Stamboek van Ronde en Platbodemjachten gepubliceerd in 1956

Eerste lijst van ingeschreven Ronde en Platbodemjachten in het nieuwe Stamboek. Eerder, in 1954, heeft de Commissie Stamboek Friese Ronde Jachten een Schepenlijst gepubliceerd.

Hier is dan de aangekondigde lijst (opvolger Schepenlijst 1954) van ingeschreven ronde en platbodemjachten in het nieuwe Stamboek. Hun aantal is inmiddels gestegen tot boven de 140. Wij zouden graag een ieder, die in dit soort schepen belang stelt, willen vragen eens rustig in deze lijst te neuzen, en dan eventuele op- of aanmerkingen aan het Secretariaat der Stichting toe te zenden. De lijst is immers een eerste begin, is dus nog onvolledig en bevat onjuistheden. Hoe meer aanvullingen de lezers ons zenden, des te meer zal de Stichting dit waarderen!

Grote verscheidenheid in scheepstypes

De verscheidenheid der in het Stamboek opgenomen schepen is groot: verscheidenheid naar vorm en afmetingen, naar leeftijd, naar bouwwijze en tuigage. Het oudste jacht is waarschijnlijk wel het Friese jacht Meeuw. Dit jacht immers zou in 1832, wellicht in IJlst, gebouwd zijn! Dan volgt de 112-jarige Hilda, ex- Tjet Rixt, terwijl daarentegen het jongste schip, voor zover bekend, de botter Vijverberg is, pas gebouwd bij Kok in Huizen. Op zichzelf is het toch wel zeer verheugend, dat in de laatste jaren niet alleen oude schepen grondig werden gerestaureerd (we noemen de Friso - ex-Semper Idem, de Vrouwe Johanna, 't Stomme Geval, de Eudia, de Neptunus), maar ook nieuwe schepen werden bijgebouwd (de Bolster, Vahalia, Luipaard, Pimpernel, Bestevaer, Vijverberg en Njord), zowel in hout als in staal. En met dit woord "staal" ben ik ineens midden in de reeds gestelde vraag, of een stalen schip nu ook een "oud-vaderlands jacht" is en voor inschrijving in het Stamboek in aanmerking komt.

Nadruk valt op de zuiverheid van het type

Vooropgesteld dat hieromtrent nog geen enkele regel bestaat, zou ik direct willen verklaren, dat het m.i. in dit verband geen enkele rol speelt of een schip van hout is of van staal. De scheepsbouwers zijn er immers in geslaagd de typische vormen en kenmerken van de oorspronkelijk houten ronde en platbodemjachten in staalbouw zo volmaakt te hand haven, dat er eigenlijk van geen verschil kan worden gesproken. Men kan uiteraard een houten schip mooier vinden dan een stalen, of een stalen schip praktischer dan een houten, maar een rond of platbodemjacht van staal hoort net zo goed in het Stamboek thuis als een houten, omdat het type in het algemeen zuiver is gehandhaafd.
De nadruk valt dus op de zuiverheid van het type, daar dient m.i. dan ook de aandacht van het Stamboek op te zijn gericht. Nogmaals, regels op dit gebied bestaan niet, maar ik zou toch de stelling willen verdedigen, daar een "echt" rond of platbodemjacht In ieder geval met zwaarden moet zijn uitgerust (uitgezonderd uiteraard de Staverse jol) en een zeil met gaffel en losse broek moet hebben (ook hier alweer uitgezonderd de Grundel, die een torentuig heeft en de Arnemuider hoogaars, die een spriettuig heeft of althans had).

Stamboekoverzicht in januari 1956 in de Waterkampioen


Stamboekoverzicht aanvulling in juni 1956 in de Waterkampioen


Commissie van deskundigen in 1915 tijdens het Congres voor de Watersport

Overigens is het geen eenvoudige zaak precies aan te geven wat de kenmerken van een bepaald type nu wel zijn. Jaren geleden, om precies te zijn in 1915, heeft een Commissie van deskundigen, gevormd door de heren H. F. van der Zee, P. G. Halbertsma en R. Buisman, de kenmerken van een boeier als volgt omschreven:

  • het schip moet rond zijn zonder enige stilstand;
  • de verhouding van grootste breedte tot grootste lengte zij groter dan 1 : 4;
  • de bovenkant van de voorbolder, welke niet achterlijker geplaatst mag zijn dan de helft van de afstand tussen voorsteven en mastkoker, mag zich niet hoger boven de waterlijn bevinden dan de bovenkant van de achtersteven;
  • de grootste breedte moet bij het zeilwerk zijn;
  • de achtersteven moet een zekere helling hebben en mag een hoek van 7° niet overschrijden;
  • de afstand van de voorsteven tot de voorzijde van de mast mag variëren van 30% tot 35% van de totale lengte van het vaartuig;
  • de zwaarden moeten een breedte hebben van 1/3 der lengte;
  • de hoogte van de kiel, ook wel scheg genaamd, gemeten op het grootspant onder het vlak, mag niet meer dan 4% van de lengte op de waterlijn bedragen;
  • de hoek tu ssen de gangen bij hun aanhechtingspunt aan de steven en de middellijn van het schip moet tenminste 90° bedragen;
  • de gaffel moet gebogen zijn en de broek van het grootzeil los. Het schip moet een ijzeren botteloef hebben.

Zou men in deze richting verder willen gaan, dan vrees ik, dat dikwijls zeer arbitraire beslissingen zouden moeten worden genomen, daar de verschillen tussen de types vaak zeer klein zijn en meer steunen op plaatselijke gewoonten dan op weloverwogen afwijkingen.

Bovendien, waarom alles zo nauwkeurig geclassificeerd? De oude scheepsbouwers immers, wier modellen wij in ere willen houden, gaven aan hun schepen "de allerindividueelste expressie van hun allerindividueelst kunnen" (vergeef me deze verdraaiing van een bijkans klassiek gezegde).
Zouden wij dit alles thans in een keurslijf van klassevoorschriften willen dwingen?

In de Spiegel der Zeilvaart van Oktober 1990 (35 jaar later) heeft Mr. Dr. T. Huitema een artikel geschreven onder de titel: Traditionele jachten, de ontwikkelingen van de jaren 1950 tot 1990.


Tenslotte

In alle bestaande boeken over de Nederlandse watersport vinden we de verzuchting dat het zo jammer is dat de oud-vaderlandse scheepstypen zo snel aan het uitsterven zijn en van het water verdwijnen. Vormt nevenstaande lijst niet een bewijs, dat men gelukkig te somber is geweest, en dat er thans opbloei in plaats van achteruitgang te constateren valt?
H.T.

Velen zullen zich ongetwijfeld verheugd hebben in het aardige vignet, dat het Stamboek heeft aangenomen, dat ook het hier afgedrukte register siert. Het werd uit liefde voor de goede zaak getekend door de Haagse kunstschilder W.J. Dijk, onze lezers welbekend.
Redactie.


Het eerste Stamboekoverzicht in de Waterkampioen van 1956

In januari 1956 presenteert het Stamboek het eerste schepenoverzicht in haar bestaan met ruim 140 vermelde schepen. De vraag om reacties resulteerde er in, dat in juni 1956 een aanvulling in de Waterkampioen wordt gepubliceerd.

pdf Waterkampioen januari 1956 nr965 - 1e Stamboek van Ronde en Platbodemjachten

pdf Waterkampioen juni 1956 nr970 - 1e Stamboek van Ronde en Platbodemjachten aanvulling

Terug naar vorige pagina