Een zeilschouw als moderne jeugdboot?
08-09-2025

Bij de traditionele Ronde en Platbodemjachten gaat de aandacht vooral naar relatief grote (en kostbare) jachten die vrijwel zonder uitzondering in gebruik zijn bij wat oudere zeilers die zich zo’n jacht kunnen veroorloven. Dat is begrijpelijk en dus geen kwaad woord daar over, maar wat doen we voor de jeugd? Hoe maken we jongeren enthousiast voor het zeilen met onze traditionele jachten?
Minder dan honderd jaar geleden was dat eenvoudiger dan tegenwoordig. Voor jongeren in het waterland was er niet zoveel om zich mee te vermaken, behalve activiteiten langs en op het water, zoals roeien, zeilen, zwemmen en vissen. Toen de Amsterdamse journalisten Piet Bakker en L.J. Kleijn in de dertiger jaren met hun Pampusjachtje Friesland bezochten, verbaasden zij zich er over dat daar achter ieder huisje aan het water een zeilbootje ligt, en vaak was dat een schouw. Ze raakten zo enthousiast over Friesland als zeilprovincie, dat ze er twee boeken aan wijdden: ‘Achter de mast’ (1936) en ‘Ruimte!’ (1938). Vooral de schouw kan hen bekoren, door de markante, simpele vormgeving. Het ongepolijste en ingetogen karakter van dit werkscheepje, dat volgens deze Amsterdammers hoort bij de Friese volksaard. Niet voorbehouden aan de elite, maar een zeilbootje voor iedereen.


In die jaren was er voor de jeugd in hun vrije tijd niet veel te doen. Hendrik Voordewind huurde in Leeuwarden daarom met kornuiten regelmatig bij Markusaal aan het Vliet voor weinig geld (10 cent) een ‘pieremagoggel’. Een gammel zeilbootje waarmee ze over de Greuns aan de oostkant van de stad zeilden, zoals hij als jeugdherinnering beschrijft in zijn boek ‘Voor de Wind’. (1951)

De bootjes voor de jeugd waren in die jaren schouwen en boatsjes, zoals die laatsten nu onderdeel zijn van de tjottervloot in Heeg.
Vanaf de zestiger jaren heeft de watersport een enorme vlucht genomen en zijn er voor jongeren tal van plezierig en snel varende zeilbootjes ontworpen. Voor de jongsten de Piraat die later verdrongen werd door de Optimist. Voor de iets oudere zeilers de jeugdboot Pluis en voor de NNWB de Flits. En daarna volgden talloze polyester zeilboten die snel waren en bovendien weinig onderhoud vereisten.
Helaas is er, wellicht vanwege het behoudende karakter van de platbodemwereld, geen poging gedaan om jongeren enthousiast te maken voor spectaculair zeilende platbodemjachtjes. Heel recent zijn er enige lichtvoetige tjotters gebouwd van aluminium. Natuurlijk is er de traditionele, eikenhouten tjottervloot in Heeg en ook zijn er eens polyester tjotters op de markt verschenen, maar nooit werd het een succes bij de jeugd. Hoe fraai de tjottervloot ook is, ik zie niet direct jongeren massaal kiezen voor zo’n onderhoudsgevoelig zeiljacht, afgezien van de kosten van een ambachtelijk gebouwd scheepje. Jongeren zijn ook niet ongevoelig voor groepsdruk. Als je vrienden/vriendinnen zeilen in een Laser, moet je niet aankomen met een zware ijzeren schouw. Tenzij je een heel ander doel hebt. Met die schouw of met een Lelyvlet kan je zeiltochten maken, wat met een Laser een uitdaging is en daarom niet gedaan wordt.
Deze zomer kwam ik terug van een zeilweek met de jol en lag geankerd, met de kuip in de verkoelende wind, op de Modderige Bol bij Goëngahuizen. Licht op het water kwam een fraaie GWS-schouw langs zeilen die dankzij het flinke tuig gemakkelijk en snel voorbij voer. Grouw is nog altijd een centrum voor deze scheepjes, die ook voor jongeren best aantrekkelijk zijn om mee te zeilen.

In 1935 werd de Grouwster Watersport (GWS) opgericht met het doel de gebruikelijke zeilwedstrijden met kleine schouwen wat beter te organiseren. Die werkscheepjes die door boeren en winkeliers in gebruik waren, verschilden nogal van grootte, wat bij een zeilwedstrijd tot een ongelijke strijd leidde. De GWS liet in 1937 een ijzeren wedstrijdschouw ontwerpen van maximaal 5 meter lang over de romp, dus exclusief de botteloef, en een breedte van het vlak van 1 meter. De maximale breedte is 1.45 meter. Het zeiloppervlak (van het spriettuig) is 11 m2. Het was een beperkte eenheidsklasse waar leden van de GWS wedstrijden mee konden zeilen. Deze schouwtjes zijn (vrijwel) gelijk, waardoor het aannemelijker werd dat niet de boot een wedstrijd wint, maar de zeiler. In 1939 werd de GWS-schouw erkend als ‘verenigingsklasse’.

Bij wedstrijden is de GWS-schouw een tweemansboot, maar buiten de wedstrijden wordt er met het hele gezin in gevaren. Het is ook niet typisch een jeugdboot. Bij wedstrijden geldt er daarom geen leeftijdsbeperking voor de bemanning.
Na meer dan 80 jaren bestaat die GWS-schouw nog steeds. Niet meer geklonken op spantjes, maar gelast zonder spanten, maar wel van nog wel steeds 3 mm staalplaat. De tijd heeft echter niet stil gestaan. Ik vraag me af of zo’n GWS-schouw, ondanks alle charme van dat hoekige scheepje, met een ‘update’ niet aantrekkelijker kan worden voor vooral jonge zeilers van deze tijd, die zo tegelijkertijd vertrouwd worden met het zeilen met een platbodemjachtje.
De GWS-schouw is als zodanig zeker geen trage zeiler, maar schouwen hebben ook typische kenmerken gemeenschappelijk. De bemanning blijft eigenlijk altijd in het scheepje zitten, op het vlak of op een bankje. Hoewel schouwen voor het binnenwater relatief smal zijn, zie je de bemanning bij hardere wind eigenlijk nooit buitenboord ‘overhangen’ om de schouw overeind te houden. Dat ligt aan de vorm. Schouwen zijn er niet op ingericht, daar blijf je gewoon in zitten. En ja, voor de bemanning is het ook niet aangenaam op dat smalle, hoge zetboord te zitten.
Je zou dus kunnen kijken naar het ontwerp van de romp om dat wat meer op de hoogte van onze tijd te brengen, zonder dat het karakter van de schouw geweld wordt aangedaan.

Een suggestie zou kunnen zijn de romp wat minder rechttoe-rechtaan te maken. Voor de mast kan de romp iets sneller verbreden en achter de mast zou die wat breder kunnen blijven dan de GWS-schouwen nu zijn. Dat geeft meer ruimte voor de bemanning, die tegenwoordig immers veel langere benen heeft dan honderd jaar geleden, en zorgt voor meer draagvermogen achter bij harde wind wat de snelheid zal verbeteren.
Dan zou het ontwerp van de romp meteen wat gemoderniseerd kunnen worden, uiteraard zonder het typische karakter van de schouw aan te tasten. Bijvoorbeeld met een vast voordek, dat waterdicht aansluit op een dubbele bodem die overkomend water loost bij de spiegel. Door het bredere achterschip zijn er zijdekken die één geheel vormen met het voordek en de dubbele bodem en zo dankzij de luchtkast de schouw onzinkbaar maken. De zeilers kunnen comfortabel op de zijdekken zitten om over te hangen bij hardere wind, mede m.b.v. hangbanden in de kuip en een helmstokuithouder voor de stuurman.
Het gewicht van de romp wordt daarmee natuurlijk wel erg hoog als je in 3 mm. staal blijft bouwen. Staal was voor een werkboot praktisch, maar voor een lichte jeugdboot natuurlijk geen vanzelfsprekende keuze. Dat gewicht kan flink omlaag door de romp niet te maken van staalplaat, maar van aluminium of van wood-epoxy. Vaak wordt een aluminium romp bij jachten niet geschilderd, maar dat zou m.i. jammer zijn bij zo’n zeilschouwtje. Dat ziet er veel beter uit als het wel in vrolijke kleuren is geschilderd.
Zo’n vernieuwde schouw is dan sneller, veel lichter en onzinkbaar en er kan door jongeren op een moderne manier mee gezeild worden. Natuurlijk kan je ook van alles bedenken voor aanpassing van de tuigage, maar juist dat spriettuigje voldoet eigenlijk wel en is bovenal kenmerkend voor dit type schouw. Wel zou je voor zo’n scheepje twee uitvoeringen kunnen maken. Een voor de schouw als tweemansboot en één voor hetzelfde scheepje als eenmansboot met cattuig-met-spriet.

