Koele wateren des doods
29-07-2025
Vorig jaar verdronken er 146 mensen in Nederland, zo wist de NOS deze zomer te melden. Daarbij ging het om 107 Nederlandse inwoners. Dat aantal is door de jaren heen ongeveer hetzelfde. Zo’n driekwart van de verdrinkingen vindt plaats bij een zwemplas, een meer, een rivier en de zee. Maar vaak ook in en rondom de eigen woning, waarbij we moeten denken aan vijvers en eigen zwembaden.

Meestal vielen de slachtoffers tegen hun zin in het water. In zo’n 20% van de gevallen verdronken ze tijdens het zwemmen en in 12% tijdens het in bad gaan. Voor watersporters zijn dat geruststellende cijfers. Zolang zij normaal in hun jacht blijven zitten, lopen ze geen gevaar. Eigenaren van platbodemjachten lopen natuurlijk wel een groter risico, omdat hun schepen eigenlijk met (te) weinig voorzieningen zijn uitgerust om een val overboord te voorkomen. Geen zeerelingen of verschansingen en zelfs opvallend weinig verstaging waar je je op schouderhoogte veilig aan vast kan houden. Op een platbodemjachten met kajuit stap je als oudere zeiler door het gangboord naar voren zonder enig houvast. Dat is onveilig. Dan moet je op z’n minst goed kunnen zwemmen.

Zelf ben ik geen liefhebber van het zwemmen, dat vind ik meer iets voor de vissen. Toch vermeldde de NOS ook voor mij een iets verontrustend feit: ‘Het aantal verdrinkingen is het hoogst onder de 60-plussers.’ Voor hun wordt de watersport dus riskant zodra ze van boord gaan. Zodra ze op de kant staan. Je kunt natuurlijk te water geraken door van de boot te vallen, wat mij drie jaar geleden overkwam in de jachthaven in Drachten toen ik de mast van mijn jol streek. Maar gevaarlijker is het lopen over steigers in jachthavens, vooral op momenten dat er niemand is die jou opmerkt. Dat overkwam me een keer toen ik 60 was, ruim twintig jaar geleden. Dus ook toen al behorende tot de kwetsbare leeftijdsgroep. Vroeg in het voorjaar, mijn jol lag nog maar net in het water, liep ik achter een schiphuis, uit zicht van iedereen, over een hoge steiger van de jachthaven en op de een of andere manier belandde ik plotseling tegen mijn zin in het water dat nog behoorlijk koud was. Dus dubbel gevaar: hoe kom je er weer uit en hoe voorkom je onderkoeling. Je moet vanwege die onderkoeling er zo snel mogelijk uit, maar dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan. Het was fris weer, dus ik droeg passende kleding en bergschoenen. Dat zwemt niet lekker. De haven was te diep om te staan en vlakbij lag aan de steiger slechts een klassieke sleepboot die te hoog was om bij op te klimmen. Wat wel lukte, was in een steigerpaal te klimmen, maar om vervolgens op de steiger te komen is voor de meesten van ons onmogelijk. Even denk je, pas met pensioen en dan zo te eindigen, dat kan toch niet waar zijn. Je weet echter dat als je vanuit het water in een boot wilt klimmen, dat het beste gaat door je benen te gebruiken. Die zijn sterk, daarmee trek je je binnenboord. Als je de rand van een boot kunt vastgrijpen, ga je horizontaal in het water liggen en zwaai je een been over de rand. Daarna is het een fluitje van een cent. In de bijna een meter hoge steigerpaal kon ik mij met de benen vasthouden en opzij buigen om met de hand de landvast van de sleper te pakken. Daarna was er ruimte om één been vrij te maken en dat op de steiger te zwaaien. Dat werd mijn redding.

Achteraf weet je natuurlijk alles beter. Ik kende de risico’s van steigers en koud water. Ik had eigenlijk een reddingsvest moeten dragen en beter moeten opletten. Maar ja, dat is achteraf. Bovendien ga ik niet met een reddingsvest om op de fiets naar de jachthaven. Je blijft dus een risico lopen en dat is als zodanig ook niet verkeerd. Wat is een leven zonder gevaar. Dat is volgens Nietzsche niets waard!
Er is naast de 60-plussers nog een categorie watersporters die een grotere kans heeft te verdrinken. Weer nadat ze van de boot zijn gestapt en ‘veilig’ aan land zijn. Dat zijn de jongelui die zich na een dag zeilen ’s avonds vermaken in de jachthaven. Vooral in de buurt van de kantine en niet overdag, maar ’s nachts, als ze een feestje vieren na een geslaagde zeildag en wat (te veel) gedronken hebben. Dan willen jonge mannen, ja, alleen zij, nog wel eens niet het toilet bezoeken, maar in het donker hun plas in het water van de jachthaven lozen. Die op zich voor velen toch ook wat storende gewoonte kunnen ze met de dood bekopen, als ware het een natuurlijke straf. Toch al wat onzeker ter been vanwege de drank, gebeurt het dat hun bloeddruk plotseling zakt tijdens het urineren en ze door duizelingen bevangen hun plas achterna gaan. In het donker, met hun feestende vrienden die niets horen en niets zien wordt dat verblijf in het water hun gemakkelijk fataal. Het gebeurt in de stad, bij cafés aan de gracht, maar ook in jachthavens met gezellige kantines.
Er zijn er ook, die de koele wateren des doods als oplossing zien voor een problematisch bestaan. Japi, de uitvreter van Nescio, was op een zomermorgen van de Waalbrug bij Nijmegen gestapt. ’s Morgens om half vijf, toen de zon prachtig opkwam. De wachter kreeg hem te laat in de gaten. ‘Maak je niet te druk, ouwe jongen’, had Japi gezegd, en toen was i er afgestapt met zijn gezicht naar het noordoosten. Springen kon je het niet noemen, had de man gezegd, hij was er afgestapt.’ En Nescio vervolgt met: ‘De rivier is sindsdien naar het westen blijven stromen en de mensen zijn blijven voorttobben. Ook de zon komt nog op en iedere avond krijgen Japi zijn oude lui het Nieuws van de Dag nog. Zijn reis naar Friesland is altijd onopgehelderd gebleven.’ (Nescio, De Uitvreter, 1909-1910

Tot die tijd gingen voetgangers, fietsers en automobilisten met een gierpont de Waal over van Nijmegen naar Hotel Lent of omgekeerd. Japi stapte dus begin 1900 bij Nescio van de aanlegplaats van de pont. (Foto: de pont in 1909, gezien vanaf Hotel Lent met aan de overkant Nijmegen)
