Ongewisse toekomst voor de Workumer bol Anna Maria
04-08-2025
Ruim honderd jaar geleden, in 1914, liet Johannes Schenk bij Ulbe Zwolsman in Workum een visaakje bouwen, dat in Enkhuizen geregistreerd werd (EH 112) om ermee te kunnen vissen op de Zuiderzee. In Enkhuizen werden dergelijke bollen ook wel ‘eelboten’ genoemd. Er werd met fuiken mee op aal gevist, maar natuurlijk ook met staand want op haring en ansjovis. Na de afsluiting van de zee in 1932 stopten veel vissers. Schenk ging nog even door, maar zijn gezondheid liet hem in de steek, daarom verkocht hij zijn eelboot in 1934 aan de toen jonge visser Hans van Dijk uit Stavoren (ST 10). Na de oorlog wilde Van Dijk een groter schip. Hij verkocht in 1948 de visaak aan Jurjen Bootsma in De Lemmer (LE 107), die ermee bleef vissen tot op 30 april 1955, op Koninginnedag!, onverwacht de familie Bolier uit Den Helder langs kwam die zijn aakje wel wilde kopen. Terwijl zijn aak helemaal niet te koop stond. De koop ging echter wel door.


Op de linker oever helemaal links aan de Turfkade de woningen waar de Anna Maria in 1960 afgemeerd lag.
Diezelfde dag moest het vistuig eruit en voer Gabriel Bolier zijn aanwinst naar Den Helder, waar hij het aakje verbouwde tot jacht. Jachten waren in die tijd vooral wit, dus werd het in blik gezette aakje wit geschilderd, bewust met ‘wegenverf’ die immers tegen weer en wind kon. Die verf hechtte echter slecht, zodat jaren later de Anna Maria in de Black Varnish werd gezet.

Het aakje zit in het stort, in blik dus, en is witgeschilderd zoals rond 1960 normaal was voor jachten. (Foto: Fam. Bolier)
Vanuit Den Helder werden ’s zomers met de Anna Maria lange zeiltochten gemaakt. Naar Zeeland, waar de Boliers vandaan kwamen, en ook naar Friesland. De kinderen van Bolier hebben daar nog goede herinneringen aan en er werden foto’s gemaakt. Van de aak natuurlijk. Diverse foto’s zijn achteraf nog goed te localiseren, maar juist van een belangrijke foto van opzij, waardoor de fraaie zeeglijn goed te zien is, bleef de locatie onbekend. Nu staan er in Friesland veel huisjes aan het water, maar met een aakje kom je niet overal. Na wat systematisch zoeken vond ik daarom de plek waar de fam. Bolier had aangelegd. In Makkum, aan de Turfkade.
De Anna Maria kwam in de loop van de jaren zestig in het haventje van Oudega (Smallingerland) te liggen, eigenlijk in de opvaart naar de melkfabriek naast de loskade van de beurtschipper. Gabriel Bolier kocht in Oudega een tweede woning en bij hun afwezigheid hield Wietze Welling, de cafébaas aan de haven, een oogje in ‘t zeil of het aakje er nog goed bij lag. Dat was nodig ook, want het scheepje lekte. Begin 1970 had Wietze Welling er genoeg van de Anna Maria dagelijks leeg te moeten pompen. Hij overlegde met Bolier over hoe verder en het eindresultaat was, dat Wietze het aakje overnam. Om het waterdicht te krijgen, liet Welling het scheepje ‘in het polyester’ zetten, wat in die jaren nieuw was en populair werd bij het opknappen van oude houten schepen. Dankzij die plasticjas heeft Welling nog 50 jaren met de Anna Maria kunnen zeilen. Maar toen was het ook wel genoeg. Wietze was in de tachtig en voelde zich niet meer zeker op het schip en ook Anna Maria was toe aan rust. Althans, ze zag er niet meer vitaal uit. Het aakje werd overgenomen door Simon van der Meulen uit Leeuwarden, die het twee jaren later overdroeg aan de Stichting Scheepstimmerwerf De Hoop in Workum. De Workumer bol uit 1914 kwam in 2024 dus terug op de thuisbasis waar ze ooit gebouwd was.
De overname van het aakje was in beginsel natuurlijk interessant voor de werf. Een uniek vaartuig uit de tijd van de eerste werfbaas Ulbe Zwolsman terug op de werf waar die 110 jaar geleden gebouwd was. Minder vanzelfsprekend is natuurlijk het vervolg. Het aakje ziet er niet goed uit, eigenlijk is het vooral een wrak. Behoud van het bolletje is geen kwestie van een beetje opknappen, er is een volledige restauratie nodig. Financieel gezien is het een voordeel, dat deze restauratie geen haast heeft. Voor de werf is het ambachtelijk laten restaureren van zo’n scheepje immers een heel passende publiekstrekker, waarbij alleen in het zomerseizoen gewerkt hoeft te worden. Als de restauratie bijvoorbeeld €200.000,- kost en je doet daar 10 jaren over, dan is dat € 20.000,- per jaar. Dat is te overzien.
Iets anders is de technische uitvoering van de restauratie. Wat moet er allemaal gebeuren en hoe wordt aannemelijk gemaakt dat de Workumer bol inderdaad in oude glorie wordt hersteld? Het is bij dit scheepje immers niet meer mogelijk onderdeel voor onderdeel van de romp te vervangen. Als je het polyester verwijdert, valt de romp waarschijnlijk uit elkaar. Bovendien is de romp vervormd in de zeventiger jaren, toen de Anna Maria in Oudega uit het water werd getakeld en op de kop op een platte kar naar Eernewoude werd gebracht voor de polyesterjas. De kielbalk is gebroken en de zijkanten ingedrukt, waardoor de zeeglijn recht werd gedrukt en de achtersteven veel te schuin kwam te staan. Voor een restauratie is daarom een lijnentekening nodig die zoveel mogelijk overeenkomt met de oorspronkelijke vorm van de Workumer bol zoals die in 1914 was, want de vorm van de bestaande Anna Maria klopt niet meer.


Misschien is het wel het verstandigste een zo correct mogelijk de vorm over te nemen van de Anna Maria zoals die nog was in 1960 en de bekende gegevens over de oorspronkelijke afmetingen te gebruiken om vervolgens een bruikbare bouwtekening van de Workumerbol te krijgen die de Anna Maria ooit was.
Waarschijnlijk is er ook vrijwel geen oorspronkelijk hout meer in het scheepje dat gebruikt kan worden bij de herbouw, zodat de opknapbeurt in de praktijk betekent dat er geen sprake is van een restauratie, maar dat er een replica wordt gebouwd. Dat kan met de oude aak als voorbeeld naast de nieuw te bouwen aak. Zo’n aanpak lijkt dus op hoe tussen 2004 en 2009 in Eernewoude een replica van het beurtschip AEbelina is gebouwd door Johan Prins uit Workum. Van dat roemruchte beurtschip was geen historisch materiaal overgebleven en is eerst een goede reconstructie getekend die gebruikt werd bij de bouw van de replica.

Als je gewend bent aan de vormen van de vissersschepen van de Zuiderzee, dan valt je in zo’n bolletje op hoe weinig zeeg het heeft, hoe breed en vlak de kop is, als ware het een binnenscheepje. Bij de Wieringeraken en -bollen heb je dezelfde beleving. Bij botters, maar ook bij schokkers, Lemsteraken, Vollenhoofse bollen, zeeschouwen en noem maar op sta je bij het helmhout en kijk je naar voren tegen die hoge koppen aan. Dat is wel eens lastig op het binnenwater, maar geen probleem op ruim water. Dat beeld mis je bij de bollen en aken die als Workumer-, Enkhuizer- of Wieringer bollen en -aken gebruikt werden. Overigens voldeden die platte, brede visschuiten heel goed op het ondiepe water langs de Friese kust, bij het eiland Wieringen en op het Enkhuizerzand. Daar werden ze voor gebouwd.

Van de huidgangen is niet veel meer over. Aan BB in het vooronder zijn smalle stroken Hechthout te zien die de vorm van de bakboordboeg bepaalden voordat het aakje 50 jaren geleden een nieuwe huid kreeg van glasmatten en polyesterhars. (Foto: DH)
