Terwijl het aantal der toegetreden verenigingen zich uitbreidde, geraakte men tot vaststelling van onderlinge reglementen, tot een nieuwe meetwijze, waarin het zeiloppervlak voorkwam, betere klasse-indeling en bepaling der tijdvergoeding, welk complex van regelingen in den loop der jaren voortdurend werd verbeterd- en uitgebreid. Nadat de „Verbonden Zeilvereenigingen van Nederland en België" waren toegetreden tot de „European Yacht Union" gold sedert 1907 het Internationaal Zeilreglement dezer grote organisatie. Jhr. Six werd benoemd tot afgevaardigde naar haar vergaderingen.

Het Watersport Congres

Als uiting van de samenwerking tussen beoefenaren der watersport moet worden herinnerd aan het Watersportcongres, gehouden in December 1915, onder voorzitterschap van Jhr. W. Six. Hij, die een ervaring bezat als geen ander, dank zij de lange jaren waarin hij voorzitter was geweest van de „Koninklijke", waarbij hij aan deze vereniging, zowel als aan de verbonden der roei- en der zeilverenigingen leiding had gegeven, die daarbij doorkneed was in alle zaken, die een goed voorzitter behoort te weten, die beschikte over mensenkennis en takt en naar wiens woorden een ieder gaarne luisterde en zich schikte, was de aangewezen figuur om dit congres te leiden. Met succes kweet hij zich van zijn taak. Alom ondervond het congres in den ruimsten zin belangstelling.
Een stem uit Friesland had de aanleiding ertoe gegeven. Wederom hadden zich in den loop der jaren vele vragen voorgedaan, die toen beantwoord moesten worden. Het wedstrijdwezen had zich sterk ontwikkeld, het aantal en de soorten van wedstrijdvaartuigen waren toegenomen. Behalve zeilen vroegen ook de andere takken van watersport de aandacht. Er bleken kwesties van organisatorischen aard te behandelen te zijn.
Op het congres kwamen zwemmen, roeien, zeilen en motorbootvaren aan de orde. De eerste twee sporten werden niet bezien uit een technisch oogpunt, maar als element voor lichamelijke ontwikkeling, zodat haar bevordering onder de jongeren een belangrijke vraag vormde. In de afdeling zeilen werden technische kwesties, de wedstrijdregeling betreffende, behandeld, zoals indeling van schepen in handicap-wedstrijden, omschrijving van ronde en platbodemjachten en hun indeling in klassen, de instelling van enige nationale klassen van zeilvaart tuigen, zowel ronde als scherpe - o.a. de Regenboogklasse - en verder het oprichten van een cursus in de practische en theoretische kennis van varen. Ook in de motorbootafdeling werden belangrijke vragen behandeld. Het uitgebreide werk der voorbereiding werd verricht onder leiding der „Koninklijke", die naderhand voor de uitvoering der besluiten en verwezenlijking der plannen had zorg te dragen.
Het middelpunt van het Verbond is zij aldus gebleven, ook, toen het aantal aangesloten verenigingen in de periode na 1918 sterk was toegenomen. Teneinde in staat te zijn de noden der verenigingen te kennen en haar ervaringen op het gebied der sport te overzien, zocht het bestuur contact met mannen, die elders leiding gaven en benoemde het in zijn midden bestuursleden van die verenigingen. Te zijner voorlichting stelde het een adviescommissie in, die geraadpleegd zou worden in vraagstukken van algemenen aard, waarin het bestuursleden uit de grote centra benoemde. Deze „Technische Commissie" was machtig en haar woord werd overgenomen door de Voorzittende Vereeniging. Aldus werden de belangen der aangesloten verenigingen op de beste wijze gediend.

De leiding wordt overgegeven

Maar al gaf de practijk geen reden tot klagen, dat de aangesloten verenigingen geen zeggenschap bezaten over de samenstelling van het bondsbestuur en natuurlijk ook niet over de adviescommissie, werd een reden van tegenzin, die langzamerhand sterker werd. Zo sterk, dat tenslotte in 1938 de „Koninklijke" zich niet meer herkiesbaar stelde als Voorzittende Vereeniging. Het besluit tot een wijziging der statuten werd toen genomen, waarna het concept voor nieuwe werd opgesteld, waarbij aan de aangesloten verenigingen het recht werd toegekend tot kiezen van het bestuur. Door het heersen in 1940 en volgende jaren van den oorlog liet men na dit concept ter tafel te 'brengen en bestendigde men den ouden toestand. In die periode traden - zij het dat zulks gedwongen geschiedde - de „Noord-Nederlandsche Watersport Bond", die voor den vorm werd herdoopt in Noord-Nederlandsche Watersport Vereeniging", de ,,Koninklijke Nederlandsche Motorboot Club" en twee andere motorbootclubs toe tot het Verbond, zodat samenwerking in de watersport was verkregen en alle verenigingen, die het zeilen en het motor-bootvaren behartigen en die slechts gemeenschappelijke belangen hebben, in één bond waren ondergebracht. Na de bevrijding van ons land, toen vrije keuze weder mogelijk was, is zeer ten voordele van onze sport deze samenwerking bestendigd.
In de Algemene Vergadering van ai December 1946 gaf de „Koninklijke", nadat de nieuwe statuten waren aanvaard, haar bestuurstaak over, welke zij gedurende 56 jaren had vervuld. Evenals dit in de roeiwereld was geschied, werd zij tot „Eere-Voorzittende Vereeniging" der Koninklijke Verbonden Nederlandsche Watersportvereenigingen benoemd, een onderscheiding, die zij gaarne aanvaardde. Al was de wijziging in den bestuursvorm een zeer principiële, zij kwam zonder schokken tot stand. Dat de vergadering den overgang naar den nieuwen vorm geleidelijk wilde doen plaats vinden, wordt bewezen door het feit, dat zij den voorzitter der „Koninklijke", die destijds uit hoofde van deze functie voorzitter was van het Verbond, thans bij. keuze tot voorzitter van het Verbond in zijn nieuwen vorm benoemde. Bovendien werden verscheidene leden der Technische Commissie in het bondsbestuur opgenomen.
Zoals ouders het recht hebben met voldoening toe te zien, wanneer hun kinderen tot zelfstandigheid zijn - opgegroeid, zo mag de „Koninklijke" trots zijn op de bekroning van het werk, dat gedurende een eeuw door haar werd verricht. Wordt over de ontwikkeling der watersport in ons land gesproken, dan kan dit niet geschieden zonder dat haar organisatorische arbeid voor het voetlicht wordt gesteld. De „Koninklijke" bracht tenslotte de zo gelukkige eenheid en samenwerking van alle beoefenaren der watersport tot stand, welke in 1846 aan den oprichter der „Koninklijke Nederlandsche Yacht Club" voor ogen heeft gestaan en die thans door een ieder als onontbeerlijk wordt beschouwd voor de verdere ontwikkeling van onze oud-vaderlandse watersport.
Haar werk is voor het geslacht van heden en voor dat- der toekomst een kostbare erfenis, die waard is om algemeen te worden gekend. Met eerbied zij dit werk herdacht. Het strekke tot voorbeeld aan hen, die in de volgende jaren zowel de watersport in het algemeen, als de „Koninklijke" in het bijzonder, zullen leiden.

Ernst Crone

(Dit overzicht werd voltooid aan boord van het M.S. "Willem Ruys", op zijn proeftocht, in den Atlantischen Oceaan, 16 November 1947.)

Ernst Crone in zijn jonge jaren

Wie tegenwoordigaan de "Koninklijke" denkt, ziet ook voor zich de huidige voorzitter Ernst Crone. Niet alleen is Crone sedert 1934 de commodore der vereniging, ook maakt hij reeds meer dan 25 jaren deel uit van het bestuur, lange tijd als ondervoorzitter. Niemand beter dan hij, wiens leven zo verweven is met de vereniging, met de gehele Nederlandse watersport en met het zeewezen in het algemeen; kon voor ons een overzicht schrijven over de honderd-jaren-bestaan van de eerste vereniging in den lande. Wij hopen; dat hij dit korte relaas nog eens zal uitwerken tot een gedenkboek, dat dan tevens de geschiedenis zal zijn van onze meest nationale sport. '
Als we Crone aan boord van zijn "Frida" zien, dringt direct tot ons door, dat hij kapitein is van zijn jacht .... en niet de schipper, zoals dit op grote jachten veelal het geval is. Maar Crone heeft het. werk aan boord ook van jongsaf meegemaakt en niet altijd heeft hij een groot jacht onder de voeten gehad. Bijgaande foto's getuigen van de eerste stappen op zijn zeilersloopbaan: in de sloep van zijn vaders jacht, de "Jozeph Israels" (thans "Fortuin" van de Kon. Marine J.-C.) in 1905 of '06; in een "zeilkano", een boottype, hetwelk Philippona omstreeks 1909 als klasse trachtte in te voeren. Crone heeft in zijn jonge jaren als wedstrijdzeiler ook vele lauweren geoogst, o.a. in de ABC-klasse. Later was de "Mercuur", voordien eigendom van zijn vader, zijn jacht, tot hij na de vorige oorlog de "Frida" liet bouwen. Onze foto's laten hem in ongeveer 1911 zien, samen met zijn vader in de kajuit van de "Mercuur", en in 1914 aan boord van hetzelfde schip, verdiept in de navigatie en de radio, in die tijd iets heel bijzonders op een jacht. De plaatsbepaling op zee is Crone's grote specialiteit en liefhebberij. Vele publicaties zijn op dit gebied van zijn hand verschenen, waarbij zijn boek over Cornelis Douwes in de eerste plaats vermeld moet worden. Het is geen wonder, dat Crone ook in verschillende lichamen, die zich op het gebied van de scheepvaart bewegen, een persoonlijkheid is. We denken dan b.v. aan zijn voorzitterschap van de Kweekschool voor de Zeevaart, zijn vicevoorzitterschap van het College "Zeemanshoop".
In ons midden kent ieder hem als voorzitter van de Koninklijke, voorzitter van de Kon. Verbonden Nederlandsche Watersport-Vereenigingen, bestuurslid van "Hollandia" en van de Kon. Ned. Toeristenbond A.N.W.B., waarin hij het watertoerisme vertegenwoordigt. •
Wij spreken de wens uit, dat Ernst Crone nog vele, vele jaren zijn krachten en kennis aan de zaak der Nederlandse watersport zal blijven geven. - Red.

Terug naar vorige pagina