Westlander

Oorspronkelijk waren Westlanders houten vaartuigen, maar ze werden al gauw van ijzer gebouwd. De Westlander was smal, vlak, had vrijwel geen zeeg en kon daarom met gestreken mast makkelijk onder kleine bruggen doorvaren. Ze had een betrekkelijk smal boeisel, dat bij het voorschip en het achterschip naar binnen viel. De boorden vielen naar buiten. De bodem was plat. De stevens waren recht en vallend. Het voorschip was eigenaardig gevormd, daar het aan beide kanten naar voren uitpuilde als een paar wangen, die naar de steven toe sterk invielen. Tot de mast was het voorschip gedekt. Langs het luikhoofd waren geen gangboorden. De zijkanten van het luikhoofd stonden op het boeisel.

Er was geen plaats voor een kajuit. Daarom was in het achterschip, aan het einde van het ruim, een roefje afgeschoten. De helmstok draaide over het boord. Het scheepje was voorzien van zwaarden, die eenvoudig konden worden verwijderd als niet werd gezeild. 

De Westlander voerde bezaanstuig, dat bestond uit een grootzeil en een fok. Vaak was de gaffel zeer kort, zodat het leek of het grootzeil een driehoekige vorm had. De mast kon worden gestreken. Westlanders werden vaak geboomd of van de wal af met een boom voortgeduwd. Later werden ze met een motor uitgerust. Het zeiltuig en de mast werden toen meestal verwijderd.

Waterkampioen januari 1966 nr1164 - Schepenschouw De Westlander

Het is algemeen bekend, dat verschillende van onze oer-inheemse typen vaartuigen zijn ontstaan in een bepaalde streek van ons land en soms zelfs eigenlijk alleen maar in die streek werden gebouwd. Een voorbeeld van zo een type is de Westlander. Aangenomen wordt, dat dit gespecialiseerde type binnenvaartuig is ontstaan in het Westland met het opkomen van de tuinbouw onder glas, dus zo omstreeks 1850. Voor die tijd, zo zegt E. W. Petrejus, oud-conservator van het Maritiem Museum „Prins Hendrik" te Rotterdam in zijn boekje Scheepsmodellen-binnenschepen, zag men op de wateren van het Westland uitsluitend bokken, scheepjes die in de buurt van Alphen aan den Rijn veel voorkwamen. Vergelijkt men de afbeeldingen van een Bok en een Westlander, zoals die voorkomen in het werkje Nederlandsche Binnenschepen van G. C. E. Crone, dan lijkt het niet onwaarschijnlijk, dat de westlander „ontleend" zou zijn aan de bok; een bok, aangepast aan de smalle wateren en watertjes van het Westland met hun vele lage vaste bruggetjes. Nauwkeurig nagegaan hebben wij dit niet.
Oorspronkelijk van hout gebouwd, werd later uitsluitend ijzer (staal) als materiaal voor de Westlander gebruikt. De overgang van hout naar staal heeft zich geleidelijk voltrokken. Eerst werden alleen de rompen van ijzer gemaakt en handhaafde men voor de dekken hout, omdat ijzeren dekken in de zomer te warm en in de winter te koud waren. Later werden ook de dekken van ijzer gemaakt, omdat deze veel economischer in onderhoud waren.

Terug naar vorge pagina