Zompen

Zompen waren tijdens de 18de en de eerste helft van de 19de eeuw de vrachtvaarders van Oost-Nederland. Ze voeren zelfs over de Zuiderzee naar Amsterdam. Maar meestal beperkten de zeereizen zich tot de kuststroken van Overijssel en Zuidwest-Friesland.

Naast Enter werd de zompvaart ook onderhouden vanuit andere plaatsen in Overijssel. Zo behoorden in 1845 tot de binnenvloot van de plaats Lochum twee zompen van 10 ton, een van 9 ton en een van 7 ton; van Borculo twee van 9 ton, zes van 8 ton en drie van 7 ton; van Eibergen drie van 9 ton, zestien van 8 ton en drieëndertig van 7 ton. Vanuit de omgeving van Enter werden onder meer klompen, eikenhout, houtskool, jutezakken en hammen vervoerd. Op de terugreis klomphout (wilg of populier), riet, suikerbieten en dakpannen. De eerste berichten over de Enterse schippers dateren van 1631. In 1674 woonden in deze plaats veertig schippers, in 1750 zeventig en in 1795 drieëntachtig.

Het hoogtepunt van de Enterse zompvaart lag tussen 1800 en 1830. Toen voeren er circa 120 zompen vanuit Enter en omgeving. In 1890 was het aantal gedaald tot 17. In 1900 waren er nog een vijftiental en in 1923 slechts twee.

Het scheepstype Zomp