Nederlandse Jachten, Binnenschepen en Visschersvaartuigen

En daarmee verwante kleine Zeeschepen 1650-1900 - 1926

In de laatste jaren kwamen herhaaldelijk korte verhandelingen onder mijne oogen over scheepvaartkundige onderwerpen, waarbij ter verduidelijking of ter opluistering een of meer scheepsmodellen uit vroegere tijden waren afgebeeld. Ook was wel eens een fraai model het onderwerp van eene op zich zelf staande illustratie. Meestal waren dit schepen welke door hun decoratief uiterlijk bijzonder uitmunten en hierdoor doorgaans niet falen bij eiken willekeurigen beschouwer eenige belangstelling te verwekken.
Waar aldus in verspreide geschriften, zonder eenigen onderlingen samenhang, af en toe een greep wordt gedaan uit het omvangrijk materiaal, den ouden scheepsbouw betreffende, zoo vatte ik het voornemen op om mijne ervaringen op dit gebied als de vrucht van eene jaren lang beoefende liefhebberij te boek te stellen.
Nu ik dit denkbeeld in deze uitgave verwezenlijkt zie, zoo bied ik den lezer thans eene verzameling aan, bestaande uit afbeeldingen en beschrijving van een aantal modellen van eenige onzer voornaamste en meest belangwekkende binnenschepen en visschersvaartuigen. Aan deze soort van schepen heb ik den inhoud van dit boek gewijd, om redenen die ik in het Algemeen Overzicht nader zal toelichten.
Tot de Nederlandsche, en de buitenlandsche op Nederland gerichte zeevaart staat dus de binnenscheepvaart in zeer nauwe betrekking, voor welker bediening van oudsher, vooral sedert de meerdere ontwikkeling van het zeeverkeer, een groot aantal vaartuigen van zeer uitéénloopende soort in gebruik was.
Onze zeevisscherij was reeds in oude tijden een nationaal bedrijf; een ieder weet welke bron van inkomsten reeds voor eeuwen geleden de haringvangst was met alle daaraan direct en indirect verbonden neringen. Men mag met recht veronderstellen dat hier visscherij bestond zoolang als zich in de waterrijke streken volksstammen gevestigd hadden, zich daarop toeleggende tot voedselvoorziening. Zooals nu nog de wilden op door henzelf uitgedachte methoden de visschen uit het water weten te halen, zoo zal het menschelijk vernuft destijds ook daarin te hulp zijn gekomen.
In Tateren tijd was er een groot aantal visschersvaartuigen langs onze stranden, in de havens der riviermonden, aan de Zuiderzee en in de binnenwateren. Het behoeft daarom niet te verwonderen dat juist onder deze, die elk van zeer plaatselijk karakter zijn, vele der merkwaardigste soorten van vaartuigen worden aangetroffen.

Onzer voornaamste en meest belangwekkende binnenschepen en visschersvaartuigen

Nederland was en is nog steeds het land bij uitnemendheid, waar eene levendige binnenvaart welig tiert. Geene andere natie staat daarin met ons gelijk. Al hebben andere landen in Noord-West Europa ook enkele waterrijke streken. groote rivieren die als verkeersaderen het land doorstroomen of eene kustlijn met veel inhammen en goede havens of reeden, zoo treft men daar toch nergens een scheepvaart-bedrijf aan dat ook maar eenigszins gelijkt op onze binnenvaart.
Langs de kusten van vreemde landen waren ten allen tijde de meest uiteenloopende en vreemdsoortige schepen in gebruik, veelal allicht merkwaardiger dan een deel onzer eigen kustvaartuigen; voor de fraaie binnenlandsvaarders is echter Nederland eenig in zijn soort.
Vergelijkt men daarmede de vaartuigen zooals men die aantreft op buitenlandsche binnenwateren, dan ziet men dat dit niet meer zijn dan groote schuiten - lang en vierkant - die zich enkel kunnen verplaatsen door zich te laten slepen. Hoe geheel anders dan de groote verscheidenheid der vele op eigen zeilkracht zich bewegende Nederlandsche schepen van fraaie gedaante. Binnen onze landsgrenzen was het water van oudsher de natuurlijke verkeersweg van welks geschiktheid men reeds vroeg een voordeelig gebruik wist te maken, welk verkeer zich voortdurend uitbreidde door verbeteringen als uitdieping en normaliseering van bestaande, en aanleg van een uitgebreid stelsel van kunstmatige waterwegen. Hoe overwegend het verkeer te water was, spreekt ook uit den bescheiden aanleg der landwegen.

Vermaak op het water

Ons volk dat aldus zijne welvaart voornamelijk dankte aan de aan elkander verbonden scheepvaart en handel, alsmede aan de inkomsten uit de visscherij, zocht voor een deel ook zijn vermaak op het water. Hoe was dit ook anders te verwachten bij eene natie die zoo op en aan het water leeft, als dat men zich toelegde op spelevaren. Natuurlijk geldt dit enkel voor die deelen van ons land waar ruime watervlakten voorhanden waren en niet voor provincies als Gelderland en Utrecht waar stroomende rivieren en nauwe watertjes niet daartoe uitnoodigden. De vele aanzienlijken die juist in deze streken woonden zullen zich met jachtvermaak en met paarden hebben beziggehouden.
De beoefening der zeilsport was dus wel overwegend boven andere ver-maken en ontspanning; evenals ook heden ten dage, waren de pleiziervaartuigen, al naar den welstand der beoefenaars, zoowel van zeer weelderig als ook van heel eenvoudig maaksel. De zeilsport was hier reeds op een hoog peil toen zij in andere landen nog heelemaal niet bestond.
Geen betere plaats voor volksfeesten en officieel vertoon dan het water; geen wonder dat bij bijzondere gelegenheden als bezoek van buitenlandsche grootheden veelal een zeilpartij als admiraalzeilen of een spiegelgevecht een der aantrekkelijkste deelen van het programma was. Natuurgetrouwe afbeeldingen 'van een waterfeest ter gelegenheid van het bezoek van Maria de Medicis aan Amsterdam in 1638, en een spiegelgevecht van eene jachtvloot op het IJ ter eere van Czaar Peter den Groote, doen ons zien met hoeveel toewijding de zeilers zich daarop toelegden; en ligt ons niet nog versch de dag in het geheugen toen de vereenigde Nederlandsche jachtvloot aan onze Koningin hare hulde bracht ter gelegenheid van H. M. 25-jarig regeeringsjubileum ?
 

Waar zijn zij gebleven?

Waar zijn zij gebleven: de prachtige houten tjalken en pramen met hunne schoone en forsche vormen, wier kluisgaten U aankeken als twee kleine onbeweeglijke oogen. Wat is er geworden van de honderden bomschuiten die onze stranden een vroolijk bedrijvig aanzien gaven? Het antwoord luidt: Zij bestaan niet meer; wilt gij er meer van weten, wendt U dan tot den slooper, hij zal het U vertellen.
Een groot aantal oude scheepjes, waarvan vele de laatste overblijvenden zijn van merkwaardige scheepstypes, doen thans dienst als woonschepen: hun laatste jaren slijtend in een toestand van verval, ontdaan van tuig en onderdeelen, veelal onooglijk uitziende door wanstaltige vertimmering. Al is er dus van de oude schepen uit lang verleden tijden uit den aard der zaak niets tastbaars meer over en van die uit latere jaren nog maar een zeker deel, de kennis van hun bestaan leeft voort in tal van geschriften, afbeeldingen en niet het minst in de zeer fraaie modellen.
De meest volmaakte vorm waarin men een boekwerk over deze schepen zou kunnen samenstellen, zou eene vereeniging tot één geheel zijn van bovengenoemde categorieën. Zulk een boek zou moeten bevatten een text zoo uitvoerig dat daarin althans het voornaamste behoort verwerkt te zijn van wat over dit onderwerp bekend is, verder niet alleen afbeeldingen van de modellen, maar ook bouwkundige teekeningen.

Scheepsmodellen

Werd aan oude scheepsmodellen tot voor betrekkelijk korten tijd slechts weinig aandacht geschonken en beschouwde men ze veelal niet anders dan knutselwerk, gedurende de laatste jaren is in de waardeering van deze merkwaardige voorwerpen eene verandering ten goede ingetreden. Verreweg de meeste modellen zijn op tamelijk groote schaal, welke omstandigheid toelaat dat alle onderdeelen van den romp, zoowel als van de tuigage op voldoende grootte konden worden aangebracht. Hierdoor vervallen zij niet tot knutselwerk en lijden tevens niet aan te groote teerheid maar blijven de getrouwe copieën van de eens bestaan hebbende schepen. Wel is er onderscheid in kwaliteit en afwerking, hetzij doordat de uitvoering in het eene geval wat grover is dan in het andere, of dat de behandeling der details niet tot het uiterste is doorgevoerd. De breedte der gangen en dekplanken is bv. veelal te groot en daardoor hun aantal minder dan in werkelijkheid het geval was. Dit zijn echter meestal gevallen die aan de beteekenis van het model overigens geen of niet veel afbreuk doen. Ook de inwendige bouw is niet altijd geheel getrouw, daar die naast kiel en stevens veelal enkel bestaat uit een aantal spanten en dekbalken dat voldoende is om een goeden scheepsvorm te verkrijgen en voldoende stevigheid te waarborgen.
Men dient eene scherpe afscheiding te maken tusschen de goede en het minderwaardige liefhebberijwerk van zeelieden en amateurs. De eerste soort zijn de modellen door vakkundigen gemaakt. Deze zijn wederom in twee soorten te verdeelen n.m.L de geheel op schaal gebouwde en meestal vervaardigd van een fijne houtsoort, doorgaans palmhout. Zulke modellen zijn tot in alle onderdeelen een miniatuur van het voorgestelde schip, waarbij niet alleen de hoofdafmetingen maar ook alle onderdeelen nauwkeurig op schaal zijn. De nauwgezette afwerking van den romp zet zich voort in de tuigage. De blokken hebben echte schijven en moeten behoorlijk beslagen of gestropt zijn. De bewerking van zeilen en touwwerk is dienovereenkomstig, alles van de juiste grootte, zwaarte en afwerking. Zulke modellen zijn bijna uitsluitend gemaakt door ervaren modelmakers, de meeste van dit soort zijn afkomstig van groote werven — meestal van de Marine — waar zulke modelmakers in dienst waren. De tweede soort zijn modellen, evenzeer onberispelijk en waaraan ook alle vakkundige zorg is besteed maar wier bewerking meer het karakter verraadt van eenen bekwamen scheepstimmerman dan van een modelmaker. 

​​​​​​​Schepen uit verschillende tijdperken zijn gekarakteriseerd door een tweevoudig kenteeken: de vorm van den romp met bijgaande tuigage

Men moet een schip beschouwen als iets dat uit zich zelf is ontstaan n.m.l. als een product, door menschenhanden gewrocht, gegroeid uit de gebiedende eischen die voor zijn bestaan noodzakelijk bleken. Niemand heeft ooit een schip in zijn oervorm uitgevonden. Het drijfvermogen van hout, de draagkracht van het water, een van zelf zich aanwijzende grootere maat voor langscheeps dan voor dwarsscheeps, de natuurlijke voortbeweging door roeien met de armen of het opzetten van een primitief zeil, ziehier de factoren, waarin het ontstaan van een schip ligt opgesloten, tevens de richting tot verdere ontwikkeling aanwijzende.
Schepen zijn nooit onderhevig geweest aan stijl; door de vergroeidheid met zijn element is het daarvoor bewaard gebleven. Gaven de diverse stijlen in het verloop der eeuwen aan de gebouwen telkens een ander aanzien, niet enkel in ornament, maar ook aan de geheele bouworde, de scheepsvormen zijn door deze stroomingen nooit aangetast. Vermoedelijk is die gedachte ook nooit ernstig bij iemand opgekomen, maar al te goed wetende dat men zich aan den scheepsvorm niet mocht vergrijpen. Het eenige waaruit aan een schip de stijl spreekt, is het ornament dat als toegepaste kunst tot versiering is aangebracht.
Schepen uit verschillende tijdperken - en dit heeft vooral betrekking op de zeeschepen - zijn derhalve gekarakteriseerd door een tweevoudig kenteeken n.m.l. de vorm van den romp met bijgaande tuigage, welke beiden niets met stijl te maken hebben, daarnaast de stijl van het ornament en de beschildering. Uitgaande van de grondvormen zooals men die voor meer dan duizend jaren reeds construeerde, heeft men daarop voortgebouwd, dezelve steeds verbeterende en voor speciaal gebruik geschikt makende. Zoo zijn de meest uitéénloopende soorten en types ontstaan van meerdere of mindere verscheidenheid al naar de bestemming waarvoor zij werden gebouwd en de wateren die zij moesten bevaren. Als uitersten neme men b.v. een overmatig lange oude Keulenaar en een ronde Friesche boeier. 

De 18e en 19e eeuw

Uit een schoonheidsoogpunt bekeken, moet de binnenvaart gedurende de 18e eeuw wel haar hoogste punt bereikt hebben. Naast de vele soorten van beurt- en vrachtschepen die alle meer een forsch en krachtig voorkomen hebben, is er een groot getal sierlijke jachten op te merken.
Verscheidene oude scheepstypes komen niet meer voor; de eigenlijke fluiten waren reeds lang verdwenen en hunne navolgers de bootschepen - een soort galjoot van fluitmodel die als Groenlandvaarder werden gebruikt - houden ook op te bestaan. Ook de Statenjachten en Admiraliteitsjachten hebben door het overgaan der Oost-Indische Compagnie aan den Staat en het in verval geraakte zeewezen het jaar 1800 niet lang overleefd. Bij de binnenschepen en de visschersvaartuigen deden zich niet zulke bijzondere veranderingen en vervangingen door nieuwe types voor; het sterkst was dit nog wel 't geval bij de visscherij waar de botters op de Zuiderzee overheer-schend worden en langs het Noordzee strand de bom zich uitbreidt. De bom was echter geenszins een nieuw type, zelfs van zeer ouden datum, een grooter en forscher soort schip dat zijn voorvader - de Egmonder pink, door Witsen in bijzonderheden beschreven.
Betreffende de binnenschepen en visscbersvaartuigen uit het midden van de eerste helft der 19e eeuw ontleenen wij een ruime kennis aan de werken van twee verdienstelijke schrijvers. Dit zijn F. N. van Loon (1820 en 1838) en P. le Comte (1811).
Uit Van Loon en het gelijktijdig werk van P. le Comte, Zee-officier, Ridder der Militaire Willemsorde (afbeeldingen van schepen en vaartuigen in verschillende bewegingen, 1831) ontleenen wij rijke kennis van de toenmalige scheepvaart en scheepsbouw. De uitgave van le Comte is van geheel anderen aard dan die vanVan Loon. Het zijn 50 goede litho's met text waarin uitvoerig de bouw, inrichting en tuigage van vele soorten zeeschepen en binnenvaartuigen wordt verhaald. Beide werken, die samen goed aansluiten, zijn daarom belangrijk omdat zij een beeld geven van de binnenvaart en visscherij zooals die was bij den aanvang van een tijdperk, n.m.l. na de af-sluiting der 18e eeuw die wij gevoegelijk nog tot den ouden tijd mogen rekenen en die eindigde met eene inzinking door binnenlandsche verdeeldheid en Fransche overheersching.
Dit nieuw aangebroken tijdperk opent dus met eene reeks scheepsvormen welke voor het grootste deel nog geheel de oude zijn; eenige waren reeds afgevallen, enkel nieuwe zouden er bij komen. Ook in de tuigage hadden veranderingen plaats; het oude Hollandsche sprietzeil en het staande gaffeltuig alsmede de daarbij behoorende ondoelmatige zware opgetaste topmast maakten plaats - voor zoover zij nog in gebruik waren - voor een gewoon bezaanstuig.

Van Hout naar IJzer

Eenige oude scheepsvormen konden hun bestaan nog rekken tot goed in de tweede helft der 19e eeuw, alvorens zij door nieuwe vormen zouden verdrongen worden. Ik denk hier in hoofdzaak aan de hoekers, buizen, koffen en Keulenaars.
De houten bouw was nog onbedreigd en ook in onze jonge jaren (menschen van middelbaren leeftijd) kenden wij niet anders dan dit soort schepen. Het waren ten deele echter reeds niet meer die zooals onze vaders en grootvaders ze dagelijks aanschouwden en er ook wel mee gevaren zullen hebben.
In het einde der eeuw deed het ijzer zijn intrede. Aanvankelijk bepaalde zich deze nieuwigheid tot het materiaal, de eerste ijzeren schepen waren meest groote tjalken van nog geheel den ouden vorm zooals zij dit trouwens ook nu nog veelal zijn: zij waren evenzeer fraaie zeilschepen als hunne houten broeders. De zoo mooie hektjalken zijn echter behoudens enkele uitzonderingen nooit van ijzer nagevolgd.
Reeds lang voordat de ijzeren bouw optrad, waren door het gebruik van stoombooten, zoowel passagiers-, vracht- en sleepbooten, de toestanden in de binnenvaart zeer veranderd. Wij denken daarbij ook aan den aanleg van groote scheepvaartwegen (Noord-Hollandsch Kanaal, Noordzeekanaal, Nieuwe Waterweg, Merwede Kanaal en vele andere) alsmede aan veranderingen zooals de afsluiting van het IJ, de drooglegging van den Haarlemmermeer en den aanleg van visschershavens te Scheveningen en IJmuiden. Deze laatste gebeurtenis had eene algeheele verandering in de schepen der zeevis-scherij ten gevolge.
Ook de tuigage werd gemoderniseerd, staaldraad, metalen blokken en lieren kregen allengs geheel de overhand over het oude systeem. Waren er reeds vele scheepsvormen geheel of gedeeltelijk verdwenen, niettemin bleef de zeilvaart een groot aandeel in het goederenvervoer behouden en dit is ook thans nog het geval. 
Door meerdere en ruimere toepassing van het ijzer begon men allengs van de oude scheepsvormen af te wijken waardoor nieuwe en gewijzigde modellen ontstonden; dit uitte zich vooral in lijnen, afmetingen en verhoudingen, meer vierkantig, en vervorming van het voorschip. Zoo ontstonden de schepen met klipperboeg, alsmede zoovele andere op welker samenstelling het woord constructie beter past dan het woord scheepsbouw.
 

De Auteur

Ernst Crone vervulde een mensenleven lang een rol in de watersport, een sport. die hij zelf hartstochtelijk beoefende. Elike zomer, 33 jaren achtereen, ging hij met zijn zeewaardig jacht de Noordzee op, Hij kent de kusten van Engeland en Noorwegen als zijn broekzak. Hij kent de Noorse fjorden en zeilde over de Oostzee.
Van 1934 tot 1957 was Ernst Crone voorzitter van het Koninklijk Nederlands Verbond van Watersportverenigingen, Hij legde die functie neer, toen hij in 1957 zijn jacht aan kant deed en zich dus niet meer actief met de watersport bezig hield.

De uitgever

Swets en Zeitlinger
Keizersgracht 471 Amsterdam
1926

Terug naar vorige pagina