Behoud van ‘rond en plat’ door aanpassing?
10-11-2025
Na de tweede wereldoorlog dreigden de houten boeiers en Friese jachten van het water te verdwijnen. Om dat te voorkomen, werd de behoudsorganisatie SSRP opgericht en dat met succes. Mede dankzij de onverwachte belangstelling bij watersporters voor de ronde en platbodemjachten in de jaren zestig en later, verschenen er in die groeiperiode van de watersport platbodems van allerlei soort op het water. Voormalige werkschepen werden teruggebracht tot het zeilschip dat ze ooit waren. Vooral Gipon tekende tal van betaalbare en fraaie platbodemjachten die er historisch gezien verantwoord uitzagen en op de markt gebracht werden dankzij Jan Kooijman en De Vries. Het leek wel wat op seriebouw van steeds dezelfde scheepstypen. Dat maakte de scheepjes niet interessanter, maar wel betaalbaarder. Ook werden er in Friesland enige eikenhouten boeiers en jachten nieuw gebouwd, wat na de oorlog eigenlijk voor onmogelijk werd gehouden. En tot op de dag van vandaag worden er oude houten platbodems prachtig gerestaureerd om deze schepen te behouden voor de toekomst. Anders dan in de vijftiger jaren zijn er nu vakbekwame scheepsbouwers die heel goed houten, ronde jachten kunnen bouwen. Het Stamboek stimuleert en bewaakt deze ontwikkelingen, want al die nieuwe activiteiten zijn mooi, maar moeten natuurlijk wel historisch verantwoord zijn. De oude scheepstypen moeten behouden blijven, daar waakt de stichting over.
Die rol kwam de afgelopen decennia echter onder druk te staan door de technologische vernieuwingen in de jachtbouw. Door nieuwe ontwerptechnieken en nieuwe bouwmethoden werd het mede dankzij nieuwe bouwmaterialen en de toepassing van computerondersteuning bij ontwerp en bouw mogelijk op eenvoudige wijze betere schepen te ontwerpen en te bouwen dan op traditionele wijze mogelijk was. Dat bracht de wereld van rond en plat in verlegenheid. Het behoud van de schepen was immers ook een beetje het behoud van traditionele bouwwijzen en het blijven vasthouden aan de historische gebruiken. Niet voor niets werden bij de SSRP de typische kenmerken van de scheepstypen op papier vastgelegd en werden criteria opgesteld waar een schip aan moest voldoen om opgenomen te kunnen worden in het stamboek. Het behoud van de scheepsvormen zoals die waren in 1950 en eerder werd de norm.
Eigenlijk werd met dat beleid de verdere ontwikkeling van de ronde en platbodemjachten onmogelijk gemaakt. Dat is het recht van bestaan voor een behoudsorganisatie, maar het staat op gespannen voet met de werkelijkheid in de jachtbouw. Die ontwikkelt zich de laatste decennia razendsnel. Door daar geen rekening mee te houden, blijven de platbodemjachten technisch gezien achter bij moderne jachten. Dan zal het niet lang duren of deze schepen worden in watersportkringen beschouwd als museumschepen. Het zeilen ermee wordt een soort folklore. Mooi, interessant en voor sommigen leuk, maar niet echt meer van deze tijd.
Wil je ‘rond en plat’ behouden, dan zal de SSRP zich mijns inziens moeten aanpassen aan relevante actuele ontwikkelingen, anders gaat ‘rond en plat’ verloren. Relevante ontwikkelingen zoals bij het ontwerpen en bouwen van de schepen om in de pas te blijven lopen met moderne inzichten op gebied van waterweerstand, stroomlijn, manoeuvreerbaarheid en optimale tuigage van dit soort jachten. Aangevuld met de moderne technische hulpmiddelen aan boord die het varen veiliger, gemakkelijker en eenvoudiger te maken. Maar natuurlijk wel op een wijze die esthetisch past bij de traditie die de stichting wil behouden. Met andere woorden: hier ligt een uitdaging.
Behoud van het oude sluit ontwikkeling uit.
Het conserveren van waardevolle zaken die verloren dreigen te gaan is als zodanig de kern van museumwerk en is zeker ook relevant bij het behoud van de historie van ‘rond en plat’. Het probleem ontstaat pas, als het behouden van het oude de ontwikkeling van het nieuwe in de weg staat. Het willen behouden van wat ooit op enig moment was, is historisch gezien een paradoxaal gegeven. Geschiedenis is in essentie verandering. Wat was is voorbij, wat is zal verdwijnen en wat komt is straks geschiedenis. Vernieuwing betekent vrijwel steeds vernietiging van oude vormen. Wil je wat nieuws, dan gaat dat ten koste van het oude. Zo werkt vooruitgang. De auto verdreef de paardenkoets, de ‘ijzeren scheepsbouw’ bij de vrachtvaart betekende het einde van de vele kleine houtwerven in het waterland. De vrachtwagen maakte de beurtvaart onrendabel etc. etc. Behoudsorganisaties staan daarmee met de rug naar de toekomst, zij kijken achteruit en willen behouden wat uit zichzelf niet meer levensvatbaar is.
De scheepstypen die op dit moment geregistreerd staan bij het Stamboek zijn schepen die ooit modern waren en voor hun tijd gebouwd werden. Ze zijn als scheepstype product van een historisch groeiproces. Zelfs de (Friese) boeier zoals wij die nu kennen, is een product uit de 19e eeuw. De 18e eeuwse boeier was een geheel ander schip. De tuigage van onze platbodems is eveneens van recente tijd. Op schilderijen varen boeiers in de 18e eeuw met een heel kort gaffeltje, bijna een torentuig.
Peter Tolsma ontdekte bij de restauratie van zijn historische woning in Workum een oud tegeltableau onder zijn voorraam met zeilende schepen, waaronder een boeier met torentuig, dus zonder dat kleine stukje rondhout in de nok. Blijkbaar kwam zo’n torentuig ook voor. De schilderachtige spriettuigen die nog tot in de 19e eeuw gebruikelijk waren op vrij grote schepen, worden al jaren niet meer toegepast. Hennepzeilen en henneptouwwerk zijn in de vorige eeuw lange tijd verdrongen door katoenen zeilen en manilla vallen. Scheepstouw van hennep heeft bij ‘rond en plat’ een revival gemaakt. In de moderne watersport wordt echter vrijwel uitsluitend gebruik gemaakt van kunststof lijnen, die niet rotten, niet rekken en niet krimpen en er mooi strak uitzien. Ooit had ik op mijn jol een tuig van fraai Egyptisch katoen, met manilla vallen en gevlochten katoenen schoten. Dat was in de jaren zestig. De vissers in Stavoren waren pragmatischer dan ik in die tijd. Zij gebruikten steunzeilen van stevig dacron. Zij hadden met dat steunzeiltje nooit een probleem, terwijl ik druk was m’n tuigje tegen vocht en weer te beschermen. De mooie vallen waren gevoelig voor rek bij droogte en krimp als ze nat werden, zodat al varende regelmatig een en ander bijgesteld moest worden. Nee, dan hadden die vissers het beter gezien, die gebruikten dacron, kunststof lijnen en rvs-staaldraad en -beslag op hun kotters. Waarom op ‘rond en plat’ rvs-beslag geschilderd moet worden, zodat het niet als rvs herkend wordt, is mij overigens een raadsel. Boeiers mogen met bladgoud versierd worden en het siermessing wordt voor festiviteiten met de hand glimmend gepoetst, maar een mooi gepolijste rvs-spanner wordt verboden….?
Essentiëler dan de gebruikte scheepsonderdelen is echter, dat het aantal mogelijke scheepstypen bij een behoudsorganisatie in de praktijk beperkt wordt door wat uit het verleden is overgebleven. Vele historische scheepstypen zijn immers in de vergetelheid geraakt. Gewoon verdwenen en vergeten. En wie ziet er tegenwoordig nog een bons, een pluut, een oorspronkelijke grundel met torentuig of zo’n interessante kubboot (ook met torentuig)? Wat er nu nog vaart aan ‘rond en plat’ zijn schepen die als scheepstype ontwikkeld zijn in het recente verleden, de 19e eeuw, en zelfs pas in de eerste helft van de 20e eeuw. Van heel recent zijn de Marker rondbouw, ontwikkeld voor visserij op het IJsselmeer, en de Waalschokker, voor de riviervisserij. Als scheepstype zijn slechts een paar nu nog bestaande schepen echt oud, zoals de hoogaars en de schokker, hoewel ook die aangepast zijn aan onze tijd. Tjalkachtigen in brede zin hebben natuurlijk wel een lange maritieme geschiedenis in ons land, maar kennen ook vele verschijningsvormen die al jaren verdwenen zijn en dus ook niet behouden worden.
Diversiteit als kwaliteit
Wel zijn er de afgelopen 150 jaar nieuwe scheepstypen tot ontwikkeling gekomen. De zeeschouw werd in De Lemmer pas rond 1900 ontwikkeld, aanvankelijk als houten scheepje. De visaken van De Lemmer kregen hun ijzeren vorm in het begin van de 20e eeuw, voortbordurend op de weinige houten aken die pas aan het einde van de 19e eeuw werden gemaakt voor de Zuiderzeevisserij langs de Friese kust. Zo kort geleden, omdat die visserij toen pas van de grond kwam. Dat waren werkschepen die een grote diversiteit in de uitvoering kenden. Iedere werf bouwde z’n eigen model en werkte bovendien naar de wensen van de opdrachtgever. Geen twee aken waren gelijk en hetzelfde gold voor de vissersschouwen.
Dan ben je natuurlijk op dit moment benieuwd welke uniforme criteria het Stamboek hanteert voor een ‘originele’ Lemsteraak of een ‘originele’ zeeschouw. Hadden de aken een stompe kop, zoals bij Auke van der Zee of een geveegde, zoals bij de Gebroeders De Boer? Hadden ze een botteloef zoals bij Van der Zee of voerden ze het voorstag op de steven, zoals bij De Boer? Hadden ze een loefbieter of juist niet? Werden er kluisborden, berentanden en slemphouten aangebracht bij de aansluiting van het berghout op de voorsteven of juist niet? Alle vormen kwamen voor, dus wat is origineel?
Bij bijvoorbeeld de Staverse jollen zijn vergelijkbare vragen mogelijk, die evenmin eenduidig te beantwoorden zijn vanwege de grote variëteit bij de weinige nog overgebleven historische scheepjes. Met of zonder loefbieter? Met of zonder botteloef? Met een relatief spitse kop of met een stompe kop? Hoe was de spiegel vormgegeven? Ui-vormig of V-vormig met bovenin convex oplopend (bol)? Tenminste niet alleen convex, zodat de spiegel de vorm van een half ei heeft, zoals een enkele jol nu echter wel heeft.
Over de zeeschouwen is natuurlijk ook heel wat op te merken. De eerste vissersschouwen waren (ook om technische redenen) relatief gestrekt vergeleken met bijvoorbeeld de fraaie Westerdijkschouwen uit de laatste decennia van de 20e eeuw. Die zeeschouwen uit Eernewoude vallen op door hun uitgesproken zeeg en mooie rondingen. Te veel ronding blijkt overigens ongunstig te zijn voor de snelheid, wat nog eens bevestigd is in computersimulaties. Ook bij de zeeschouwen voor de watersport is de variatie groot. Dat is toe te juichen. Juist die verschillen maken de schepen interessant! Alleen voor wedstrijden is uniformiteit belangrijk. Voor al het andere gebruik van de schepen is uniformiteit absoluut overbodig en voor de schoonheid van de schepen is dat zeker niet anders. Te krampachtig denken in criteria op grond van subjectieve smaak (esthetiek), die vervolgens als normerende ethiek, als gebod, wordt voorgeschreven om ‘bij de club te kunnen horen’ leidt onvermijdelijk tot eenheidsworst en maakt de schepen minder interessant dan ze waren met al die diversiteit die er nu eenmaal was of er steeds opnieuw aan zal worden gegeven.
Nieuwe typen platbodemjachten?
Maar waar blijven die nieuwe scheepstypen? Of is het onmogelijk een nieuw soort platbodemjacht te ontwerpen? In 1954 organiseerde de KVNWV nog een ontwerpwedstrijd voor een nieuw rond- of platbodemkajuitjachtje. Hetzelfde jaar werd voordat de wedstrijd bekend werd gemaakt, het bottertje ‘Jan Abels’ gebouwd, van staal en slechts 8 meter lang. Een interessant ontwerp, van J.K. Gipon. Daarbij werd ook duidelijk, dat je het ontwerp van een botter van 13 meter niet zomaar kunt verkleinen naar 8 meter. De verhouding hoge kop – lage kont moest minder extreem bij een kleiner schip. Je kunt je bij het ontwerpen van nieuwe echter modellen überhaupt afvragen of je moet blijven uitgaan van de reeds bestaande scheepstypen. Is het niet mogelijk een aantrekkelijk platbodemjacht te ontwerpen dat niet is afgeleid van een reeds bestaand model?
De ontwerpen die door de KVNWV bekroond werden, leken sterk op verkleinde versies van reeds bestaande platbodems als de hoogaars, de botter en de boeier. Dat kan ook anders. Een ontwerper als Thiebout tekende grundels en zeeschouwen met midzwaard en torentuig. Bij Van der Werff in Drachten werd een bijzondere zeeschouw met midzwaard ontworpen en gebouwd. Kersken Sr. ontwierp boeieraken met een lange doorlopende kiel. Ook bestaan er grote aken met midzwaard, evenals een polyester Staverse jol met midzwaard en een epoxyjol met kiel-midzwaard. In de zestiger jaren kwamen de Scheldeschouwen op de markt die enigszins leken op grote grundels. Het waren kielschepen die zowel met een platbodemtuig als met een modern torentuig uitgerust konden worden. Al spoedig kregen de meeste Scheldeschouwen een torentuig, hoewel er uitzonderingen waren.
Enigszins in de sfeer van de Scheldeschouw, maar wel ruim 10 jaren eerder ontworpen, is het door Max Gunning getekende stalen grundeljacht dat gepresenteerd werd onder de naam Alcyone. Jan Loeff besprak het ontwerp in de Waterkampioen van 1948 en zag tal van creatieve en positieve eigenschappen van deze kajuitgrundel met midzwaard. Wel was Loeff kritisch over het uiterlijk: ‘niet dat wij het resultaat zo fraai vinden’, zo schreef hij, maar als toerjacht bood het ontwerp volgens hem zeker mogelijkheden en was het heel origineel ingericht.
Heel positief is er altijd gesproken over de opvallend vormgegeven boeier van ruim 10 meter lang, die J.P.G. Thiebout in 1914 ontwierp voor de opdrachtgever Blijdenstein. Thiebout mocht het schip ook bouwen op zijn werf bij Amsterdam. Eigenlijk tot op de dag van vandaag wordt er gediscussieerd of dat schip wel of niet een ‘boeier’ mag worden genoemd. Enige tijd ging het schip als Zeeuwse poon door het leven, maar dat was volgens kenners ook weer niet helemaal terecht. Nu was Thiebout een heel eigenzinnig ontwerper, die helemaal niet de bedoeling had een bepaald scheepstype te ontwerpen. Hij maakte een boeierachtig schip dat opviel en spannende lijnen had. Het ontwerp van deze boeier ‘Ouderhoek’ (zie voor meer info over dit schip op monografieën op deze site) is echter minder afwijkend dan vaak werd beweerd.
Hein Kersken Sr. tekende een ‘Leidse boeier’ van bijna 10 meter met vergelijkbare lijnen. Hij schreef er bij: ‘Omstreeks 1900 heb ik in de jachthaven van zeilvereniging ‘Het IJ’ (…) vele malen de Leidse boeier ‘Stella Maris’ bewonderd. (…) De vorm van voor- en achterschip zijn zeer bijzonder. Ook het roer en de helmstok hebben een karakteristieke vorm.’ (In: Kersken: Hollandse jachten van de toekomst, Amsterdam, 1963)
Thiebout heeft ook als ontwerper/scheepsbouwer geprobeerd geheel nieuwe platbodems te maken. Jachtjes die dus niet leunden op de klassieke vormen van een botter, aak, grundel schouw of boeier, maar die gewoon anders waren en op zichzelf stonden, maar wel de kenmerken van een platbodemjachtje hadden. Niet dat die allemaal zeer geslaagd zijn, maar het idee is natuurlijk prima. Wellicht zijn er ook nu nog ontwerpers die het pad dat Thiebout insloeg in onze tijd durven voort te zetten?
Ontwerpers van kostbare, grote platbodemjachten als Lemsteraken en schokkers hebben die stap zo’n 25 jaar geleden reeds gemaakt. Juist omdat er voor de bouw van grote jachten altijd ook wel een flink kapitaal beschikbaar is, konden wetenschappelijk opgeleide ontwerpers van met name ‘Van Oossanen Naval Architects BV’ uit Wageningen en ‘Hoek Design Naval Architects’ uit Edam met behulp van sleepproeven en computersimulaties nieuwe Lemsteraken ontwerpen die duidelijk sneller en beter zeilden dan de reeds bestaande aken. Deze schepen doen op relatief vlak water in snelheid zelfs niet onder voor scherpe jachten, in tegendeel. Die snelheid verwacht je overigens niet als je zo’n aak in de haven ziet liggen. Dan zie je een fraaie, grote Lemsteraak in vissermanuitvoering. Het verschil zit vooral onder water en dat heeft ertoe geleid dat het Stamboek de criteria voor Lemsteraken moest aanscherpen, omdat deze onderwaterschepen toch echt niet acceptabel waren voor de behoudsorganisatie.
De toch wat vervelende discussies over deze grote aken met het Stamboek over de vraag ‘wat een Lemsteraak is’ had men eenvoudig kunnen vermijden, door deze schepen een andere naam te geven. De ontwerpers deden in hun tijd weliswaar niets fout, ze gebruikten de ruimte die de toen bestaande criteria voor Lemsteraken hun toestond, maar het eindresultaat was voor het Stamboek toch te afwijkend om ermee in te stemmen. Welnu, noem zo’n nieuwe platbodem dan bijvoorbeeld een ‘Hindelooper blazer’. Het was immers traditie een platbodem een naam te geven naar de plaats waar die gebouwd was of gebruikt werd. Die eerste snelle ‘aken’ werden vooral bij Blom in Hindeloopen gebouwd. Het waren dus Hindeloopers. Noem het schip vervolgens geen ‘aak’, maar een ‘blazer’, een naam die ook bij het publiek een hoge snelheid doet vermoeden, en je hebt gewoon een fantastisch nieuw platbodemjacht ontworpen en op het water gebracht.
Wellicht straks een Hindelooper blazer? Blazers werden als vissersschip in twee soorten gebouwd. Slanke voor de Waddenzee en plompe voor op de Noordzee.