Schip

18 april 2021

Je kunt plezier hebben op het water met allerlei vaartuigen, maar het ene roept toch meer bewondering of respect op dan het andere. Tegenwoordig is het 'in' om staande op een plank te peddelen, te 'suppen'. Dat gebeurt op rustig binnenwater, maar suppers zie je in Duitsland ook op de Rijn, uiteraard met de stroom mee. Dwingt zo'n kunststofplank respect af? Ik vind zelf van niet, maar de liefhebbers onderscheiden ongetwijfeld verschillende kwaliteiten van planken en dan ontstaat er zomaar een hiërarchie. Op de foto zien we een helemaal niet zo groot vaartuig, het is slechts elf meter lang, dat alleen al door z'n massaliteit respect afdwingt. Het is de 'Jan Haring', een stalen blazer die in 1952 gebouwd is. De ontwerper zou zich hebben laten inspireren door de blazers van Terschelling. Dat kan natuurlijk, maar het verrast me ook. De blazer was een eikenhouten vissersschip dat gebruikt werd in het noordelijk deel van de Zuiderzee. Die zee liep door tot aan de Waddeneilanden. Blazers werden vooral gebouwd aan het einde van de 19e eeuw en het begin van de 20e. De vorm van de blazer en vooral de grootte werd bepaald door het vaargebied. De blazers die visten in de zeegaten en op de Noordzee waren groter en staken dieper dan de blazers die op de Zuiderzee bleven. De kont was bij blazers veel voller dan bij de botter en met een heel opvallende S-vorm, wat nuttig was om voldoende drijfvermogen te hebben bij achteropkomende zeeën. De grote blazers waren 15 meter en langer. De kleine circa 11 à 12 meter. De 'Jan Haring' van de foto is dus een kleine blazer qua lengte, maar heeft wel in de kop het volume meegekregen van de grote blazer. 

Op Terschelling werden houten blazers gebouwd bij Krul, op West. In Friesland waren het de werven van Amels en Zwolsman in Makkum die bekend stonden om hun blazers. Op Terschelling was een reparatiewerf van een Amels, naast de scheepswerf van Krul, aan de oostkant van het plaatsje West-Terschelling. Die kleine stalen blazer 'Jan haring' maakt echter helemaal niet de indruk een klein scheepje te zijn. In tegendeel. Met zijn 22 ton waterverplaatsing is dit een vaartuig dat je niet zomaar over het hoofd ziet. De hoge kop is voor de stuurman natuurlijk wel lastig. Hij staat diep in het vrij kleine kuipje en kan recht vooruit maar weinig zien. Op ruim water is dat niet bezwaarlijk, maar in sluizen, bij bruggen en in havens natuurlijk wel. Dan moet er een mannetje voorop. Het schip zal ook geen snelle zeiler zijn, maar de robuustheid maakt een onverzettelijke indruk, waardoor je toch met bewondering naar zo'n schip kunt kijken. Ik noem zo'n blazer, ook al is die niet groot, een 'schip'. Dat kan voor taalpuristen een discussiepunt zijn. De term 'schip' is immers weggelegd voor de echt grote vaartuigen. Voor vrachtschepen en dergelijke. Maar hoe moet je deze blazer dan benoemen? Als zeilboot? Voor taalpragmatici voldoet dat ook. Iedereen weet immers wat we met 'zeilboot' bedoelen als we het over de blazer 'Jan Haring' hebben? We bedoelen gewoon die blazer waarmee je kunt zeilen. Taal is echter niet alleen een vormsysteem om informatie uit te wisselen. Het gebruik van taal is ook een sociaal-culturele gedraging die bepalend is voor de onderlinge waardering van mensen. Om in de maritieme sfeer te blijven: als je met iemand praat over diens 'boot', dan moet je niet op veel begrip rekenen als de eigenaar van die 'boot' stilzwijgend van mening is dat hij een 'schip' bezit.

 


 

Terug naar vorige pagina