Het Stamboek na de start in 1955: werfboeken, schepenlijsten en nog wat
De Waterkampioen december 1955 nummer 964

Zo'n stamboek voor jachten, dat zou een oneerbiedige geest bijna kunnen doen denken aan de inleiding van een goede grap, in de trant van: wat is de overeenkomst tussen een stamboekkoe en een rond jacht.... Maar welke antwoorden u hierop ook weet te vinden, een feit is in ieder geval, dat beide „ingeschreven" zijn, althans behoren te zijn. En daarom over die inschrijvingen allereerst een enkele opmerking.
Op dit ogenblik (eind 1955) zijn in het Stamboek Ronde en Platbodemjachten 114 jachten ingeschreven. Hoewel het uiteraard moeite heeft gekost hem zo ver te krijgen - want er is betere kopij denkbaar - zijn we onze hoofdredacteur bijzonder erkentelijk, dat hij er in toegestemd heeft deze lijst van 114 schepen in een der volgende nummers van De Waterkampioen op te nemen.

De ontwikkeling van het Stamboek
Uit de lijst blijkt duidelijk de ontwikkeling van het Stamboek. Begonnen als Stamboek der Friese ronde jachten, zijn er thans niet minder dan ruim 80 van dit soort schepen (boeiers, Friese jachten, tjotters, Lemsteraken) ingeschreven, terwijl het aantal inschrijvingen van platbodems nog slechts een 30-tal bedraagt.
Daaruit blijkt ook wel, dat de lijst nog verre van compleet is, terwijl bovendien ook van de wel-ingeschreven schepen soms slechts zeer summiere gegevens bekend zijn. Overigens hoeft niemand het zich aan te trekken, als het nog niet gelukt is de levensgeschiedenis van zijn jacht uit te zoeken, want zelfs de "beheerder" van dit Stamboek in hoogst eigen persoon heeft, ondanks verwoede pogingen, de historie van zijn eigen jacht nog niet kunnen navorsen!
Het verrijken van kennis omtrent dit soort schepen en de vroegere jachtbouw
Wèl echter zouden we op alle eigenaars van ronde en platbodemjachten een beroep willen doen om, voor zover dit nog niet is geschied, hun schepen bij het Stamboek te melden. Wij willen hen dan tevens opwekken zoveel mogelijk gegevens over hun jacht te verzamelen. U zult het bemerken, zo'n speurtocht loont altijd de moeite. Want ook al wordt het gestelde doel niet steeds direct bereikt, u komt toch altijd vele dingen tegen, die wetenswaard zijn en die uw kennis omtrent dit soort schepen en de vroegere jachtbouw kunnen verrijken.
Antiquairs te water
Want er is op dit gebied nog zo veel wetenswaardigs en moois, dat nu ergens in een hoekje opgeborgen (en dikwijls vergeten) is en dat er eigenlijk slechts op wacht om gevonden te worden. Iemand heeft de eigenaars van de oud-vaderlandse jachten eens raillerend als „antiquairs te water" betiteld, maar heus ik verzeker u dat dit soort antiquiteiten u veel vreugd kan verschaffen. Ze hebben bovendien nog een grote gebruikswaarde ook!
Werfboeken
Tijdens een gesprek met de Haagse schilder W. J. Dijk, wiens tekeningen en artikelen u reeds enige malen in dit blad hebt kunnen vinden, bleek geheel onverwachts, dat zijn schoonvader Alkema de eigenaar was van de werf Welgelegen in Makkum en uit de kast van de heer Dijk kwam een werfboek uit 1858 te voorschijn, in uitstekende staat, vol met bestekken en schetsen van blazers, jachten, tjalken, schilschuiten (d.z. schepen, waarmee op het droogvallende wad schelpen gezocht werden) e.d. Deze werf, die in verband met het droogvallen van de Makkumerwaard inmiddels is verplaatst en buiten de sluis gevestigd, wordt thans gevoerd onder de naam fa. C. Amels & Zn.
Er bestond vroeger in Makkum nog een tweede werf, nl. die van Zwolsman, waar eveneens verschillende blazers en Wieringer aken zijn gebouwd. Ook van deze werf zijn nog werfboeken bewaard gebleven. Het is begrijpelijk, dat tussen deze twee min of meer gelijkwaardige Makkumer werven een behoorlijke concurrentie bestond. Het verhaal gaat dan ook, dat wanneer een schip in zicht kwam, de werfbazen zich naar de sluis spoedden om zich van de klandizie van de schipper voor eventuele reparatie of nieuwbouw te verzekeren. En daarbij vormde, afgezien van de vakbekwaamheid, ook het feit, dat de één Gereformeerd en de ander Ned. Hervormd was, een belangrijk argument!
Deze oude, zorgvuldig met de ganzeveer geschreven werfboeken zijn interessante lectuur en bevatten een schat van gegevens. De oude Sjoerd Jans Alkema beschrijft in zijn uitvoerige bestekken nauwkeurig de bijzonderheden, afmetingen, houtsoort en houtdikte van de te bouwen schepen en voegt er soms ter verduidelijking nog een schetsje bij. De heer Dijk heeft in zijn manuscript "De schoonheid van onze binnenschepen" dat helaas nog steeds op een uitgever wacht, een heel bestek overgenomen.
Aardig zijn ook de in dit werfboek overgeschreven "Bestek en Voorwaarden waarnaar de Heeren Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Sneek Presenteren aan te besteeden Het maken van een nieuwe Praam Met de leverancier van alle daartoe benoodigde Materialen en Arbeidsloonen."
Inderdaad heeft Alkema de bouw van deze praam aangenomen "voor de som van f 665.00; Kosten van Riggistrasie en Zegel f 15.00; dus f 650.00 over."
De praam is op 27 Mei 1861 afgeleverd en "met alle genoegen goedgekeurd". De gemeente betaalde reeds op 7 Juni d.a.v., voorwaar een voorbeeld voor de betaalmeesters van de tegenwoordige Overheidslichamen!
Het behoort tot de plannen van de Stichting om deze en andere werfboeken nader te onderzoeken en te vergelijken en daaraan zo mogelijk een aparte studie te wijden. Heel wat voorbereidend werk is reeds verzet.
Wie heeft hierover meer gegevens?
Vormen vastleggen van de verschillende scheepstypen door middel van een lijnentekening
Een ander streven van de Stichting is om van de verschillende scheepstypen, en dat zijn er zo ongeveer twintig, de vormen vast te leggen door middel van een lijnentekening. Ook dit is moeilijker dan het lijkt, omdat de oude scheepsbouwmeesters zelf nooit naar tekening werkten, maar alles op het oog deden, omdat zij, zoals Van Loon schrijft, "immers de teekenkunst en de kunstnamen niet geleerd hebben".
Deze, uit Irnsum afkomstige schipper-scheepsbouwerschrijver - gelegenheids - dichter beschrijft in zijn in 1820 verschenen "Beschouwing van den Nederlandschen Scheepsbouw met betrekking tot deszelfs Zeilaadje", waarvoor hem een prijs van 10 Dukaten en een zilveren medaille werd toegekend, de traditionele bouw van het platgebodemd schip als volgt:
men plaatst op den grond in de timmerschuur 12 schammels; daarna legt men op het midden dezer schammels de zoogenaamde kielstrook, op welker beide einden men de voor- en achterstevens opzet 1); op dat kielstuk zet men tegen de daarop opgerichte voor- en achterstevens de scheggen; ter weerszijden van die kiel vloert men het vlak, in een waterpasse ligging, tot aan de benedenste kimnaad; de hoeken van de bodem worden voor en achter weggehakt, naarmate de Timmerbaas goeddunkt; de bogten worden op het gezicht getrokken, zonder vaste maat; de omvang van dezen bodem wordt, naar den achtersteven, enger en met vermindering in wijdte, besnoeid, op het oog en naar gewoonte, en weleens naar de geschiktheid van het bodemhout bepaald; op dezen, aan vier einden af geronden bodem, hecht men den ganschen omvang van het hol en deszelfs omschot door klampen tezamen waarin men, nadat de vorm gegeven is, de krommers, oplangers, liggers en knies te pas voegt, en vastbout.
Welk een verschil met de meer "wetenschappelijke" spantenbouw, die immers van een tekening der spanten uitgaat, en waarbij eerst de mallen of spanten worden opgezet en daarop vervolgens de gangen bevestigd: voor "het oog" is dan geen plaats meer.
De spantenbouw werd reeds vroeg toegepast bij de bouw van zeeschepen, maar voor binnenschepen en vissersschepen bleef de oude methode van "in om-schot bouwen en aan elkaar klampen", nog heel lang in ere.
Wanneer dan zo'n op het oog gebouwd schip klaar was en te water gelaten, stapten opdrachtgever en bouwmeester samen in een roeibootje en werd het schip van alle kanten bekeken en beoordeeld. Een heel enkele maal bleek dan als uitzondering, dat "het oog" van de scheepsbouwer zich iets had vergist, maar, zoals gezegd, dat was een uitzondering.
Bij alle bestekken en berichten van aflevering in het genoemde werfboek van Alkema, komt dan ook slechts op één plaats een door de werfbaas zelfgemaakte aanmerking voor bij een afgeleverde blazer: "De voorsteven moest een halfvoet meer vallen en de Bun een voet na voren-toe. Omreden dat de agterend te veel naar beneden ging en de kop te veel in de hoogte ging. Waardoor de voorsteven te regt kwam te staan. De mast moest een balk agteruit, hetwelk ook veranderd is."
En om een recenter voorbeeld te noemen, toen de in 1901 gebouwde Lemsteraak "Eudia" vorig jaar in Joure van een nieuwe huid werd voorzien, bleek een verschil van enkele centimeters te bestaan tussen bakboords- en stuurboordszijde.
Als begin van de beoogde verzameling hoopt de Stichting in het bezit te komen van een lijnentekening van een Friese boeier (waarschijnlijk de "Constanter") en van een Zeeuwse hoogaars. Ook hier doen we uiteraard gaarne een beroep op de medewerking van onze "Vrienden": bezit een uwer misschien reeds een lijnentekening van een rond of platbodem jacht?
Scheepsversieringen
Een afzonderlijk hoofdstuk ware te wijden aan de scheepsversieringen, zoals mastwortel, mastbord, roerkop en snijwerk. Voor een belangrijk deel betreft het hier een uiting van volkskunst, zoals we dit ook bij de boerenwagens terug vinden, en waarbij de schippers het uiterlijk van hun schepen zo veel mogelijk trachten te versieren om daardoor tevens van hun welstand te getuigen. Bij de beroepsschipperij zijn snijwerk en versieringen bijkans geheel verdwenen, behoudens enkele traditionele krullen en kleuren op de klik van het roer en, vooral bij tjalken, een paar sierlijke lijnen als aftekening van het achterschip naast de achtersteven.
Gelukkig is deze traditie echter door de jachten in ere gehouden. Het verhaal gaat zelfs, dat de nieuwe eigenaar van een pas gekocht rond schip, dat op het ogenblik van de koop veel van een wrak weg had, het herstel van het schip begon door in de kajuit en op de kop van het roer snijwerk te laten aanbrengen.
Bij binnenschepen, voor zover bekend minder of helemaal niet bij vissersschepen, zag men ook wel een decoratieve beschildering van de onderkant van het luik naar het vooronder. Meestal werd een zeilend schip afgebeeld, een enkele maal een ander motief gebruikt. Zo komt op het voorluik van een in 1909 te Buitenstverlaat bij Drachten gebouwd beurtscheepje, thans als jacht in gebruik bij de heer Dekker in Alphen aan den Rijn, het volgende, kinderlijk-eenvoudige rijm voor:
Ik vaar gedurig heen en weer Met 't oog op God, wat wil ik meer, En blijf daar altijd op vertrouwen Meer, dan op anker, zeil en touwen. God is de steen en anders geen Daar ik op bouw en steeds vertrouw. 0 Goede God en Hemelkoning, Bewaar mij in deez' kleine woning. Schenk ons zegen en gewin en gezondheid naar ons zin.
De laatste twee regels, zo schrijft de heer Dekker zelf, zijn niet ontbloot van egoïsme, maar dat wordt de oude beurtschipper niet al te kwalijk genomen!
Een soortgelijke woordversiering vinden we op de bedelbalk van het Friese jacht „Tsjibbe Gearts" van Jhr Ds. van Eysinga, waar de volgende kernachtige aanmaning tot de roerganger gericht wordt:
"Op kroeze weagen, Hab jepen eagen, Klear forstân, Fêste hân". (Op kruivende golven, heb open ogen, een klaar verstand en vaste hand.)
En nu we toch over allerlei soorten van versieringen spreken, herinner ik me dat „Johanna" in een van haar laatste artikelen in dit blad om toezending verzocht van motieven voor de kajuitversiering in de botter van haar zeilend gezin. Wat is het resultaat geweest, Johanna?
De belangstelling voor het verleden dient uitsluitend om het heden te activeren
Hoewel het Stamboek uiteraard chauvinistisch is ingesteld, het wil immers de producten van het oud-vaderlandse scheepsmakersambacht in ere herstellen en dan vanzelfsprekend in eigen land bewaren, doet zich toch thans een geval van "emigratie" voor, dat niet al te zwaar valt te verwerken. Het betreft hier de oude tjotter "Tromp", ex- "Albert en Nelly", gebouwd in 1892 door Eeltjebaas. Wat toch is het geval? Een jonge Nederlander, een enthousiast zeiler, vertrekt naar Canada. Ook ginds trekt het water en de watersport en het slot van een correspondentie met huis is, dat zijn vader hem een Nederlands zeiljacht aanbiedt en vraagt waarop de keus zal vallen. Het antwoord is: ten zeerste bedankt, graag een tjotter. Deze keus voor de Canadese wateren verbaast de vader dermate, dat hij voor alle zekerheid vraagt of er geen vergissing in het spel is en wellicht een meer modern scherp jacht bedoeld wordt. Maar het antwoord-telegram is typerend en laat geen enkele twijfel: "Want a tjotter repeat tjotter".
U zult wellicht de neiging hebben het Stamboek er van te verdenken dat het uitsluitend in het verleden leeft en alleen belangstelling heeft voor wat oud en reeds lang voorbij is. Niets is echter minder waar. De belangstelling voor het verleden dient uitsluitend om het heden te activeren. Want al is het nu ook nog rijkelijk vroeg, toch bestaat bij de Stichting reeds het voornemen om het volgend jaar zo veel als in haar vermogen is, mede te werken aan wedstrijden en andere bijeenkomsten op het water, waar de prachtige zeileigenschappen en sierlijke lijnen van de ronde en platbodem jachten volop kunnen worden getoond.
Waterkampioen 1955 nr964 december - Het Stamboek, over Inschrijvingen, werfboek en nog wat