Uit zicht van de fiscus

5 juli 2019

De Personele Belasting (op luxegoederen) werd in 1920 uitgebreid door onder meer het bezit van zeiljachten te belasten die meer dan 16 m2 zeil voeren. Door deze maatregel van minister Treub kwamen veel grote jachten waaronder boeiers te koop. Helaas waren er om de reden dat ze te koop kwamen, geen geïnteresseerde kopers. Dat ervoer ook Mr. Mindert Hepkema die de grote boeier Tjet Rixt beheerde. Het schip uit 1838 lag in een schiphuis te Nieuwebrug, ten noorden van Heerenveen. Mindert was advocaat, deken van de Orde van Advocaten, plv. kantonrechter en directeur van een krantenbedrijf in Leeuwarden, resp. Heerenveen. Hij beheerde de boeier die na het overlijden van zijn broer Tjebbo in 1929 een 'onverdeelde boedel' was. Om de fiscale heffing op de boeier te ontlopen, verhuurde hij het schip aan zijn zetschipper Jan de Wagt, die ermee mocht charteren om er wat bij te verdienen. Mindert blijft wel met de boeier zeilen, vooral om deel te nemen aan bijeenkomsten van de chique Koninklijke Zeilvereniging Oostergoo uit Leeuwarden, waarbij hij trots de rood-witgestreepte verenigingsvlag op het roer zet. Aan de Inspecteur der Directe Belastingen in Heerenveen schreef hij, dat hij de boeier niet meer gebruikte, dat die verhuurd werd aan De Wagt, en dat hij daarom meende vrijgesteld te zijn van het betalen van de Personele Belasting op pleziervaartuigen. Daar dacht de inspecteur echter heel anders over. Die stuurde hem gewoon een aanslag. Of hij maar wilde betalen, want hij bleef immers formeel 'de houder' van de boeier. 

Mindert Hepkema maakte bezwaar, maar zijn bezwaar werd niet ontvankelijk verklaard. Hij diende het te laat in en hij bleef voor de inspecteur formeel de eigenaar van de boeier, dus moest hij betalen. Mindert was echter gewend zijn zin te krijgen. Hij was een vasthoudend man en ging daarom in 1934 in beroep bij de Raad van Beroep voor de directe belastingen in Leeuwarden. Jan de Wagt was immers de gebruiker van de boeier en die had ieder jaar braaf zijn Personele Belasting betaald over het bedrijfsmatig gebruik van de boeier. De inspectie Heerenveen had dat ook door de jaren heen probleemloos aanvaard. Mindert bezat de boeier Tjet Rixt niet als pleziervaartuig. Voor het plezier had hij immers een grote motorkruiser met dezelfde naam. De inspecteur stelde echter, dat de aanslag moet worden opgelegd naar de toestand van 15 januari van ieder jaar. In januari gebruikte Jan de Wagt de boeier niet en was Mindert dus gewoon de 'houder' van het schip. De Raad van beroep volgde de belastinginspecteur en verklaarde het beroep van Mindert als ongegrond, waarna Mindert naar de Hoge Raad stapte. En heel verrassend stelt de Hoge Raad, dat de inspecteur niet had aangetoond dat Mindert de boeier daadwerkelijk gebruikte als pleziervaartuig. Dat hij enkel mede-eigenaar was, met andere erfgenamen, waarna de Raad de aanslag van de inspecteur vernietigde. Dat was een verrassende uitkomst, slechts mogelijk, omdat de inspecteur der Directe Belastingen in die tijd voor z'n werk blijkbaar nooit z'n kantoor verliet. Had hij op een relevant moment eens poolshoogte genomen langs de waterkant, dan had hij ongetwijfeld de boeier Tjet Rixt kunnen zien varen, en wel met Mindert Hepkema aan het roer. Op de foto de tweede van links, in witte hemdsmouwen.


In De Watersport van 1920: Wet van Treub - Belasting op Pleiziervaartuigen

In het artikel "Belasting op Pleiziervaartuigen" in De Watersport staat:
Als zelfstandige 6e grondslag voor de heffing van de Personeele belasting fungeren sinds de Wetswijziging van 19 September 1919 Staatsblad 580 "pleiziervaartuigen".
Deze uitvoerige regeling doet verschillende vragen rijzen die in dit artikel (bijgevoegde PDF) worden uitgelegd.

Op het Congres voor de Watersport in 1915 is ook uitvoerig over de toen aangekondigde belastingmaatregel gesproken.

pdf De Watersport 1920 Wet van Treub - Belasting op Pleiziervaartuigen 231-233

 


 

Terug naar vorige pagina